ECLI:NL:GHSHE:2023:252

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
200.311.410_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake partner- en kinderalimentatie en zorgregeling na ontbinding geregistreerd partnerschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de partner- en kinderalimentatie en de zorgregeling na de ontbinding van een geregistreerd partnerschap. De man en de vrouw zijn op 13 februari 2016 een geregistreerd partnerschap aangegaan, dat op 4 maart 2022 door de rechtbank is ontbonden. De man heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank, waarin de partneralimentatie op € 1.686,45 per maand en de kinderalimentatie op € 165,46 per kind per maand is vastgesteld. De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld, onder andere over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van hun twee minderjarige kinderen.

Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw voldoende inkomsten heeft om in haar eigen levensonderhoud te voorzien en dat zij geen behoefte heeft aan partneralimentatie. Het hof heeft de behoefte van de vrouw vastgesteld op € 3.248,95 netto per maand, maar heeft geoordeeld dat de vrouw niet behoeftig is. De ingangsdatum van de kinderalimentatie is vastgesteld op 18 mei 2022, de datum van inschrijving van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap. De bij de bestreden beschikking vastgestelde behoefte van € 733,50 per kind per maand is bekrachtigd.

Wat betreft de zorgregeling heeft het hof de bestaande regeling bevestigd, waarbij de kinderen in de ene week bij de man en in de andere week bij de vrouw verblijven. Het hof heeft ook de vakantieregeling vastgesteld om discussies tussen partijen te minimaliseren. De verzoeken van de vrouw om vervangende toestemming voor speltherapie en een vast videobelmoment zijn afgewezen. De beschikking van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd en opnieuw vastgesteld, waarbij de partneralimentatie is afgewezen en de vakantieregeling is aangepast.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.311.410/01
zaaknummer rechtbank : C/01/360214 / FA RK 20-3087
beschikking van de meervoudige kamer van 26 januari 2023
inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.R. van Wieren te 's-Hertogenbosch,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.G.J.M. van der Staak te Boxmeer.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant ('s-Hertogenbosch) van 4 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 7 juni 2022 in hoger beroep gekomen van de voornoemde beschikking van 4 maart 2022.
2.2
De vrouw heeft op 19 juli 2022 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De man heeft op 18 augustus 2022 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
De vrouw heeft op 24 november 2022 twee aanvullende verzoeken gedaan.
2.5
De man heeft op 1 december 2022 een verweerschrift ingediend tegen de aanvullende verzoeken van de vrouw.
2.6
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 24 november 2022 met bijlagen,
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 24 november 2022 met bijlagen,
- een journaalbericht van de zijde van de man van 25 november 2022 met bijlagen,
- een journaalbericht van de zijde van de man van 28 november 2022 met bijlagen,
- een journaalbericht van de zijde van de man van 28 november 2022 met bijlagen,;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 28 november 2022 met bijlagen,
2.7
De mondelinge behandeling heeft op 5 december 2022 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De advocaat van de man heeft tijdens de mondelinge behandeling een pleitnota overgelegd. Gelet op de lengte van deze pleitnota heeft het hof de advocaat van de man toegestaan slechts een deel van deze pleitnota voor te dragen. Voor het overige hebben het hof en de andere procesdeelnemers geen kennisgenomen van de pleitnota. De advocaat van de vrouw is op haar verzoek in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na de mondelinge behandeling te reageren op de pleitnota (voor zover deze is overgelegd en voorgedragen), door middel van een reactie van maximaal drie pagina’s, zonder nadere producties, met uitzondering van eventueel een alimentatieberekening.
2.8.
Na de mondelinge behandeling zijn met toestemming van het hof ingekomen een brief van de advocaat van de man van 7 december 2022 met bijlagen en een brief van de advocaat van de vrouw van 15 december 2022 met bijlagen. De advocaat van de man heeft per brief van 16 december 2022 bezwaar gemaakt tegen de producties 24 en 25 die de advocaat van de vrouw bij voornoemde brief van 15 december 2022 heeft overgelegd en tegen hetgeen in deze brief onder 2. en 3. is opgenomen, omdat de reactie van de vrouw hiermee meer omvat dan alleen het reageren op de pleitnota van de man.
Het hof zal op genoemde producties 24 en 25 en op de conclusies die de vrouw aan de inhoud ervan verbindt geen acht slaan.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn op 13 februari 2016 met elkaar een geregistreerd partnerschap aangegaan. Bij de bestreden beschikking van 4 maart 2022 heeft de rechtbank de ontbinding van het geregistreerd partnerschap uitgesproken. Deze beschikking is op 18 mei 2022 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3
Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2016 (hierna: [minderjarige 1] ),
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2018 (hierna: [minderjarige 2] ),
(hierna ook: de kinderen).
3.4
Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie bepaald op € 1.686,45 per maand en de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op € 165,46 per kind per maand,
alles met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap.
Daarnaast is inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken het volgende bepaald:
de kinderen zijn bij de man:
- in de ene week van maandag einde middag (de man haalt de kinderen van de BSO/school/gastouder) tot woensdagochtend 07.40 uur (de vrouw haalt),
- in de andere week van vrijdag 18.30 uur (de kinderen eten bij de vrouw, de man haalt) tot woensdag 07.40 uur (de vrouw haalt);
de vakanties en feestdagen worden bij helfte verdeeld, zodanig dat de kinderen als volgt bij ieder van de ouders verblijven:
- in de zomervakantie in de even jaren de eerste drie weken bij de man en de laatste drie weken bij de vrouw, en in de [naar het hof begrijpt] oneven jaren andersom;
- in de herfstvakantie en de voorjaarsvakantie in de even jaren bij de man en in de oneven jaren bij de vrouw;
- in de meivakantie in de even jaren de eerste week bij de man en de tweede week bij de vrouw, en in de oneven jaren andersom;
- in de kerstvakantie in de even jaren op tweede kerstdag en in de tweede week bij de man en op kerstavond, eerste kerstdag, in de eerste week en op oud- en nieuwjaarsdag bij de vrouw, en in de oneven jaren andersom;
- met Pasen in de even jaren bij de man en met Pinksteren bij de vrouw, en in de oneven jaren andersom;
- met Hemelvaart in de even jaren bij de man en in oneven jaren bij de vrouw;
- met Sinterklaas en de dag erna (6 december) in de even jaren bij de man, en in de oneven jaren bij de vrouw;
- op Koningsdag in de even jaren bij de man en in de oneven jaren bij de vrouw;
- op Moederdag bij de vrouw en op Vaderdag bij de man;
- op de verjaardag van de vrouw bij de vrouw en op de verjaardag van de man bij de man;
- op de verjaardagen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de even jaren bij de man en in de oneven jaren bij de vrouw;
waarbij verder geldt dat:
- de schoolvakanties beginnen op donderdagavond om 18.30 uur en de weekendregeling doorloopt bij schoolvakanties van 1 week;
- de kinderen bij een vakantie van 1 week of langer een beeldbelmoment hebben met de andere ouder op donderdagavond om 18.30 uur.
4.2
De grieven van de man zien op:
a. de behoefte van de vrouw aan partneralimentatie;
b. voorwaardelijk: voor zover aan de zijde van de vrouw nog sprake is van behoefte aan een bijdrage: de verdiencapaciteit aan de zijde van de vrouw;
c. voorwaardelijk: voor zover bij de vrouw nog sprake is van een (aanvullende) behoefte: de draagkracht aan de zijde van de man;
d. de draagkracht van de vrouw, respectievelijk de man ter zake kinderalimentatie;
e. de draagkrachtverdeling ter zake kinderalimentatie;
f. de ingangsdatum kinderalimentatie;
g. terugbetaling van teveel betaalde kinderalimentatie en partneralimentatie;
h. wijziging/aanvulling zorgregeling gedurende schoolweken
i. wijziging/aanvulling zorgregeling gedurende vakanties/feestdagen e.d.
4.3
De man verzoekt ter zake partneralimentatie het verzoek van de vrouw alsnog af te wijzen, althans de bijdrage op nihil te bepalen, althans op een (aanmerkelijk) lager bedrag;
voorts, dat het te betalen bedrag aan kinderalimentatie wordt vastgesteld op een bedrag van
€ 22,- per kind per maand, althans op een zodanig bedrag als het hof juist acht;
en verder de ingangsdatum voor kinderalimentatie te bepalen op de datum van het inleidend verzoek ontbinding geregistreerd partnerschap (6 juli 2020), althans de datum beschikking voorlopige voorziening (11 augustus 2020), althans een door het hof vast te stellen datum;
4.3.1
Bij aanvullend verzoek heeft de man verzocht aan de vrouw een terugbetalingsverplichting op te leggen ten aanzien van de teveel betaalde bedragen kinder- en partneralimentatie, partneralimentatie vermeerderd met wettelijke rente, vanaf datum inschrijving geregistreerd partnerschap, althans vanaf datum indiening beroepschrift, althans zodanige beslissing die het hof juist acht
4.3.2
De man heeft zijn verzoek ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aangevuld c.q. gewijzigd en verzoekt te bepalen dat ‘in de andere week’ de kinderen van vrijdagmiddag uit school/BSO/gastouder bij de man zijn (de man haalt) tot en met woensdag 07.40 uur (de vrouw haalt) en ten aanzien van de vakanties, feestdagen en overige dagen verzocht een regeling vast te stellen op de wijze zoals opgenomen in productie 25 (beroepschrift). .
4.4
De grief van de vrouw in incidenteel hoger beroep ziet op de wekelijkse verdeling van de zorg en opvoedingstaken. De vrouw verzoekt een regeling vast te stellen waarbij de kinderen de ene week van maandag 17.00 uur (waarbij de man de kinderen ophaalt bij de BSO) tot dinsdag 18.30 uur (de vrouw haalt) bij de man verblijven en in de andere week van zaterdag 13.30 uur (de kinderen lunchen bij de vrouw, de man haalt) tot dinsdag 18.30 uur bij de man (de kinderen eten bij de man, de vrouw haalt) verblijven, althans een zodanige beslissing te nemen die het hof juist acht.
4.4.1
De vrouw heeft op 24 november 2022 een tweetal aanvullende verzoeken gedaan:
- te bepalen dat er tijdens elk weekend bij de man op zondagavond om 18.30 uur een contactmoment plaatsvindt tussen de kinderen en de vrouw door middel van videobellen;
- dat aan de vrouw vervangende toestemming wordt verleend om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in te schrijven voor speltherapie.
4.5
De man heeft op 1 december 2022 een verweerschrift ingediend tegen de aanvullende verzoeken van de vrouw waarin hij het hof verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in deze aanvullende verzoeken, dan wel deze af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Partner- en kinderalimentatie
5.1
Het hof zal gelet op de leesbaarheid van deze beschikking eerst de grieven met betrekking tot de partneralimentatie bespreken en vervolgens de grieven die betrekking hebben op de kinderalimentatie.
Partneralimentatie
5.2
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt dat de partnerschapsgerelateerde behoefte van de vrouw conform de hofnorm zal worden bepaald.
5.3
Het hof zal met betrekking tot de ingangsdatum van een (eventuele) partneralimentatieverplichting, evenals de rechtbank, uitgaan van de datum waarop de ontbinding van het geregistreerd partnerschap is ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand, te weten 18 mei 2022.
Hoogte van de behoefte van de vrouw (principaal hoger beroep)
5.4
De rechtbank heeft de partnerschapsgerelateerde behoefte van de vrouw vastgesteld op
€ 4.195,19 netto per maand (2021).
5.5
De man stelt het volgende. De rechtbank is ten onrechte voorbijgegaan aan de onderbouwde stelling van de man dat de behoefte van de vrouw moet worden vastgesteld op basis van de inkomsten zoals die daadwerkelijk aan het gezin ter beschikking stonden, te weten enerzijds het netto inkomen van de man en anderzijds de privé-onttrekkingen ten laste van de onderneming van de vrouw. Het daadwerkelijk ter beschikking staande inkomen aan de zijde van de vrouw was over 2018/2019 gemiddeld € 1.881,50 per maand en over 2017 zelfs aanmerkelijk lager. Het netto gezinsinkomen is derhalve gebaseerd op een NBI van de man van € 4.542,- (2019) en een NBI van de vrouw van € 1.881,50 = € 6.423,50 per maand. De aflossing van de hypotheek (€ 2.000,-) en de aflossing studieschuld (€ 716,-) dienen hierop in mindering te worden gebracht. Resteert € 3.707,50 netto per maand. Wanneer daarop dan nog de behoefte van de kinderen en de hoge kinderopvangkosten in mindering worden gebracht blijft er een besteedbaar gezinsinkomen van € 1.773,50 over. Toepassing van de hofnorm (€ 1.773,50 x 60%) resulteert dan in een behoefte van de vrouw van
€ 1.064,- netto per maand.
5.6
De vrouw betwist het standpunt van de man en stelt het volgende.
De rechtbank is voor de bepaling van de behoefte van de vrouw terecht uitgegaan van de winst uit onderneming van de vrouw en niet slechts de onttrekkingen. Het feit voorts, dat partijen relatief veel geld hebben aangewend voor de aflossing van schulden betekent slechts dat partijen op een bewuste manier met het in het gezin voorhanden geld omgingen. De vrouw betwist ook dat rekening gehouden dient te worden met kinderopvangkosten. Die kosten zijn door de man niet gespecificeerd of onderbouwd en als de kosten al € 467,- per maand bedroegen, dan zijn deze niet dusdanig hoog dat daarmee het in aanmerking te nemen gezinsinkomen dient te worden verminderd. De partnerschapsgerelateerde behoefte van de vrouw bedraagt – zoals de rechtbank terecht heeft vastgesteld - in 2021
€ 4.196,- netto per maand.
5.7.
Het hof is anders dan de rechtbank van oordeel dat het in aanmerking te nemen gezinsinkomen mede wordt bepaald door de privé-onttrekkingen uit de onderneming van de vrouw. Deze onttrekkingen stonden, anders dan de winst uit onderneming, tijdens het geregistreerd partnerschap van partijen daadwerkelijk ter beschikking van partijen en waren bepalend voor de feitelijke welstand van partijen. Het hof volgt aldus het standpunt van de man dat voor de vaststelling van de behoefte van de vrouw uitgegaan dient te worden van een NBI van de man van € 4.542,- (2019) en een NBI van de vrouw van € 1881,50 (2018/2019) wat resulteert in een netto gezinsinkomen van € 6.423,50 per maand. Op dit gezinsinkomen dienen de kosten van de kinderen conform de behoeftetabel 2019 (€ 1.390,-) in mindering te worden gebracht. De door de man gestelde kosten voor kinderopvang laat het hof ter zijde nu deze kosten niet voldoende zijn onderbouwd en door de vrouw zijn betwist. Evenmin ziet het hof aanleiding om rekening te houden met door de man opgevoerde aflossing hypotheek van € 2.000,- per maand en de aflossing studieschuld van € 716,- per maand nu het bestedingskeuzes van partijen zijn geweest om op deze wijze uit het beschikbaar gezinsinkomen schulden versneld af te lossen. Conform de hofnorm wordt de behoefte van de vrouw begroot op (€ 6.423,50 – € 1.390,- (kosten kinderen) x 60% =)
€ 3020,10 netto per maand. Geïndexeerd naar 2022 is dat € 3.248,95.
Behoeftigheid (principaal hoger beroep)
5.8
Het in aanmerking te nemen eigen netto besteedbaar inkomen van de vrouw moet worden gesteld op tenminste het door de vrouw zelf bepleite bedrag, zoals ook door de rechtbank begroot, namelijk € 3.336,42 (€ 3.727 minus € 390,58 kindgebonden budget) per maand. De conclusie moet dan zijn dat de vrouw over voldoende inkomsten beschikt om in haar eigen levensonderhoud te voorzien en dat zij om die reden geen behoefte heeft aan partneralimentatie.
5.9
Gelet op het voorgaande behoeven de grieven van de man met betrekking tot de verdiencapaciteit van de vrouw en de draagkracht van de man in dit verband geen bespreking meer.
Kinderalimentatie
Ingangsdatum kinderalimentatie (principaal hoger beroep)
5.1
De rechtbank heeft de ingangsdatum kinderalimentatie bepaald op de datum van inschrijving van de beschikking ontbinding geregistreerd partnerschap. Deze ingangsdatum kinderalimentatie is tussen partijen in geschil.
5.11
Op grond van artikel 1:402 BW staat het de rechter vrij de ingangsdatum voor de (definitieve) kinderalimentatie vast te stellen en deze derhalve te bepalen op een moment gelegen voor de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Echter, in een geval als het onderhavige, waarin een voorlopige voorziening is getroffen waarop partijen hun bestedingspatroon hebben afgestemd, moet met deze vrijheid terughoudend worden omgegaan. Het hof ziet in de stellingen van de man geen aanleiding om anders te oordelen over de ingangsdatum dan de rechtbank heeft gedaan. Dat betekent dat het hof als ingangsdatum 18 mei 2022 hanteert.
Hoogte behoefte kinderen
5.12
De bij de bestreden beschikking vastgestelde behoefte van € 733,50,- per kind per maand (in 2021) is niet in geschil en staat daarmee vast. Geïndexeerd naar 2022 is dit € 748,- per kind per maand.
Draagkracht vrouw (principaal hoger beroep)
5.13
De man stelt de draagkracht van de vrouw ter discussie. Hij betoogt dat de vrouw in haar eenmanszaak zeker een winst van € 100.000,- per jaar kan genereren. Uitgaande van dit bedrag heeft de vrouw volgens de man een draagkracht voor kinderalimentatie ter hoogte van € 1.942,- per maand.
5.14
Het door de man gestelde omtrent het verdienvermogen van de vrouw is door de vrouw gemotiveerd betwist. Het hof heeft, alles overziende, geen aanleiding om de man in zijn betoog te volgen. De grief van de man ter zake het verdienvermogen van de vrouw faalt.
Draagkracht man (principaal hoger beroep)
5.15
De man is van mening dat in hoger beroep alsnog rekening gehouden dient te worden met de extra reiskosten € 280,- per maand die hij voor het vervoer van de kinderen moet maken als gevolg van de verhuizing van de vrouw. Uitgegaan zou moeten worden van een resterende draagkracht bij de man van € 1.189,- per maand.
5.16
De vrouw heeft de stellingen van de man ter zake (de hoogte van) bedoelde reiskosten gemotiveerd betwist. Het hof heeft, alles in aanmerking genomen, geen aanleiding om rekening te houden met reiskosten als door de man gesteld. De grief van de man ten aanzien van zijn draagkracht faalt.
5.17
Nu de grieven van de man in verband met de kinderalimentatie falen, zal het hof de bestreden beschikking op het stuk van de kinderalimentatie bekrachtigen.
Terugbetaling partneralimentatie
5.18
Het hof is niet gebleken van redenen die nopen tot de beslissing dat de vrouw de eventueel door de man vanaf de ingangsdatum tot heden teveel betaalde partneralimentatie niet hoeft terug te betalen. De vrouw is derhalve verplicht tot terugbetaling van het eventueel teveel ontvangene. Het hof zal echter het verzoek van de man om de vrouw tot terugbetaling te veroordelen, afwijzen omdat het terug te betalen bedrag in dit geding niet vast staat.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
5.19
Zowel de man als de vrouw heeft in hoger beroep een grief gericht tegen de door de rechtbank vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en/of de vakantieregeling.
Reguliere zorgregeling (principaal en incidenteel hoger beroep)
5.2
De man acht het in het belang van de kinderen dat de zorgregeling in de ‘andere week’ niet pas vrijdag om 18.30 aanvangt, maar al op vrijdagmiddag uit school. De ervaring leert dat contacten tussen de ouders veel spanningen opleveren, terwijl bovendien de man op vrijdagmiddag beschikbaar is vanwege zijn werk. Er is dan tevens sprake van een meer evenwichtige verdeling van het aantal dagen waarop de verdeling van de zorg plaatsvindt, aldus de man.
5.21
De vrouw stelt dat de man weigert mee te werken aan allerlei activiteiten die de kinderen na schooltijd willen en dienen te ontplooien en daarom is zij het niet eens met de door de man voorgestelde uitbreiding van de zorgregeling. Daarnaast missen de kinderen een middag waarin zij kunnen afspreken met vriendjes als zij op vrijdagmiddag al uit school naar de man gaan, terwijl het (in verband met muziek en sport op andere dagen) al zo was dat kinderen slechts op woensdag en vrijdag met vriendjes kunnen afspreken.
5.22
De vrouw verzoekt het hof een reguliere zorgregeling vast te stellen waarbij de kinderen de ene week van maandag 17.00 uur (waarbij de man de kinderen ophaalt bij de BSO) tot dinsdag 18.30 uur (de vrouw haalt) bij de man verblijven en
in de andere week van zaterdag 13.30 uur (de kinderen lunchen bij de vrouw, de man haalt) tot dinsdag 18.30 uur bij de man (de kinderen eten bij de man, de vrouw haalt) verblijven, omdat de uitvoering van de zorgregeling tussen partijen moeizaam verloopt. Daarnaast weigert de man met de kinderen deel te nemen aan buitenschoolse activiteiten of zwemlessen. Dat geldt in het bijzonder voor de handbaltraining van [minderjarige 1] op vrijdagmiddag en de zwemles op woensdagmiddag of zaterdagochtend.
5.23
De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5.24
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende geadviseerd. Het is schokkend dat er door de ouders zo weinig naar voren wordt gebracht over hoe het met de kinderen zelf gaat. Het is daarnaast duidelijk dat de voorwaarden voor constructief ouderschap nog altijd niet aanwezig zijn en daarom is het noodzakelijk dat er tussen partijen duidelijke afspraken zijn waarover zo min mogelijk discussie kan ontstaan.
Het is in het belang van de kinderen dat zij elke week op maandag en dinsdag bij de man verblijven, inclusief de overnachting van dinsdag op woensdag. Hierdoor heeft de man de mogelijkheid om de kinderen aan te melden voor sportactiviteiten in zijn woonplaats. Als het wisselmoment in de andere week conform het verzoek van de man wordt gewijzigd naar vrijdagmiddag, dan geeft dit de man de kans om meer aansluiting bij de school van de kinderen te zoeken.
Er bestaat wat betreft de raad geen aanleiding om het wisselmoment van de zorgregeling in het weekend conform het verzoek van de vrouw te wijzigen van vrijdag naar zaterdagmiddag 13:30 uur. Het is wel van belang dat de ouders een modus vinden wat betreft de sportactiviteiten van de kinderen in het weekend. Het lijkt erop dat de man het gevoel heeft dat de invulling van zijn weekend met de kinderen wordt bepaald door de vrouw, maar de man dient de invulling van het weekend te bezien vanuit het belang van de kinderen.
5.25
Het hof ziet geen aanleiding om de wekelijkse zorgregeling te wijzigen nu onvoldoende is gebleken dat de door zowel de man als vrouw gedane verzoeken in het belang van de kinderen zijn. Voor zover de man heeft verzocht het wisselmoment te wijzigen naar vrijdagmiddag na school is van doorslaggevend belang dat, zoals de vrouw heeft gesteld, de kinderen dan – gelet op de reisafstand naar de woonplaats van de man – die dag niet kunnen afspreken met klasgenoten. Voor zover de vrouw heeft verzocht om de zorgregeling te wijzigen in verband met de sportactiviteiten van de kinderen volgt het hof het advies van de raad om de zorgregeling niet te wijzigen. De huidige zorgregeling waarbij de kinderen in ieder geval elke week van maandag tot woensdagochtend bij de man verblijven, geeft de man de gelegenheid om sportactiviteiten voor de kinderen te organiseren in zijn woonplaats. Voor wat betreft de sportactiviteiten in het weekend dienen partijen – zoals de raad terecht heeft opgemerkt – een modus te vinden waarbij het belang van de kinderen centraal staat. Het wijzigen van het wisselmoment naar zaterdag 13:30 uur zoals door de vrouw verzocht is echter niet in het belang van de kinderen nu deze wijziging ten koste gaat van de tijd tussen de man en de kinderen.
Vakantieregeling en bijzondere dagen (principaal hoger beroep)5.26 De man stelt dat de beschikking van de rechtbank (nieuwe) discussies oplevert tussen partijen. Om zoveel mogelijk discussies tussen partijen over de verdeling van de vakanties/feestdagen/bijzondere dagen te voorkomen acht de man het in het belang van de kinderen dat er sprake is van een duidelijker regeling, waarbij het aantal wisselmomenten tussen de ouders zoveel als mogelijk is beperkt. De man verwijst naar productie 25 bij zijn beroepschrift waarin de zorgregeling, inclusief vakantie, feestdagen en bijzondere dagen is opgenomen en verzoekt het hof die regeling over te nemen in de te wijzen beschikking, dan wel een gewaarmerkt afschrift daarvan te hechten aan die beschikking.
5.27
De vrouw stelt dat de man feitelijk een geheel nieuwe feestdagen- en vakantieregeling voorstelt, terwijl hij geen concrete grief richt tegen de door de rechtbank vastgestelde regeling. De vrouw kan er wel mee instemmen dat alle schoolvakanties op vrijdag om 18.30 uur starten in plaats van het door de rechtbank vastgestelde beginmoment van donderdag om 18.30 uur. De vrouw kan er ook mee instemmen dat tijdens Hemelvaart en Koningsdag de reguliere zorgregeling doorloopt. Gebleken is dat er op die dagen teveel wisselingen zijn, wat de rust van de kinderen niet ten goede komt. Voor het overige meent de vrouw dat de rechtbank een goede verdeling van de zorg- en opvoedingstaken heeft vastgelegd.
5.28
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd om een vakantieregeling vast te leggen die partijen zo min mogelijk ruimte geeft om te discussiëren.
5.29
Het is het hof gebleken dat de uitvoering van de huidige regeling met betrekking tot de vakanties en bijzondere dagen blijft leiden tot discussies tussen partijen, zoals onder andere blijkt uit de veelvuldige e-mailberichten tussen partijen en het feit dat er pas tijdens de mondelinge behandeling met behulp van het hof overeenstemming is bereikt over de verdeling van de kerstperiode 2022. Gelet hierop ziet het hof aanleiding om een regeling vast te stellen die zo min mogelijk ruimte laat voor discussie. De man heeft verzocht om de regeling die hij als productie 25 bij zijn beroepschrift (vanaf ‘Vakanties/feestdagen/overige dagen’) heeft overgelegd aan te hechten aan deze beschikking. Nu de vrouw de inhoud van deze regeling onvoldoende heeft betwist, zal het hof het verzoek van de man om deze regeling vast te leggen toewijzen op de wijze zoals in het dictum bepaald.
Contactmoment videobellen (aanvullend verzoek vrouw)5.30 De vrouw verzoekt om een vast videobelmoment te bepalen op de zondagavond om 18.30 uur in het lange weekend dat de kinderen eens per twee weken bij de man verblijven. Ondanks de behoefte van de kinderen om met de vrouw te bellen wanneer zij bij de man zijn, faciliteert de man dat niet. Sterker nog: hij verbreekt soms simpelweg de verbinding wanneer de kinderen zelfstandig proberen de vrouw te bellen.
5.31
De man stelt dat als de kinderen met de vrouw willen bellen als zij bij hem zijn, dit geen enkel probleem is en de man dat zal faciliteren. Het echter verplicht vastleggen van een vast videobelmoment zal leiden tot nieuwe discussies tussen partijen, maar ook tot druk voor de kinderen.
5.4
Het hof ziet geen aanleiding om het verzoek van de vrouw toe te wijzen. In het weekend dat de kinderen bij de man verblijven, dient de man zelf zijn tijd met de kinderen te kunnen invullen. Een vast videobelmoment met de vrouw belemmert dat. Dit oordeel laat onverlet dat als de kinderen tijdens de zorgregeling willen bellen met de andere ouder, de ouder waarbij de kinderen op dat moment verblijven dit indien redelijk en mogelijk dient te faciliteren.
Vervangende toestemming speltherapie (aanvullend verzoek vrouw)
5.41
Het hof is van oordeel dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming voor speltherapie voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zoals de vrouw tijdens de mondelinge behandeling ook heeft erkend, betreft het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming geen nevenverzoek als bedoeld in artikel 827 Rv als gevolg waarvan de vrouw niet-ontvankelijk is in dit verzoek.
Dat de vrouw een signaal af heeft willen geven dat hulpverlening nodig is, leidt niet tot een ander oordeel.

6.De slotsom in het principaal en het incidenteel hoger beroep

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking gedeeltelijk vernietigen en beslissen op de wijze zoals in het dictum bepaald.

7.De beslissing

Het hof:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek om vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan te melden voor speltherapie;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant ('s-Hertogenbosch) van 4 maart 2022 wat betreft de beslissingen ter zake de partneralimentatie en de vakantieregeling;
en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat als regeling voor de vakanties, feestdagen en overige dagen, de regeling zal gelden zoals aangehecht aan deze beschikking;
wijst af het inleidend verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, E.M.C. Dumoulin en C.L.M. Smeets, bijgestaan door mr. T. Kuijs als griffier, en is op 26 januari 2023 uitgesproken in het openbaar door mr. A.M. Bossink in tegenwoordigheid van de griffier.