ECLI:NL:GHSHE:2023:2501

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
20-000531-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte op 18 februari 2021 gedeeltelijk vrijgesproken werd van het tenlastegelegde. De rechtbank had de verdachte wel veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, wat resulteerde in een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 240 uren. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak, inclusief de vrijspraak van het eerste feit.

Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft in zijn arrest van 7 april 2023 geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak. Dit is in lijn met artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat er geen hoger beroep openstaat tegen een vrijspraak. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank voor het overige bevestigd, na het horen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging.

De verdediging heeft betoogd dat de verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen en dat hij geen beschikkingsmacht had over deze middelen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de door de verdediging aangevoerde argumenten niet opwegen tegen de bewijsmiddelen die door de rechtbank zijn gebruikt. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals het tijdsverloop en zijn positieve ontwikkeling, zijn door het hof niet voldoende geacht om tot een andere straf te komen dan die door de rechtbank is opgelegd. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd, met inachtneming van de ernst van het bewezenverklaarde feit.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000531-21
Uitspraak : 7 april 2023
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 18 februari 2021, in de strafzaak met parketnummer 02-665818-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het onder feit 1 tenlastegelegde, het onder feit 2 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod’, de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis en met aftrek van het voorarrest.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde. Nu namens de verdachte onbeperkt hoger beroep is ingesteld, richt het hoger beroep zich mede tegen deze vrijspraak.
Gelet op het bepaalde in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte geen hoger beroep open tegen het vonnis voor zover hij van het tenlastegelegde is vrijgesproken. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, voor zover dat tegen de vrijspraak van het onder feit 2 tenlastegelegde is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, met aanvulling van de strafmotivering.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat de verdachte geen enkele wetenschap had van de aanwezigheid van de tenlastegelegde hoeveelheid verdovende middelen en evenmin de beschikkingsmacht had over die verdovende middelen. Weliswaar heeft de verdachte de tassen versjouwd, maar dat betekent niet dat hij de inhoud van de tassen ook daadwerkelijk heeft gezien. Bovendien verrichtte alleen zijn moeder de handelingen met de hasj en verder niemand, aldus de raadsman.
Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat de door de verdediging gevoerde verweren hun weerlegging vinden in de door de rechtbank voor het bewijs gebezigde bewijsmiddelen en de daarover in het vonnis weergegeven bewijsoverwegingen. Het hof bevestigt het vonnis in zoverre, zodat de verweren van de verdediging geen bespreking behoeven.
Aanvulling strafmotivering
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het hof verzocht toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij heeft de raadsman gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop. De verdachte heeft sinds het feit een moeilijke fase doorgemaakt, die hij achter zich wil laten. Hij is hierna ook niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen, maakt een positieve ontwikkeling door en is inmiddels aan het werk. Oplegging van een straf of maatregel zou dat volledig doorkruisen. Bovendien is oplegging van een straf, gelet op het tijdsverloop, vanuit speciale preventie niet meer opportuun, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Naar het oordeel van het hof kunnen de in hoger beroep aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de verdachte gelet op de ernst van het bewezenverklaarde – het betreft hier immers een grote hoeveelheid hasjiesj met een aanzienlijke waarde - en de omstandigheden waaronder het feit is begaan, niet leiden tot toepassing van het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
In hetgeen door de verdediging is aangevoerd, zie het hof geen redenen om tot een andere straf te komen dan door de rechtbank is opgelegd.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 tenlastegelegde;
bevestigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. G.C. Bos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.C.M. van der Valk, griffier,
en op 7 april 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.