ECLI:NL:GHSHE:2023:2483

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 juli 2023
Publicatiedatum
27 juli 2023
Zaaknummer
200.326.953_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging uithuisplaatsing van minderjarige met ernstige ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2010. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 februari 2023, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing werd verlengd. De moeder voerde aan dat de noodzaak voor de uithuisplaatsing niet meer aanwezig was, nu haar ex-partner naar China was geëmigreerd en zij bereid was om ondersteuning te accepteren voor de opvoeding van [minderjarige].

De gecertificeerde instelling (GI), Stichting Jeugdbescherming Brabant, voerde echter aan dat de uithuisplaatsing noodzakelijk bleef vanwege de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige]. Het hof heeft vastgesteld dat [minderjarige] in de thuissituatie onvoldoende stimulans en ondersteuning ontvangt voor zijn ontwikkeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 juli 2023 is de minderjarige gehoord, en het hof heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder een perspectiefonderzoek dat de noodzaak van de uithuisplaatsing bevestigde.

Het hof oordeelde dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] in het belang van zijn verzorging en opvoeding noodzakelijk blijft, en dat er nader onderzoek nodig is om zijn problematiek beter te begrijpen. De grieven van de moeder werden verworpen, en de bestreden beschikking werd bekrachtigd. Het hof concludeerde dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] essentieel is voor zijn ontwikkeling en dat de thuissituatie niet de juiste stimulans biedt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 27 juli 2023
Zaaknummer : 200.326.953/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/388793 / JE RK 22-1805
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Yildirim,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
-
[de vader], verblijvende in China (hierna te noemen: de vader).
Als informant wordt aangemerkt:
-
[gezinshuis], gevestigd te [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente] (hierna te noemen: gezinshuis).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: [regio] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort:
Deze zaak gaat over de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van de minderjarige:[minderjarige](hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 februari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 mei 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat (zo begrijpt het hof) het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing wordt afgewezen, zulks uitvoerbaar bij voorraad. Kosten rechtens.
2.1.1.
De moeder heeft in het beroepschrift (weliswaar niet in het petitum) tevens verzocht een bijzondere curator te benoemen. Tijdens de mondeling behandeling heeft de advocaat van de moeder dit verzoek (wegens ontbreken van de juiste gronden) ingetrokken zodat daar door het hof niet meer op hoeft te worden beslist.
2.2.
Er is voorafgaand aan de mondelinge behandeling geen verweerschrift van de GI ingekomen. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er wel een verweerschrift door de GI is opgesteld maar dit per abuis niet (correct) is verstuurd. Het hof heeft, na overleg met de moeder en haar advocaat, beslist dit verweerschrift alsnog toe te laten. Bij dit verweerschrift heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 juli 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Yildirim; voor de moeder is mevrouw T. Wang opgetreden als tolk (tolknummer 25371);
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger 1 van de GI] en [vertegenwoordiger 2 van de GI] .
2.3.1.
De raad is met bericht van verhindering niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.2.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.3.
Het gezinshuis is, met bericht van afmelding, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.4.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief van de raad d.d. 12 juni 2023;
- producties 12 en 13 ingekomen ter griffie op 19 mei 2023.
2.4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de moeder nog een e-mail van de school d.d. 25 mei 2023 overgelegd. De GI heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. Gelet op het feit dat deze e-mail kort en eenvoudig te doorgronden is, heeft het hof beslist dat deze e-mail wordt toegelaten.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
De vader en de moeder zijn gehuwd geweest. Zij zijn samen de ouders van:
- [zus van minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2008 (hierna: [zus van minderjarige] );
- [minderjarige] .
De vader heeft nog een meerderjarig kind uit een eerdere relatie, te weten: [meerderjarig kind uit eerdere relatie van vader] , geboren te [geboorteplaats] (China) op [geboortedatum] 1992.
De moeder heeft nog een meerderjarig kind uit een eerdere relatie, te weten: [meerderjarig kind uit eerdere relatie van moeder] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999.
3.2.
De vader en de moeder hebben gezamenlijk het gezag over [zus van minderjarige] en [minderjarige] . [zus van minderjarige] woont bij de moeder en [minderjarige] woont in een gezinshuis. De vader verblijft op een voor het hof onbekend adres in China.
3.3.
Zowel de vader, de moeder als de minderjarigen hebben de Chinese nationaliteit.
3.4.
[zus van minderjarige] en [minderjarige] staan sinds de beschikking van 20 februari 2020 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is telkens verlengd.
3.5.
Bij beschikking van 18 mei 2022 heeft de kinderrechter ten aanzien van [zus van minderjarige] en [minderjarige] een spoedmachtiging uithuisplaatsing in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 18 mei 2022 tot 15 juni 2022. Bij beschikking van 31 mei 2022 is de uithuisplaatsing ten aanzien van [zus van minderjarige] beëindigd en ten aanzien van [minderjarige] is de uithuisplaatsing verlengd. De uithuisplaatsing ten aanzien van [minderjarige] is daarna telkens verlengd.
3.6.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de aan de GI verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd met ingang van 20 februari 2023 voor de duur van een jaar, te weten tot 20 februari 2024.
3.7.
De moeder kan zich met deze beslissing (voor zover het betreft de verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige] ) niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.8.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan. De kinderrechter is bij de beoordeling van de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing uitgegaan van een onjuiste weergave van de stand van zaken. Tevens heeft de kinderrechter een onjuiste conclusie getrokken met betrekking tot de opvoedvaardigheden van de moeder. De noodzaak voor een uithuisplaatsing is niet meer aanwezig. De ex-partner van de moeder (die de kinderen in het verleden mishandelde) is inmiddels geëmigreerd naar China. De opvoedkwaliteiten van de moeder zijn nooit onderwerp van de uithuisplaatsing geweest en zij is zelf in staat om haar kinderen op te voeden. Zij is bereid passende ondersteuning te accepteren zodat [minderjarige] weer thuis kan komen wonen. Thuis krijgt [minderjarige] de warmte en aandacht van zijn moeder en deze kan hij nooit krijgen in een gezinshuis. [minderjarige] heeft het recht bij zijn moeder en zus op te groeien.
De uithuisplaatsing maakt inbreuk op het door artikel 8 EVRM beschermde gezag van de moeder en de uitoefening daarvan en op haar recht op een ongestoord gezins- en privéleven. Er zijn minder ingrijpende maatregelen beschikbaar zoals hulp bij de opvoeding in het gedrag van [minderjarige] en deze af te stemmen op de specifieke noden met betrekking tot zijn autisme. De overheid dient de moeder op grond van de artikelen 5 en 18 IVRK passende ondersteuning te bieden zodat er gewerkt kan worden aan gezinshereniging.
3.9.
De GI voert (in het verweerschrift, zoals aangevuld) tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat – het volgende aan. De GI heeft een weloverwogen besluit genomen op basis van een uitgebreid perspectiefonderzoek door een onafhankelijke partij, namelijk [specialistische jeugdhulp] . Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat niet kan worden toegewerkt naar het opgroeien van [minderjarige] bij zijn moeder.
De stelling van de moeder dat de noodzaak voor de uithuisplaatsing van [minderjarige] niet meer aanwezig is vanwege het vertrek van de ex-partner van de moeder kan niet gevolgd worden. Alvorens de spoeduithuisplaatsing gerealiseerd werd, bestonden er al grote zorgen over de thuissituatie van [minderjarige] en [zus van minderjarige] en dat kwam niet alleen voort uit de signalen van mishandeling door de partner van moeder maar ook door het onvermogen van de moeder om [minderjarige] op sociaal en emotioneel vlak datgene te bieden dat hij nodig heeft om op alle gebieden tot ontwikkeling te komen. De moeder bagatelliseert de zorgen, en in de opvoedsituatie van de moeder ontbreekt het aan grenzen, structuur, toezicht en het vermogen om aan te sluiten bij wat [minderjarige] nodig heeft. Bij de moeder is al lange tijd geen sprake van probleembesef en veranderingsmogelijkheden.
Vanuit het gezinshuis komt naar voren dat [minderjarige] veel hiaten in zijn ontwikkeling laat zien en dat hij positieve stappen maakt in zijn ontwikkeling sinds de plaatsing in het gezinshuis. Bij de moeder heeft [minderjarige] nooit geleerd om begrensd te worden en hij moet nog leren dat hij wordt aangesproken op zijn gedrag.
De onrust die de moeder bij [minderjarige] ziet, en de incidenten die zich hebben voorgedaan zijn naar de mening van de GI niet het gevolg van de uithuisplaatsing op zichzelf maar van het feit dat de moeder het hier niet mee eens is en zij dit tevens uitdraagt naar [minderjarige] . Er is een uitgebreide omgangsregeling tussen [minderjarige] en de moeder, maar structurele opvang van [minderjarige] bij de moeder is niet in het belang van [minderjarige] . Het ontbreekt de moeder aan voldoende opvoedvaardigheden en er zijn zorgen over de leerbaarheid van de moeder.
De motivering van de beslissing
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
Rechtsmacht, relatieve bevoegdheid en toepasselijk recht
3.10.1.
De Nederlandse rechter is bevoegd om kennis te nemen van het verzoek omdat [minderjarige] de gewone verblijfplaats in Nederland heeft (artikel 7 Brussel II ter-Verordening).
3.10.2.
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van het verzoek is Nederlands recht van toepassing (artikel 15 lid 1 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996).
Verlenging machtiging uithuisplaatsing
3.10.3.
Het hoger beroep is niet gericht tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling.
3.10.4.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.10.5.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.10.6.
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, is het hof van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] in het belang van zijn verzorging en opvoeding nog steeds noodzakelijk is. Het hof neemt hierbij het volgende in overweging.
3.10.7.
Bij [minderjarige] is sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, hetgeen door de moeder ook niet wordt betwist. [minderjarige] is een jongen van dertien jaar die sociaal emotioneel nog zeer jong is, bijzonder kwetsbaar is en afwijkend gedrag laat zien met name wanneer hij zich overvraagd voelt. [minderjarige] heeft een schraal opvoedklimaat gekend. In de thuissituatie is sprake geweest van onderstimulering en was [minderjarige] veelal op zichzelf aangewezen. Hij praatte weinig en het lukte hem niet goede zinnen te maken. De moeder stelde weinig grenzen waardoor [minderjarige] zich niet goed aan regels kan houden en kritiek moeilijk kan accepteren.
De moeder erkent de zorgen rondom [minderjarige] onvoldoende en is ervan overtuigd dat het vanzelf wel goed zal komen met [minderjarige] wanneer hij ouder wordt. Hoewel zij zegt haar medewerking te verlenen aan ingezette hulpverlening, lijkt de moeder niet in te zien waarom die hulpverlening belangrijk en noodzakelijk is. Zij benoemt vaak het verschil tussen de Nederlandse en de Chinese cultuur. Hoewel dit enerzijds gerespecteerd wordt, zal [minderjarige] anderzijds ook moeten leren hoe hij zich in de toekomst in de Nederlandse maatschappij staande kan houden. De moeder voorziet [minderjarige] weliswaar in zijn basisbehoeften maar op dit punt lijkt de hulpverlening geen vruchten af te werpen.
Dat de moeder niet kan handelen naar de gegeven adviezen blijkt uit de lange periode dat er hulpverlening is ingezet, waarbij geconstateerd moet worden dat al die hulpverlening niet tot het gewenste resultaat heeft geleid. Het hof acht het zorgelijk dat [minderjarige] hierdoor onvoldoende kan toekomen aan zijn eigen ontwikkeling en zijn eigen identiteit.
3.10.8.
In eerste instantie bestond het vermoeden dat [minderjarige] fors autistisch is. Sinds hij in het gezinshuis verblijft, heeft hij echter een positieve ontwikkeling laten zien. In het adviesverslag (perspectiefonderzoek) van 30 januari 2023 wordt door de gezinshuisouders benoemd dat [minderjarige] inmiddels redelijk normaal communiceert, vragen stelt en beantwoordt en vooral met leeftijdsgenoten ronduit kletst. Het clownesk gedrag dat [minderjarige] in het begin liet zien, is sterk verminderd. Door deze ontwikkeling op sociaal-emotioneel en cognitief gebied is onduidelijk of de diagnose van fors autisme op dit moment nog passend is.
Waar door [minderjarige] nog aan gewerkt moet worden is het opvolgen van instructies en het zichzelf vermaken wanneer er geen anderen zijn die hem in beweging zetten. Een ander aandachtspunt is zijn digitale gedrag. Er is nader onderzoek naar [minderjarige] noodzakelijk om te kunnen vaststellen waar zijn problematiek vandaan komt. Dit onderzoek dient plaats te vinden vanuit een situatie waarin [minderjarige] stimulatie en schoolgang krijgt. De verwachting is dat dit vanuit de thuissituatie niet het geval zal zijn.
3.10.9.
Uit voormeld adviesverslag is eveneens naar voren gekomen dat [minderjarige] externe prikkels nodig heeft om tot ontwikkeling te komen. Het hof acht het, gelet op de eerder ingezette hulpverlening en de beperkte opvoedvaardigheden en leerbaarheid van de moeder, een reëel risico dat wanneer [minderjarige] weer volledig thuis zou gaan wonen, hij opnieuw ondergestimuleerd wordt, weer eenzaam wordt en het gamen verkiest boven het werken aan zijn diverse ontwikkelingstaken. [minderjarige] kan, mede gezien zijn kindeigen problematiek die thans nog niet helemaal helder is, (nog) niet vanuit zichzelf tot ontwikkeling komen. Wanneer hij wel voldoende stimulans krijgt, lukt het hem om opgelopen achterstanden in te halen en zich verder te ontwikkelen. Deze stimulans wordt hem in de thuissituatie niet geboden. Het hof vreest dat de gemaakte stappen weer verloren zullen gaan bij een thuisplaatsing van [minderjarige] .
3.10.10.
Het hof is gezien het vorenstaande van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van zijn opvoeding en vanwege het feit dat nader onderzoek nodig is vanuit een situatie waarin stimulatie aanwezig is.
Afsluitende conclusie
3.10.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat de grieven van de moeder niet slagen en dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.
3.10.12.
Het hof ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling zoals door de moeder verzocht.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 februari 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, J.C.E. Ackermans-Wijn en M.J.C. van Leeuwen en is op 27 juli 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.