ECLI:NL:GHSHE:2023:2509

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
20-002976-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met zware mishandeling van verbalisanten en rijden zonder rijbevoegdheid

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte is schuldig bevonden aan bedreiging met zware mishandeling van twee verbalisanten, nadat hij door hen van de weg was gereden. Tevens heeft hij zich schuldig gemaakt aan het besturen van een auto terwijl hem deze bevoegdheid door de rechter was ontzegd. Het hof legt de verdachte een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast krijgt hij een voorwaardelijke rijontzegging van 2 jaar met een proeftijd van 3 jaar.

De zaak begon met een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte vrijgesproken was van enkele feiten, maar veroordeeld voor andere. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de strafmaat aangepast. De verdachte had eerder al een voorwaardelijke straf opgelegd gekregen, maar heeft zich opnieuw schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verblijf in een instelling voor terbeschikkingstelling en zijn inspanningen om zijn leven te verbeteren.

De advocaat-generaal had een zwaardere straf geëist, maar het hof heeft besloten om de straf te matigen, rekening houdend met de behandeling van de verdachte. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf is afgewezen, omdat het hof deze niet meer opportuun achtte. Het hof heeft de wettelijke voorschriften vervangen door de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994, en heeft de beslissing van de rechtbank voor het overige bevestigd.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002976-21
Uitspraak : 1 augustus 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

‘s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 3 december 2021 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met parketnummers 03-324627-20 en 03-166759-21, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf onder parketnummer 20-001812-16, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
thans verblijvende in [instelling]
.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van hetgeen aan hem onder parketnummer 03-324627-20 onder de feiten 1 en 2 ten laste is gelegd. De rechtbank heeft het onder parketnummer 03-324627-20 onder de feiten 3 en 4 tenlastegelegde, alsmede het onder parketnummer 03-166759-21 onder de feiten 1 primair, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘bedreiging met zware mishandeling’ (parketnummer 03-324627-20 feit 3 en feit 4) en ‘overtreding van artikel 9, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994’ (parketnummer 03-166759-21 feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 primair), de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast is aan de verdachte ten aanzien van feit 3 primair onder parketnummer 03-166759-21 een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 jaren opgelegd en heeft de rechtbank de tenuitvoerlegging gelast van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer 20-001812-16, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden.
De benadeelde partij [benadeelde] is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij appelakte van 17 december 2021 is namens de verdachte onbeperkt hoger beroep ingesteld.
Bij akte van 18 juli 2023 is namens de verdachte het hoger beroep partieel ingetrokken, namelijk voor zover het appel zich richt tegen de vrijspraak van de feiten 1 en 2 onder parketnummer 03-324627-20. Daarmee is het namens de verdachte ingestelde hoger beroep uitdrukkelijk beperkt tot de veroordeling ter zake van het aan de verdachte onder parketnummer 03-324627-20 onder de feiten 3 en 4 tenlastegelegde, het onder parketnummer 03-166759-21 onder de feiten 1, 2 en 3 tenlastegelegde en de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 20-001812-16.
Dit brengt met zich mee dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] (ter zake van de feiten 1 en 2 in de zaak onder parketnummer 03-324627-20) in hoger beroep niet aan het oordeel van het hof is onderworpen, nu de verdachte van beide feiten waar deze vordering betrekking op heeft in eerste aanleg is vrijgesproken en het Openbaar Ministerie daartegen geen hoger beroep heeft ingesteld.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 500 dagen, waarvan 232 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren. Voor wat betreft de ontzegging van de rijbevoegdheid heeft de advocaat-generaal gevorderd deze voorwaardelijk op te leggen voor de duur van 2 jaren met een proeftijd van 2 jaren. Met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 20-001812-16 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof deze zal afwijzen.
Door de raadsvrouw van de verdachte is vrijspraak bepleit van het onder parketnummer
03-324627-20 onder de feiten 3 en 4 tenlastegelegde. De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder parketnummer 03-166759-21 onder de feiten 1, 2 en 3 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof. Daarnaast is een straftoemetingsverweer gevoerd en is verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen en geen althans een kortere rijontzegging op te leggen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het bestreden vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – met aanvulling en verbetering van de gronden waarop dit berust, met verbeterde lezing van de kwalificatie en met uitzondering van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging. In zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd. Bijgevolg zullen de daarmee samenhangende overwegingen van de rechtbank, dus voor zover die zien op de opgelegde straf en de vordering tot tenuitvoerlegging, in hun geheel worden vervangen op de wijze zoals hierna vermeld.
Het hof leest de kwalificaties als weergegeven op pagina 7 van het vonnis onder ‘4 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde’ verbeterd, in die zin dat de bewezenverklaring van de feiten 3 en 4 onder parketnummer 03-324627-20
telkenswordt gekwalificeerd als bedreiging met zware mishandeling en de bewezenverklaring van de feiten 1 primair, 2 primair en 3 primair onder parketnummer 03-166759-21
telkenswordt gekwalificeerd als overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het hof zal tevens de toepasselijke wettelijke voorschriften waarop de beslissingen van de rechtbank zijn gegrond vervangen door de hierna opgenomen artikelen.
Het hof is van oordeel dat de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen aanvulling en verbetering behoeven. Het hof zal – indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld – deze aanvulling en verbetering van de bewijsmiddelen uitwerken in een aanvulling op dit verkorte arrest, welke aanvulling dan aan dit arrest wordt gehecht.
Ten slotte zal het hof hieronder de bewijsoverwegingen ter zake van het bewezenverklaarde van de feiten 3 en 4 onder parketnummer 03-324627-20 aanvullen.
Aanvullende bewijsoverweging
Door de raadsvrouw van de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van de onder parketnummer 03-324627-20 onder de feiten 3 en 4 telkens tenlastegelegde bedreiging van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . Daartoe is – op gronden zoals nader in de pleitnota verwoord en toegelicht ter zitting – in de kern aangevoerd dat de verdachte geen gas heeft gegeven toen hij eenmaal in de berm was geraakt en de verbalisanten zich op het moment van het gas geven bovendien niet met hun armen of bovenlichaam in het voertuig van de verdachte kunnen hebben bevonden.
De door de raadsvrouw in hoger beroep aangevoerde argumenten die zouden moeten leiden tot de bepleite vrijspraak worden naar het oordeel van het hof weerlegd door de inhoud van de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen en de in aanvulling/verbetering daarop door het hof gebezigde bewijsmiddelen. Het hof ziet bovendien geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 3] en [verbalisant 2] te twijfelen, nu deze niet op zichzelf staan. Zo worden hun bevindingen ondersteund door de op pagina 17 van het procesdossier opgenomen ‘foto 8’, waarop te zien is dat de auto van de verdachte niet alleen in de modder staat, maar ook van boven tot onder – in ieder geval aan de rechterzijde – besmeurd is met modder, terwijl het op diezelfde foto zichtbare politievoertuig dat zich in dezelfde zachte berm bevindt, niet onder de modder zit. Zowel de modder onder als op de auto van de verdachte kan naar het oordeel van het hof niet anders worden verklaard dan door het gas geven door de verdachte ter plaatse om weg te komen, waardoor de modder van onder de (voor)banden is blijven opspatten en de auto van verdachte steeds meer vastraakte in de berm waardoor deze niet meer weg kon rijden. Zoals uit de bewijsmiddelen volgt is daarbij niet alleen die modder tegen/op de auto van de verdachte gespat, maar ook op de ter plaatse aanwezige verbalisant [verbalisant 2] en de linkerzijde van het andere politievoertuig (met de honden) dat zich rechts naast de auto van de verdachte bevond. Zo bleek de schade aan de linkerzijde van dat politievoertuig niet zichtbaar, omdat ook die zijde geheel onder de opgespatte modder zat, aldus is gerelateerd.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling van twee verbalisanten, door – nadat hij na een wilde achtervolging door de politie van de weg af was gereden in een zachte berm – hard gas te (blijven) geven door zijn voet op het gaspedaal te houden, terwijl de betreffende verbalisanten zich op dat moment met respectievelijk hun armen en bovenlichaam in het voertuig van de verdachte bevonden en één van hen zich daarbij ter hoogte van het linker voorwiel van het voertuig van de verdachte bevond. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de verbalisanten en bij hen gevoelens van onveiligheid, angst en onbehagen teweeggebracht. Verbalisant [verbalisant 1] heeft verklaard dat hij erg bang was dat verdachte met de auto zou gaan rijden omdat hij tussen die auto en een hekwerk stond en geen kant op kon. Hij vreesde voor het leven van hemzelf en zijn collega’s. Verbalisant [verbalisant 2] voelde zich onveilig en alsof zij met gevaar voor haar eigen leven verdachte onder controle heeft moeten brengen.
Daarnaast is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij zich drie keer schuldig heeft gemaakt aan het besturen van een personenauto, terwijl hem daartoe door de rechter de bevoegdheid was ontzegd vanwege een fors aantal verkeersmisdrijven waaronder een poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel aan politieambtenaren met een auto. Met een ontzegging van de rijbevoegdheid wordt beoogd de verkeersveiligheid te beschermen. Door desondanks een personenauto te besturen, heeft de verdachte zijn eigen belangen boven het maatschappelijke belang van de verkeersveiligheid gesteld en de veiligheid van de overige verkeerdeelnemers (alsook die van hemzelf) in gevaar gebracht. Bovendien heeft de verdachte er met zijn handelen blijk van gegeven zich weinig aan te trekken van een rechterlijke uitspraak.
Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 31 mei 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder meermalen onherroepelijk voor (soortgelijke) strafbare feiten is veroordeeld. Die eerdere veroordelingen alsmede de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden in september 2019 (welke maatregel overigens in december 2021 is omgezet in terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege), hebben de verdachte er klaarblijkelijk niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte in dit verband verklaard dat hij sinds 30 juni 2022 verblijft in [instelling] in het kader van de opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling, dat het goed met hem gaat, hij veel leert van de therapieën die hij volgt en heeft gevolgd in de kliniek en dat hij in mei 2023 is gestart met (begeleid) verlof. Voorts heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij sinds ongeveer 2,5 jaar abstinent is van alcohol.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de Pro Justitia rapportages van het NIFP van 25 juni 2021 – opgesteld door V.J. Le Maire, psychiater, en door J.C.L.M. Duijkers, klinisch pyscholoog en R.J.A. van Helvoirt, GZ-psycholoog, voor wat betreft dat daaruit naar voren komt dat bij de verdachte, ook ten tijde van het bewezenverklaarde, sprake was van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een ernstige stoornis in alcoholgebruik. Voorts dat de deskundigen adviseren de tenlastegelegde feiten in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Het hof neemt de adviezen over, maakt deze tot de zijne en zal de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan de verdachte toerekenen.
Het hof is niettemin van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, het justitiële verleden van de verdachte en in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die de onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Als vertrekpunt acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, zoals opgelegd door de rechtbank, passend. Het hof heeft echter ook oog voor de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, met name dat hij thans wordt verpleegd van overheidswege in het kader van de terbeschikkingstelling, en zal daarom een zodanige straf opleggen dat de verdachte, nadat hij zijn behandeling in het kader van die maatregel heeft afgerond, niet terug hoeft naar de gevangenis. Wel acht het hof het van belang dat de verdachte tevens een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. Met dat voorwaardelijk strafdeel wordt de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt beoogd de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Bovendien fungeert deze voorwaardelijke straf als een forse stok achter de deur om de verdachte door te laten gaan op de (pril) ingeslagen weg.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid en in het bijzonder gelet op het justitiële verleden van de verdachte, ziet het hof aanleiding om de verdachte ter zake van het onder parketnummer 03-166759-21 onder feit 3 primair bewezenverklaarde de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen te ontzeggen voor de duur van 2 jaren voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
Vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 20-001812-16
De officier van justitie in het arrondissementsparket Limburg heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een bij arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 21 maart 2017 onder parketnummer 20-001812-16 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Hoewel de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren schuldig heeft gemaakt aan (soortgelijke) strafbare feiten, zal het hof de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen. Gelet op het verhandelde ter terechtzitting en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte acht het hof de tenuitvoerlegging niet meer opportuun.
Vervanging van de toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof vervangt de door de rechtbank aangehaalde artikelen door de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde. Op deze artikelen is zowel het deel van het bevestigde dictum van de rechtbank als de hierna te geven beslissing gegrond.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
ontzegt de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-166759-21 onder feit 3 primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
2 (twee) jaren;
bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissementsparket Limburg van 10 februari 2021, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof
’s-Hertogenbosch van 21 maart 2017 onder parketnummer 20-001812-16 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het vorenoverwogene.
Aldus gewezen door:
mr. N.I.B.M. Buljevic, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. A. Muller, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. van Kaathoven, griffier,
en op 1 augustus 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.