ECLI:NL:GHSHE:2023:2485

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 juli 2023
Publicatiedatum
27 juli 2023
Zaaknummer
200.328.081_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank Limburg van 19 april 2023, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] was verleend aan de gecertificeerde instelling (GI) voor de periode van 24 april 2023 tot 23 december 2023. De moeder voerde aan dat de machtiging onterecht was verleend en dat er geen noodzaak was voor uithuisplaatsing, aangezien er geen ernstige zorgen waren over de opvoedvaardigheden van de moeder en de ontwikkeling van [minderjarige] in een moeder-kindhuis positief was. De vader, die ook betrokken was bij de zaak, heeft zijn verzoek in hoger beroep gewijzigd en verzocht om [minderjarige] bij hem en de moeder te plaatsen, of subsidiair bij de grootouders vaderszijde.

Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank abusievelijk de verkeerde einddatum van de machtiging tot uithuisplaatsing had opgenomen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking had op de machtiging na 8 december 2023, maar heeft de machtiging voor de resterende duur van de ondertoezichtstelling bekrachtigd. Het hof oordeelde dat er nog steeds ernstige zorgen waren over de fysieke en emotionele veiligheid van [minderjarige] in de opvoedingssituatie van de ouders, die gekenmerkt werd door instabiliteit en conflicten. De ouders hebben erkend dat er incidenten hebben plaatsgevonden, maar betwisten dat er fysiek geweld is geweest. Het hof concludeerde dat de ouders op dit moment geen veilige en stabiele thuissituatie kunnen bieden voor [minderjarige]. De zaak is van belang voor de bescherming van de minderjarige en de beoordeling van de noodzaak van uithuisplaatsing in het kader van de Jeugdwet.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 27 juli 2023
Zaaknummer : 200.328.081/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/316476 / JE RK 23-634
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
volgens de BRP wonende te [woonplaats] ,
thans feitelijk verblijvende te [verblijfplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Salhi,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2022 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
[de vader],
volgens de BRP wonende te [woonplaats] ,
thans feitelijk verblijvende te [verblijfplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. H. Polat.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 19 april 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 juni 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 juli 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Salhi;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de vader, bijgestaan door mr. Polat.
2.3.1.
De raad heeft bij brief d.d. 19 juni 2023 het hof bericht niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn.
2.3.2.
Tijdens de mondeling behandeling in hoger beroep is tevens het hoger beroep van de vader tegen de uithuisplaatsing van [minderjarige] behandeld, bij het hof bekend onder zaaknummer 200.327.474/01.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 19 april 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader is, op [geboortedatum] 2022 te [geboorteplaats] , [minderjarige] geboren. Er is sprake van een religieus huwelijk tussen de moeder en de vader.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 8 september 2022 voorlopig onder toezicht van de GI. Bij proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 7 december 2022 is de ondertoezichtstelling uitgesproken tot 8 december 2023.
3.3.
[minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 10 april 2023 uit huis geplaatst in een pleeggezin op een geheim adres.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank aan de GI een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin met ingang van 24 april 2023 tot uiterlijk 23 december 2023.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend tot 23 december 2023. De rechtbank heeft verder ten onrechte aangenomen dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding. De wettelijke grondslag voor de uithuisplaatsing van [minderjarige] ontbreekt. De uithuisplaatsing van [minderjarige] vormt daarom een directe inbreuk op artikel 8 EVRM. Een uithuisplaatsing is een ultimum remedium. [minderjarige] verbleef sinds eind 2022 tot 10 april 2023 met de moeder in een moeder-kindhuis. Tijdens dit verblijf zijn er geen zorgen geuit over de opvoedvaardigheden van de moeder en waren de evaluaties positief. [minderjarige] ontwikkelde zich goed. Er zijn geen risicofactoren in de persoon van de moeder gelegen. Het doorbreken van de opvoedsituatie in het moeder-kindhuis of het creëren van onzekerheid daaromtrent, is in strijd met het belang van [minderjarige] . [minderjarige] heeft belang bij een ongestoorde hechting met de moeder. Hij verblijft inmiddels in het tweede pleeggezin, hetgeen juist schadelijk is voor zijn ontwikkeling.
De rechtbank heeft verder ten onrechte aangenomen dat er ernstige zorgen zijn over de fysieke en emotionele veiligheid van [minderjarige] in zijn opvoedsituatie. De ruzies tussen de ouders maken echter niet dat een uithuisplaatsing noodzakelijk is. [minderjarige] heeft van die ruzies niet veel meegekregen. Ook heeft de vader weliswaar doodsbedreigingen richting de moeder geuit en haar eigendommen vernield, maar hij bedoelde dat niet serieus. De moeder heeft de vader boos gemaakt door haar (jaloerse) gedrag, waardoor hij zo reageerde. Er heeft geen fysiek geweld plaatsgevonden van de vader jegens de moeder. De vader heeft de moeder op 10 april 2023 niet geslagen. Dit blijkt ook uit de bevestiging van de politie dat er geen letsel bij de moeder zichtbaar was. De veiligheid van de moeder is nooit in het geding geweest. Dit is ook de reden dat de moeder de tegen de vader gedane aangiften bij de politie later weer heeft ingetrokken.
De moeder betwist verder de overige in het verzoekschrift van de GI genoemde redenen voor de noodzaak van de uithuisplaatsing van [minderjarige] . Zij was gewoon welkom in de woning van de grootouders vaderszijde, waar [minderjarige] op dat moment verbleef. Dat de moeder zich niet prettig voelde toen zij bij haar schoonouders inwoonde, is wat anders dan dat de situatie bij haar schoonouders onveilig voor haar was. Het feit dat de moeder geen contact heeft met haar eigen familie, heeft niets met de vader te maken. De verstandhouding tussen de moeder en haar familie was voor de relatie met de vader al slecht, dus van een kwestie van ‘eer’ is geen sprake. Verder is door de GI nimmer de harde eis gesteld dat de moeder niet naar [verblijfplaats] mag reizen en dat indien zij dit toch zou doen, [minderjarige] uit huis geplaatst zou worden. De harde eis die door de GI werd gesteld was dat de moeder niet met [minderjarige] bij de vader in [verblijfplaats] mocht gaan wonen. De moeder had op 10 april 2023 niet de bedoeling om zich met [minderjarige] bij de vader in [verblijfplaats] te vestigen. Dit blijkt ook nergens uit. Zo had zij de eigendommen van haar en [minderjarige] in [plaats] in het moeder-kindhuis gelaten. De moeder is op 10 april 2023 niet terug naar [plaats] gegaan, omdat zij bang was dat [minderjarige] dan uit huis geplaatst zou worden. Op 10 april 2023 is niet aan de moeder verteld dat zij samen met [minderjarige] terug kon gaan naar [plaats] . Indien dit wel aan haar duidelijk was gemaakt, dan zou zij die avond nog zijn teruggekeerd naar [plaats] .
De ouders willen bij elkaar zijn. Dit is ook de reden dat de vader onder een andere naam de moeder en [minderjarige] in het moeder-kindhuis heeft bezocht. De ouders wonen sinds een maand samen in [verblijfplaats] . Er kan ambulante hulpverlening worden ingezet zodat de GI zicht kan krijgen op de thuissituatie van ouders. De moeder heeft aan de GI doorgegeven dat zij verhuisd is. Zowel de moeder als de vader hebben nu hulp voor hun mentale problemen. De moeder heeft in het afgelopen jaar veel meegemaakt. Zij ontvangt nu traumabehandeling en de behandelaar vermoedt dat er sprake is van een postnatale depressie. Deze postnatale depressie heeft ervoor gezorgd dat de moeder wisselend is geweest over haar toekomstpers-pectief en dat zij onzeker is.
Indien terugplaatsing bij de moeder geen optie is, dan dient [minderjarige] bij de grootouders vaderszijde te worden geplaatst. De moeder is blij dat er nu een netwerkscreening van de grootouders vaderszijde plaatsvindt.
3.7.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
Sinds de geboorte van [minderjarige] is er veel gebeurd. Kort na de geboorte is [minderjarige] uit huis geplaatst vanwege huiselijk geweld. Er heeft ook huiselijk geweld plaatsgevonden waarbij [minderjarige] aanwezig is geweest. De moeder heeft in verschillende blijf-van-mijn-lijf huizen gewoond met [minderjarige] . Deze plaatsingen waren niet houdbaar omdat de moeder steeds haar verblijfsadres aan de vader verstrekte; hierdoor liepen de medebewoners gevaar. Daarna is de moeder met [minderjarige] bij de grootouders vaderszijde geplaatst. Er is daarbij een veiligheidsplan opgesteld. De moeder gaf echter aan dat de grootouders vaderszijde zich te veel met de opvoeding van [minderjarige] bemoeiden en dat zij niet dezelfde taal spraken. Vervolgens heeft de moeder aangegeven dat zij terug wilde keren naar Limburg om zich met [minderjarige] bij haar moeder te vestigen. Deze plaatsing bleek ook niet houdbaar waarop de moeder in een moeder-kindhuis is geplaatst in [plaats] . Daar heeft zij vader onder een andere naam [minderjarige] laten bezoeken. Wel heeft de moeder in het moeder-kindhuis goede stappen gezet. De GI was dan ook verbaasd over het incident dat op 10 april 2023 tussen de ouders heeft plaatsgevonden. Na het incident is de moeder opnieuw ingetrokken bij de grootouders vaderszijde. Nu blijkt dat de moeder toch opnieuw samenwoont met de vader, terwijl zij eerder aangaf dat zij bij de vader gevaar liep. Hieruit blijkt dat de moeder heel erg wisselend is over haar toekomstperspectief en over haar relatie met de vader. De GI heeft hierdoor nog geen hulp kunnen inzetten in de thuissituatie. Hoewel de GI zich zorgen maakt over de verstandelijke vermogens van de moeder is het nog niet gelukt om een intelligentieonderzoek van de grond te krijgen. Bovendien zijn de ouders in het verleden niet bereid geweest om hulpverlening te accepteren. Zo heeft de GI vele pogingen gedaan om omgang tussen de vader en [minderjarige] te realiseren. Inmiddels hebben de ouders samen één uur per week omgang met [minderjarige] . In het belang van [minderjarige] moet de relatie tussen de ouders gezond zijn. Er moeten geen ruzies meer tussen de ouders plaatsvinden. [minderjarige] kan op dit moment in ieder geval niet bij de ouders worden geplaatst. Of het geweld tussen de ouders fysiek of alleen verbaal is, maakt hiervoor geen verschil. Ook na de bestreden beschikking heeft op 19 mei 2023 nog een incident tussen de ouders plaatsgevonden. De GI is er niet van op de hoogte dat de moeder een traject volgt bij een psycholoog. De vader volgt een traject bij de huisarts en niet bij een GGZ-organisatie. De huisarts verstrekt de GI geen informatie over het verloop van het traject, terwijl de vader daarvoor wel toestemming heeft gegeven.
Er vindt op dit moment een netwerkscreening van de grootouders vaderszijde door [instantie] plaats. De GI wil er zeker van zijn dat dit voor [minderjarige] de juiste plek is en wil daarmee voorkomen dat [minderjarige] opnieuw moet verhuizen. Dat [minderjarige] inmiddels in het tweede pleeggezin verblijft en daarnaast ook veel andere verblijfplaatsen heeft gekend is ook een gevolg geweest van de keuzes die de ouders zelf hebben gemaakt. Het perspectief van [minderjarige] ligt in [verblijfplaats] , ongeacht de keuzes die de moeder gaat maken. Een gedwongen kader blijft ook bij een eventuele plaatsing van [minderjarige] bij de grootouders vaderszijde noodzakelijk. [minderjarige] staat ook op de wachtlijst voor een perspectiefbiedend pleeggezin voor het geval dat de netwerkscreening negatief uitvalt.
3.8.
De vader voert tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De situatie tussen de ouders is gewijzigd, zij wonen sinds een maand samen. Ook loopt er op dit moment een procedure bij de rechtbank op grond van de geschillenregeling. De inzet van die procedure is om [minderjarige] bij de grootouders vaderszijde geplaatst te krijgen. De vader wijzigt daarom het verzoek in hoger beroep. De vader verzoekt primair om [minderjarige] bij de vader en de moeder te plaatsen en subsidiair om [minderjarige] bij de grootouders vaderszijde te plaatsen. De vader begrijpt dat er veel tussen partijen is gebeurd en dat het lastig voor de GI is om daar zicht op te krijgen, omdat de verhalen van partijen lijnrecht tegenover elkaar staan. De vader erkent dat hij de moeder met de dood heeft bedreigd en dat hij vervelende appjes heeft gestuurd, alleen waren deze bedreigingen niet serieus bedoeld. Hij heeft de moeder alleen verbaal bedreigd. Ook erkent de vader dat er incidenten tussen de ouders hebben plaatsgevonden waarbij hij onder meer de binnenkant van de auto van de moeder heeft vernield en de spiegels van de auto van de moeder kapot heeft geschopt. Er worden echter ook in het dossier incidenten genoemd die niet hebben plaatsgevonden. Zo betwist de vader dat hij agressief richting zijn ouders is geweest. De vader had die avond ruzie met de moeder en de grootouders zijn tussenbeide gekomen. De grootvader heeft de vader toen uit huis gezet. Ook betwist de vader dat hij de moeder tijdens de zwangerschap in haar buik heeft geschopt. De vader heeft nu iedere week therapie bij een GZ-psycholoog (die één dag per week binnen de huisartsenpraktijk is gevestigd) om met zijn agressie om te leren gaan.
De situatie is op dit moment goed genoeg om de uithuisplaatsing van [minderjarige] te beëindigen. Ook had de uithuisplaatsing van [minderjarige] voorkomen kunnen worden. Een uithuisplaatsing is een ultimum remedium. Op 10 april 2023 was sprake van een woordenwisseling waarbij de emoties hoog opliepen. Er was geen sprake van een ruzie waarbij de moeder letsel heeft opgelopen en [minderjarige] was er niet bij aanwezig. De moeder was van plan om diezelfde dag terug te keren naar het moeder-kindhuis in [plaats] . Na enkele dagen had de GI minder verstrekkende alternatieven kunnen onderzoeken. Allereerst had [minderjarige] samen met de moeder terug kunnen keren naar het moeder-kindhuis in [plaats] . Verder heeft de GI nooit onderzoek gedaan naar een plaatsing van [minderjarige] bij de vader, terwijl hij wel als – gezaghebbende ouder – betrokken was in het leven van [minderjarige] . De derde optie was opnieuw een plaatsing van [minderjarige] bij de grootouders vaderszijde. De grootouders vaderszijde zijn geschikt als netwerkpleeggezin. De justitiële documentatie van de grootouders is in orde, de grootvader heeft een eigen bedrijf met een bovenmodaal inkomen, de grootmoeder is huisvrouw. [minderjarige] heeft een eigen kamer bij de grootouders vaderszijde en [minderjarige] heeft daar eerder – zonder netwerkscreening – gewoond. Gelet op de leeftijd van [minderjarige] en de vele verblijfplaatsen die hij al heeft gehad moet worden onderzocht of hij bij familie kan worden geplaatst. Hiermee kan ook worden voorkomen dat [minderjarige] weer elders moet worden geplaatst. Beide ouders staan achter een plaatsing van [minderjarige] bij grootouders vaderszijde. Deze plaatsing kan daarom in het vrijwillig kader geschieden.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.9.2.
Het hof stelt voorop dat uit rechtsoverweging 2.7. van de bestreden beschikking volgt dat de rechtbank heeft bedoeld om de aan de GI een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlenen voor de (resterende) duur van de ondertoezichtstelling (tot 8 december 2023). Het hof constateert echter dat de rechtbank in het dictum van de bestreden beschikking abusievelijk de verkeerde einddatum van de aan de GI verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] heeft opgenomen, te weten 23 december 2023. Dit maakt dat de bestreden beschikking op dit punt dient te worden vernietigd, maar dit leidt niet tot een afwijzing van het inleidend verzoek van de GI.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
3.9.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen afweging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b lid 1 BW.
3.9.4.
Vast staat dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat er sprake is van een ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 1:255 BW. Uit de stukken en het besprokene op de mondelinge behandeling in hoger beroep volgt dat er ernstige zorgen bestaan over de fysieke en emotionele veiligheid van [minderjarige] in zijn opvoedingssituatie. De instabiele relatie tussen de ouders kenmerkt zich door (verbale) agressie en door aantrekken en afstoten. Verder is de moeder ambivalent over haar toekomstperspectief, hetgeen ertoe heeft geleid dat zij al op veel verschillende plaatsen (al dan niet op grond van een daartoe strekkende machtiging tot uithuisplaatsing) met [minderjarige] heeft gewoond. Daarbij heeft de moeder meerdere keren laten zien dat zij keuzes maakt die niet in het belang van [minderjarige] zijn. Zo maakt de moeder – wanneer zij met [minderjarige] in een veilige setting verblijft – steeds weer andere keuzes over de toekomst door bijvoorbeeld terug te keren naar de vader en/of diens familie. De moeder is daarbij van de vader en diens familie afhankelijk omdat zij niet zelf over eigen woonruimte of over een eigen inkomen beschikt. Een incident tussen de ouders op 10 april 2023 in [verblijfplaats] , terwijl de moeder op dat moment met [minderjarige] in een moeder-kind huis in [plaats] verbleef, heeft uiteindelijk (opnieuw) tot een (crisis)uithuisplaatsing van [minderjarige] geleid. Een minder verstrekkende maatregel was – naar het oordeel van het hof – ten tijde van het inleidend verzoek van de GI niet mogelijk.
3.9.5.
Ook thans zijn de omstandigheden in de opvoedingssituatie van [minderjarige] nog niet zodanig gewijzigd dat een uithuisplaatsing van [minderjarige] niet langer noodzakelijk is. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de ouders hun relatie opnieuw hebben hervat en dat zij inmiddels samenwonen in [verblijfplaats] . Bij de GI ontbreekt op dit moment ieder zicht op de woonsituatie van de ouders en op de relatie van de ouders. Zo was de GI er niet van op de hoogte dat de ouders hun samenwoonplannen ook daadwerkelijk al hadden gerealiseerd. Daarbij komt dat de ouders tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep de door de vader richting de moeder geuite (doods)bedreigingen hebben erkend. De ouders hebben verklaard dat deze bedreigingen inderdaad hebben plaatsgevonden, maar dat de vader dit niet zo heeft bedoeld. De ouders betwisten nog steeds dat fysiek geweld tussen hen heeft plaatsgevonden. Het hof acht de manier van communiceren zorgelijk. Verder staat vast dat ook na de bestreden beschikking op 19 mei 2023 nog een incident tussen de ouders heeft plaatsgevonden. De vader heeft daarbij de auto van de moeder vernield. De moeder heeft van dit incident aangifte gedaan. De vader heeft ook dit incident tijdens de mondelinge behandeling erkend. Genoemde feiten en omstandigheden maken – naar het oordeel van het hof – dat de moeder (samen met de vader) [minderjarige] op dit moment geen veilige en stabiele thuissituatie kan bieden. Dat er geen fysiek geweld tussen de ouders plaatsvindt en dat beide ouders een therapietraject volgen, kan niet tot een ander oordeel leiden.
3.9.6.
Voor zover de moeder in hoger beroep (subsidiair) nog heeft verzocht om [minderjarige] bij de grootouders vaderszijde te plaatsen, dient ook dit verzoek te worden afgewezen. De rechter toetst in beginsel enkel of aan de gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige wordt voldaan. Het is dan vervolgens de taak van de GI om uitvoering te geven aan de door de rechter verleende machtiging tot uithuisplaatsing. Het is in principe niet de taak van de rechter om aan de GI op te dragen binnen welke setting de uithuisplaatsing van een minderjarige dient te worden gerealiseerd. Daarbij komt dat tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de grootouders vaderszijde op dit moment door [instantie] worden gescreend en dat die screening zich in een afrondende fase bevindt. Na de netwerkscreening zal door de GI een beslissing worden genomen over een eventuele netwerkplaatsing van [minderjarige] bij de grootouders vaderszijde. Het hof acht het niet wenselijk om dit door de GI zorgvuldig uitgezette traject op dit moment te doorkruisen.
Overigens, indien een minderjarige onder toezicht is gesteld, kan die slechts met een machtiging tot uithuisplaatsing uit huis worden geplaatst. De wet en de wetsgeschiedenis laten geen ruimte voor een vrijwillige uithuisplaatsing van een onder toezicht gestelde minderjarige.
3.10.
Op grond van het voorgaande zal het hof beslissen als hierna onder 4 vermeld.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van
19 april 2023, voor zover daarbij aan de GI een machtiging tot uithuisplaatsing is verleend na 8 december 2023;
en, in zoverre, opnieuw rechtdoende:
bekrachtigt de genoemde beschikking voor wat betreft de aan de GI verleende machtiging tot uithuisplaatsing voor de resterende duur van de ondertoezichtstelling, derhalve van
24 april 2023 tot 8 december 2023;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, C.N.M. Antens en H. van Winkel en is op 27 juli 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid de griffier.