ECLI:NL:GHSHE:2023:2497

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
28 juli 2023
Zaaknummer
20-000634-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake bedreiging met de dood, openlijke geweldpleging en vernieling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor bedreiging met de dood, openlijke geweldpleging en vernieling. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 70 uren, subsidiair 35 dagen hechtenis, en had de vordering van de benadeelde partij volledig toegewezen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die heeft gepleit voor vernietiging van het vonnis en een veroordeling van de verdachte tot een taakstraf en een geldboete. De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de feiten 1 en 2, maar zich gerefereerd aan het oordeel van het hof voor feit 3. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de aangifte van de benadeelde partij en de verklaringen van getuigen.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 25 maart 2021 de benadeelde partij heeft bedreigd met een mes en de voorband van diens auto heeft vernield. De aangifte van de benadeelde partij werd ondersteund door getuigenverklaringen en het aantreffen van een mes bij de verdachte. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de tenlastegelegde feiten en heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De verdachte is ook veroordeeld tot het betalen van de kosten van de benadeelde partij.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000634-22
Uitspraak : 7 april 2023
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 4 maart 2022, in de strafzaak met parketnummer 01-116022-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
  • bedreiging met zware mishandeling (
  • opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen (
  • overtreding van artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (
de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een taakstraf van 70 uren subsidiair 35 dagen hechtenis met aftrek van het voorarrest.
Voorts heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] geheel toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ten aanzien van het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde zal veroordelen tot een taakstraf van 70 uren subsidiair 35 dagen hechtenis en de verdachte ten aanzien van het onder feit 3 tenlastegelegde zal veroordelen tot een geldboete ter hoogte van € 200,00 subsidiair 4 dagen hechtenis. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat deze geheel dient te worden toegewezen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ten aanzien van het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde vrijspraak bepleit. Ten aanzien van het onder feit 3 tenlastegelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Voorts is door de verdediging een straftoemetingsverweer gevoerd. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de verdediging bepleit dat deze dient te worden afgewezen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis met aanvulling van de gronden, met verbeterde lezing van het bewezenverklaarde en behoudens de beslissing op de vordering van de benadeelde partij.
Nu de politierechter heeft volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359, derde lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, zal het hof de inhoud van de bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring uitwerken op de wijze als hierna vermeld.
Het hof merkt voorts op dat de politierechter ten aanzien van feit 1 heeft bewezenverklaard ‘ [slachtoffer] heeft met zware mishandeling’, terwijl uit het dossier blijkt dat de verdachte [slachtoffer] heeft
bedreigdmet zware mishandeling. Het hof is van oordeel dat de politierechter dit onderdeel van de bewezenverklaring kennelijk abusievelijk niet heeft opgenomen en zal de bewezenverklaring verbeteren en derhalve verbeterd lezen. Derhalve luidt de bewezenverklaring van het onder feit 1 tenlastegelegde:
hij op 25 maart 2021 te Vierlingsbeek , gemeente Boxmeer,
[slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling,
door tegen die [slachtoffer] te zeggen: "ik steek je lek", en (daarbij) een mes te tonen en met een mes te wijzen in de richting van die [slachtoffer] .
Bewijsmiddelen
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd verwijzen naar pagina’s van het eindproces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, District ‘s-Hertogenbosch, registratienummer PL2100-2021064721, gesloten d.d. 5 april 2021 (pg. 1-79). Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 25 maart 2021 (pg. 40-45), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer] :
(pagina 40)
Ik doe aangifte van bedreiging met de dood en openlijke geweldpleging dan wel vernieling. Op 25 maart 2021, tussen 17:25 en 17:30 uur, stond ik op het veerpont tussen Limburg en Vierlingsbeek [
het hof: Vlieringsbeek , gemeente Boxmeer]. Ik zat in mijn auto en ik maakte de oversteek naar Vierlingsbeek . Ik zag dat er voor mij op de veerpont een andere auto stond. Dit was een groenkleurige Chevrolet voorzien van het kenteken [kenteken] . Nadat de pont was aangelegd reden we allebei de pont af alsmede een aantal fietsers. Ik wilde de fietsers nog snel voorbij en haalde in. Ik reed hierbij dicht op de Chevrolet. Kennelijk reed ik te dicht achter hem want ik zag dat de bestuurder zijn arm uit het raam deed en hiermee wuifde kennelijk om mij duidelijk te maken dat ik normaal moest doen. Ik hield vervolgens wat meer afstand en bij de kruising met de Grotestraat sloeg ik linksaf richting Venray. Ik zag dat de Chevrolet rechtsaf sloeg. Ik wuifde vervolgens nog met mijn arm in de richting van de Chevrolet. Dit om aan te geven 'Wat moet je nou?’ Daarop zag ik dat de auto keerde en achter mij aan kwam. Ik zag dat de Chevrolet mij links voorbij de chicane inhaalde en mij vervolgens klem reed. Daarop zag ik dat een bestuurder en een passagier uitstapten. Ik zag dat ze met zijn tweeën in de Chevrolet zaten.
(pagina 42)
Ik voelde paniek opkomen en dit nam toe op het moment dat de passagier een mes tevoorschijn haalde. Ik zag namelijk dat de passagier uit zijn broekzak een vouwmes pakte en deze openklapte. Ik zag dat dit mes een lemmet had van ongeveer 15 centimeter. Ik zag dat de passagier met dit mes naar mij wees. Op dat moment hoorde ik dat de passagier nogmaals riep: "Ik steek je lek." Daarop zag ik dat de passagier met het mes in de wang van de voorband van mijn auto prikte. Ik zag dat de voorband lek raakte. Daarop zag ik dat beiden in de Chevrolet stapten en een zijstraat van de Grotestraat in reden.
2.
Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 26 maart 2021 (pg. 46-47), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige] :
(pagina 46)
Op 25 maart 2021 omstreeks 17.20 uur reed ik op mijn snorfiets op de weg tussen de pond en de doorgaande weg van Vierlingsbeek . Ik zag dat er twee auto’s op dezelfde weg in dezelfde richting reden. Ik zag dat er een kleine groene auto voorop reed. Ik zag dag daar achter een station auto reed. Ik zag dat de station auto linksaf sloeg richting Maashees. Ik zag dat de groene auto in eerste instantie rechtsaf wilde slaan richting Boxmeer. Ik zag toen dat de groene auto een draai maakte en achter de station auto aan reed. Ik ben ook linksaf geslagen. Ik zag dat de groene auto de station auto inhaalde en hem blokkeerde ter hoogte van de watermolen. Ik zag dat de bestuurder van de groene auto, een man met grijze haren en ongeveer 185 centimeter lang, uitstapte. Ik zag dat de bestuurder van de station auto ook uitstapte. Ik zag dat beide mannen tegen elkaar schreeuwden.
3.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 maart 2021 (pg. 19-20), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
(pagina 19)
Op 25 maart 2021, kregen wij, verbalisanten, de melding van het operationeel centrum te 's- Hertogenbosch, te gaan naar de Sleijbergweg te Vierlingsbeek . Aldaar zou er gedreigd zijn met een mes. Wij hoorden dat de banden van zijn auto lek waren gestoken. De melder zou een Chevrolet Matiz, voorzien van kenteken [kenteken] , groen van kleur gezien hebben bij de verdachten personen. Melder zou de personen uit de personenauto niet kennen. Het zou gaan om twee mannen in werkkleding, ringbaardje, circa 35/40 jaar oud. De melder zag de personenauto wegrijden en inmiddels veilig staan.
Ter hoogte van Langstraat, zagen wij, in tegengestelde richting, het bovengenoemde voertuig rijden. Ik zag dat de bijrijder uit het voertuig stapte. Deze persoon bleek later te zijn:
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboortedatum: [geboortedatum]
(pagina 20)
Tijdens de veiligheidsfouillering, trof collega [verbalisant 3] een klap mes aan in de linkerborstzak van verdachte [verdachte] . Dit mes zou overeen komen, met het mes, waarmee de aangever/melder bedreigd zou zijn.
4.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 maart 2021 (pg. 26-28), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :
(pagina 26)
Op 25 maart 2021 omstreeks 17:35 uur ontvingen wij het verzoek van het operationeel centrum te ‘s-Hertogenbosch om te gaan naar Grotestraat te Vierlingsbeek . Wij hoorden dat er op deze locatie een melder zou staan die zojuist door twee mannen was bedreigd met de dood. Een van de twee mannen zou de melder hebben bedreigd met een mes en zou
tevens met het mes de linker voorband van de auto van de melder hebben lek gestoken.
Wij hoorden dat twee mannen waren weggereden in een groene Chevrolet Matiz voorzien
van het kenteken: [kenteken] .
(pagina 27)
Wij hielden samen met collega's de twee inzittenden van de Chevrolet staande. Wij zagen dat de bijrijder betrof: [verdachte] ( [verdachte] ), geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
Ik, [verbalisant 3] onderwierp verdachte [verdachte] aan een fouillering op grond van artikel 52 lid 2 van de wet wapens en munitie. Ik trof in de linkerborstzak van de jas van verdachte [verdachte] een zilverkleurig opvouwbaar mes aan.
5.
Een proces-verbaal van bevindingen met fotobijlagen d.d. 27 maart 2021 (pg. 34-38), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 5] :
(pagina 34)
Het voorwerp betreft een opvouwbaar mes. Het mes is geheel vervaardigd uit staal en zilverkleurig van kleur.
Het lemmet ter hoogte van het scharnierpunt aan beide zijde voorzien van een knopje waardoor het mogelijk is het mes met een (1) hand te bedienen en het lemmet, met gebruikmaking van de duim, uit het heft te scharnieren. Nadat het lemmet in het verlengde van het heft is gebracht wordt het lemmet door een vergrendeling vastgezet. Door een lichte zijwaartse druk op de vergrendeling kan het lemmet weer in het heft worden gescharnierd. De totale lengte van het mes bedraagt 20 centimeter. De lengte van het lemmet bedraagt 8 centimeter. Het lemmet loopt naar voren toe uit in een punt. Het mes heeft een (1) snijkant waarvan de laatste 3 centimeter gekarteld is.
(pagina 35)
Gelet op de aard van het voorwerp en de omstandigheden waaronder dit voorwerp werd gebruikt en aangetroffen ben ik verbalisant van mening dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat dit mes voor geen ander doel bestemd was dan om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen. Derhalve is dit voorwerp een wapen in de zin van artikel 2, lid 1,
categorie IV, onder 7 van de Wet Wapens en Munitie. Het voorwerp valt niet onder een van de andere categorieën van de Wet Wapens en Munitie.
6.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 26 maart 2021 (pg. 54-58), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
(pagina 57)
V: Tijdens een veiligheidsfouillering trof de politie een mes bij jou aan.
V: De verbalisant toont een foto. Is dit het mes?
A: Dit mes zat in mijn jaszak.
Aanvulling bewijsoverweging
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde. Daartoe heeft zij in de kern aangevoerd dat het dossier een aangifte bevat, maar dat die geen enkele steun vindt in het dossier. Het dossier bevat naast de aangifte een verklaring van getuige [getuige] , maar uit die verklaring volgt dat de getuige niets heeft gezien. Bij gebrek aan onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dient de verdachte te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof sluit zich aan bij de bewijsoverweging van de politierechter. Aanvullend overweegt het hof dat het geen enkele reden heeft om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de aangifte van [slachtoffer] . Die verklaring is voldoende specifiek en vindt bovendien steun in andere bevindingen die blijken uit het dossier. Aangever [slachtoffer] heeft immers verklaard dat hij werd klem gereden door een Chevrolet, dat de bestuurder en de passagier uitstapten en dat de passagier hem met woorden en een mes heeft bedreigd. Door getuige [getuige] wordt verklaard dat hij zag dat een groene auto, zijnde de Chevrolet, een station auto, zijnde de auto van aangever, inhaalde en hem blokkeerde ter hoogte van de watermolen. Hij heeft voorts verklaard dat de bestuurder van de groene auto en de station auto uitstapten en dat er werd geschreeuwd. Bij de verdachte treft de politie vervolgens een vouwmes in diens borstzak aan dat overeenkomt met de beschrijving door de aangever.
Met betrekking tot de vernieling is het hof van oordeel dat de aangifte wordt ondersteund door de zich in het dossier bevindende foto’s van de beschadigde band van de auto van [slachtoffer] en het aantreffen van het vouwmes in de borstzak van de verdachte.
Gelet op het bovenstaande heeft het hof, anders dan de verdediging heeft betoogd, geen enkele reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de aangifte van [slachtoffer] .
Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg – ten aanzien van het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde – een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 586,82. De gevorderde schadevergoeding is ter terechtzitting d.d. 4 maart 2021 verhoogd tot een bedrag van € 663,02. Deze vordering valt uiteen in:
€ 186,82 aan kosten voor het vervangen van de autobanden;
€ 76,20 aan reiskosten, en
€ 400,00 aan immateriële schade.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep integraal toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft schriftelijk te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Nu het hof tot een bewezenverklaring komt van het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde, behoeft het primaire verzoek van de verdediging om de vordering af te wijzen geen nadere bespreking meer.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat aan de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade is toegebracht. De autoband van de auto van de benadeelde partij moest als gevolg van de vernieling vervangen worden (post I). Ook de band aan de andere kant diende als gevolg van het vervangen van de vernielde band vervangen te worden, nu het achterwege blijven daarvan tot instabiliteit van de auto kon leiden. De vordering is voldoende onderbouwd en niet inhoudelijk betwist. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Met betrekking tot de reiskosten (post II) concludeert het hof dat die kosten geen rechtstreekse materiële schade als gevolg van het bewezenverklaarde handelen betreffen en dus niet bestemd zijn ter voorkoming of beperking van de schade ingevolge artikel 6:96, tweede lid, onder a BW, noch kosten zijn ter vaststelling van aansprakelijkheid of schade zoals bedoeld in artikel 6:96, tweede lid onder b BW betreffen. Het hof zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Het hof is derhalve van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Voorts is het hof van oordeel dat de geleden immateriële schade voldoende is onderbouwd en door de verdediging niet inhoudelijk is betwist. Anders dan de verdediging heeft betoogd, ziet het hof geen aanleiding de immateriële schade te matigen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de vordering tot schadevergoeding kan worden toegewezen tot een bedrag van € 586,82.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 25 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt (en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken), tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 586,82. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht:
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 586,82 (zegge: vijfhonderdzesentachtig euro en tweeëntachtig cent)als vergoeding van materiële schade en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2021 tot aan de dag der voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 586,82 (zegge: vijfhonderdzesentachtig euro en tweeëntachtig cent)als vergoeding van materiële schade en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2021 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat
gijzelingvoor de duur van ten hoogste
11 (elf) dagenzal worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. G.C. Bos, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.C.M. van der Valk, griffier,
en op 7 april 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.