ECLI:NL:GHSHE:2023:2484

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 juli 2023
Publicatiedatum
27 juli 2023
Zaaknummer
200.328.079_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging wijziging zorgregeling in kader van artikel 1:265g lid 1 BW

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 30 maart 2023. De vader verzoekt om vernietiging van de beschikking, die een wijziging van de zorgregeling voor zijn minderjarige kind, geboren in 2011, inhoudt. De moeder en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (de GI) verzetten zich tegen dit verzoek. De zaak draait om de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van de minderjarige, die momenteel bij de moeder en haar stiefvader verblijft.

Tijdens de mondelinge behandeling op 6 juli 2023 zijn de betrokken partijen gehoord, waaronder de vader, de moeder, de stiefvader en vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming. De vader stelt dat de huidige regeling goed verloopt en dat de klachten van de minderjarige niet specifiek gerelateerd zijn aan de omgang met hem. De moeder daarentegen wijst op de negatieve effecten van de omgang op de minderjarige en de onveilige thuissituatie bij de vader.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de eerdere ondertoezichtstelling van de minderjarige en de zorgen over de opvoedingssituatie bij de vader. Het hof concludeert dat de rechtbank terecht de zorgregeling heeft gewijzigd en dat de huidige regeling in het belang van de minderjarige is. De vader moet werken aan zijn pedagogische vaardigheden en de thuissituatie verbeteren. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 27 juli 2023
Zaaknummer : 200.328.079/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/390298 / JE RK 23-244
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.S.R.N. Maas,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.M. Bakker,
[de stiefvader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de stiefvader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 30 maart 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
Deze zaak gaat, kort gezegd, over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [minderjarige] .
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 juni 2023, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - het inleidende verzoek van de GI alsnog af te wijzen, althans een beslissing te nemen die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 juni 2023, heeft de moeder verzocht het verzoek van de vader in hoger beroep af te wijzen, dan wel een beslissing te nemen die het hof juist acht, kosten rechtens.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 juli 2023, heeft de GI verzocht de vader in zijn verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel dit verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 juli 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Maas;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Bakker;
  • de stiefvader;
  • [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI;
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
[persoonlijk begeleider van vader] , persoonlijk begeleider van vader, is als toehoorder in de zittingszaal aanwezig geweest.
2.5.
Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. [minderjarige] heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en hij heeft op 4 juli 2023 buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met de voorzitter en de griffier van het hof gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling van 6 juli 2023 heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek, zakelijk weergegeven, aan alle aanwezigen voorgehouden, waarna zij in de gelegenheid zijn gesteld daarop te reageren.
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 16 maart 2023.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is,
voor zover in deze zaak van belang, de minderjarige [minderjarige] geboren. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] verblijft bij de moeder en de stiefvader.
De ouders hebben nog een (inmiddels meerderjarige) zoon, [meerderjarig kind] , die bij de vader woont.
3.2.
Bij beschikking van 13 november 2020 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI. Bij beschikking van 9 februari 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld met ingang van
13 februari 2021. De maatregel is daarna steeds verlengd, laatstelijk tot 13 februari 2024.
3.3.
De ouders zijn, voor zover in deze zaak van belang, bij ouderschapsplan van 8 december 2021 overeengekomen dat [minderjarige] in de oneven weekenden van vrijdag 16.00 uur tot zondag 20.00 uur bij de vader verblijft.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank - na een inleidend verzoek van de GI - het door de ouders op 8 december 2021 ondertekende ouderschapsplan gewijzigd voor zover het de daarin vastgelegde weekendregeling betreft, en een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: zorgregeling) ten aanzien van [minderjarige] vastgesteld, waarbij [minderjarige] om het weekend van zaterdag 10.00 uur tot zondag 10.00 uur bij de vader verblijft.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.6.
De vader voert, beknopt en zakelijk weergegeven, het volgende aan. Hij doet er alles aan om het verblijf van [minderjarige] bij de vader goed te laten verlopen. De regeling verloopt goed. De lichamelijke klachten van [minderjarige] doen zich niet specifiek voor rondom de omgang; de oorzaak is gelegen in andere factoren. [minderjarige] dient van de moeder en de stiefvader emotionele toestemming te krijgen om het contact met de vader aan te gaan. Er worden steeds situaties uit het verleden naar voren gebracht, terwijl het belangrijk is om naar de toekomst te kijken. Het is juist dat de situatie tussen [minderjarige] en [meerderjarig kind] sinds de herfstvakantie is verslechterd, maar de oorzaak hiervan is niet achterhaald en de GI heeft ten onrechte geen hulp aangeboden. Een beperking in de omgang met de vader lost dit probleem niet op. De broers hebben altijd een goede band gehad en dat het tussen broers weleens botst is normaal. Soms is het [minderjarige] die [meerderjarig kind] uitdaagt. De broers hebben last van de spanningen tussen de ouders en van ervaringen uit het verleden. Het is belangrijk dat er ouderschapsbemiddeling wordt ingezet en dat er verdere stappen worden gezet, zodat er perspectief op uitbreiding van de zorgregeling is.
3.7.
De moeder voert, beknopt en zakelijk weergegeven, het volgende aan. Er is in het verleden tussen de ouders veel gebeurd. De moeder is verbaal en fysiek mishandeld door de vader en [minderjarige] is daar getuige van geweest. Er is bij [minderjarige] enige tijd sprake geweest van stress gerelateerde klachten als hoofdpijn en buikpijn. Deze stress hield verband met de situatie bij de vader thuis. Nu de omgang is teruggebracht, gaat het beter met [minderjarige] . Hij doet het ook goed op school. [minderjarige] wil niet te lang bij de vader zijn. De vader belast [minderjarige] met volwassen problematiek en diskwalificeert de moeder. Daarnaast heeft [minderjarige] in de thuissituatie bij de vader last van het gedrag van zijn broer [meerderjarig kind] . [minderjarige] wordt door [meerderjarig kind] geslagen en ook [meerderjarig kind] laat zich negatief over de moeder uit. Er zijn veel escalaties tussen de vader en opa, tussen de vader en [meerderjarig kind] en tussen opa en [meerderjarig kind] . Bij de vader zijn er te weinig regels voor [minderjarige] , terwijl hij deze, gelet op zijn autisme, wel nodig heeft. Het is belangrijk dat de omgang tussen de vader en [minderjarige] veilig is. De regeling zoals die nu loopt, is voor [minderjarige] goed.
3.8.
De GI voert, beknopt en zakelijk weergegeven, het volgende aan. Er is lange tijd geprobeerd om de zorgregeling in stand te houden, maar het is nu belangrijk dat er goed naar [minderjarige] wordt geluisterd. De zorgregeling is niet alleen teruggebracht vanwege het gedrag van [meerderjarig kind] . [minderjarige] voelt zich niet altijd prettig bij de vader. Bij de vader is er veel onrust en rotzooi in huis en er zijn veel ruzies. Er wordt vaak ongezond gegeten en vader slaapt beneden op de bank, terwijl het voor [minderjarige] belangrijk is dat de vader boven slaapt. Bovendien begrijpt de vader [minderjarige] niet altijd. De vader dient [minderjarige] toestemming te geven om eigen keuzes te maken en dit naar [minderjarige] uit te stralen. Het is belangrijk dat [minderjarige] zich door de vader gehoord voelt en dat de vader de moeder niet langer diskwalificeert. Er is voldoende onderzoek gedaan in de thuissituatie bij de moeder. Het is wel nodig dat er door de ouders nog de nodige stappen worden gezet. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt deels bij de ouders. De omgang die [minderjarige] nu met zijn vader heeft verloopt voor [minderjarige] prettig. Vooralsnog is in het niet in het belang van [minderjarige] om deze regeling uit te breiden.
3.9.
De raad adviseert het hof, zakelijk weergegeven, als volgt. Er hebben meerdere onderzoeken plaatsgevonden en daaruit is duidelijk naar voren gekomen welke behoeften [minderjarige] heeft in het kader van zijn opvoeding. Verder is voldoende komen vast te staan dat de vader onvoldoende in staat is om in deze behoeften te voorzien en dat de vader onvoldoende leerbaar is gebleken. Wat in deze zaak ook van belang is, is het veiligheidsgevoel van [minderjarige] . Indien [minderjarige] zich onvoldoende veilig voelt, heeft dat een effect op zijn ontwikkeling. [minderjarige] geeft duidelijk aan dat hij de huidige regeling fijner vindt. Dit betekent niet dat de regeling in de toekomst niet kan veranderen. [minderjarige] en [meerderjarig kind] worden steeds ouder. De vader is naar eigen zeggen ook bezig om zijn huis te veranderen. De regeling is niet in beton gegoten en de GI zal blijven monitoren welke regeling het beste bij [minderjarige] aansluit. Voor nu is de huidige zorgregeling voor [minderjarige] het meest passend.
Het wettelijk kader
3.10.
Ingevolge artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter op verzoek van de GI voor de duur van de ondertoezichtstelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
De overwegingen van het hof
3.11.
Het hof is op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht van oordeel dat de rechtbank het inleidend verzoek van de GI terecht en op goede gronden heeft toegewezen. Het hof komt tot deze conclusie op grond van de volgende feiten en omstandigheden.
Uit de stukken is gebleken dat [minderjarige] sinds november 2020 (voorlopig) onder toezicht van de GI staat, omdat er op meerdere levensgebieden zorgen waren in de thuissituatie bij de ouders. Bij beide ouders is sprake van een verstandelijke beperking. Zowel [minderjarige] als zijn oudere broer [meerderjarig kind] hebben een stoornis binnen het autisme spectrum en zij functioneren eveneens op een moeilijk lerend niveau. Nadat de ouders uit elkaar zijn gegaan, heeft de moeder enige tijd bij [zorgverlener] verbleven en is de vader overbelast geraakt in de verzorging en opvoeding van de kinderen. Dit heeft ertoe geleid dat [minderjarige] voor enige tijd uit huis geplaatst is geweest. Sinds september 2021 woont [minderjarige] bij de moeder. Alhoewel er nog steeds sprake is van een ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] , ervaart [minderjarige] in de thuissituatie van de moeder duidelijkheid en rust en is uit onderzoek naar voren gekomen dat er bij de moeder sprake is van goed genoeg ouderschap. Uit het onderzoek bij de vader thuis zijn - hoewel vader liefdevol en welwillend is - er meer zorgen naar voren gekomen, waarbij onder meer is gebleken dat de vader onvoldoende leerbaar is in zijn pedagogische vaardigheden en hij afspraken en regels onvoldoende nakomt. De opvoeding van [meerderjarig kind] vraagt bovendien veel van de vader. [minderjarige] is in de thuissituatie van de vader steeds meer stress en onveiligheid gaan ervaren, met lichamelijke klachten tot gevolg. Dit heeft uiteindelijk geleid tot een noodkreet van de speltherapeut.
3.12.
In de gewijzigde zorgregeling is de periode waarin de vader de zorg voor twee kinderen heeft beter te overzien. Inmiddels is gebleken dat de spanningsklachten van [minderjarige] zijn afgenomen, zodat hij beter toe kan komen aan zijn ontwikkeling. [minderjarige] heeft duidelijk aangegeven dat hij de huidige, gewijzigde regeling graag in stand wil houden. Dit neemt niet weg dat er nog steeds zaken zijn waaraan de vader moet werken.
Het is voor [minderjarige] van belang dat hij zich door de vader gezien en gehoord voelt en dat er sprake is van een omgeving waarin [minderjarige] zich veilig en op zijn gemak voelt. Hiertoe is het noodzakelijk dat het huis schoon en op orde is, dat de vader niet langer op de bank slaapt, dat er niet op negatieve wijze over de moeder wordt gepraat en dat de ruzies tussen de vader, [meerderjarig kind] en opa onderling naar de achtergrond verdwijnen. Mogelijk zal er hierdoor bij [minderjarige] meer ruimte ontstaan om het contact met de vader (en [meerderjarig kind] ) weer uit te breiden.
Conclusie
3.13.
Het hof acht het op grond van het voorgaande voor dit moment van belang dat de huidige, gewijzigde regeling wordt voortgezet. De grieven van de vader falen daarom.
Dit brengt met zich dat het hof de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal bekrachtigen.
Proceskosten
3.14.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 30 maart 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, H. van Winkel en E.M.D.M. van der Linden en is op 27 juli 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.