ECLI:NL:GHSHE:2023:2482

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 juli 2023
Publicatiedatum
27 juli 2023
Zaaknummer
200.327.474_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren op [geboortedatum] 2022. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Limburg van 19 april 2023 aangevochten, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige was verleend. De vader verzocht om de uithuisplaatsing te beëindigen en de minderjarige terug te plaatsen bij hem en de moeder, of in een netwerkpleeggezin bij de grootouders vaderszijde.

De rechtbank had de GI een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een pleeggezin, met een einddatum van 23 december 2023. Het hof constateerde echter dat deze einddatum onjuist was, aangezien de ondertoezichtstelling tot 8 december 2023 loopt. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover deze de machtiging na 8 december 2023 verleende, maar de machtiging tot uithuisplaatsing voor de resterende duur van de ondertoezichtstelling bekrachtigd.

Het hof oordeelde dat er ernstige zorgen bestaan over de fysieke en emotionele veiligheid van de minderjarige in de opvoedingssituatie van de ouders, die gekenmerkt wordt door instabiliteit en (verbale) agressie. De ouders hebben erkend dat er bedreigingen zijn geuit, maar betwisten dat er fysiek geweld heeft plaatsgevonden. Het hof concludeert dat de ouders op dit moment geen veilige en stabiele thuissituatie kunnen bieden voor de minderjarige. De verzoeken van de vader om de minderjarige bij de grootouders vaderszijde te plaatsen, werden afgewezen, omdat de GI momenteel een netwerkscreening uitvoert.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 27 juli 2023
Zaaknummer : 200.327.474/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/316476 / JE RK 23-634
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
volgens de BRP wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
thans feitelijk verblijvende te [verblijfplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. H. Polat,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2022 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder],
volgens de BRP wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] , thans feitelijk verblijvende te [verblijfplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Salhi,
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 19 april 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 mei 2023, heeft de vader (na wijziging van zijn verzoek tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep) verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de uithuisplaatsing van [minderjarige] te beëindigen, zodat hij:
primair terug bij de vader en de moeder kan wonen;
subsidiair geplaatst wordt in het netwerkpleeeggezin van de grootouders vaderszijde,
met ingang van een zodanig tijdstip dat het hof wenselijk voorkomt en al dan niet met handhaving van de machtiging tot uithuisplaatsing.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 juni 2023, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, eventueel onder aanvulling en/of verbetering van de gronden.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 juli 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. H. Polat.
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger 1 van de GI] en [vertegenwoordiger 2 van de GI] ;
- de moeder, bijgestaan door mr. Salhi;
2.3.1.
De raad heeft bij brief d.d. 19 juni 2023 het hof bericht niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn.
2.3.3.
Tijdens de mondeling behandeling in hoger beroep is tevens het hoger beroep van de moeder tegen de uithuisplaatsing van [minderjarige] behandeld, bij het hof bekend onder zaaknummer 200.328.081/01.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 19 april 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de vader en de moeder is, op [geboortedatum] 2022 te [geboorteplaats] , [minderjarige] geboren. Er is sprake van een religieus huwelijk tussen de vader en de moeder.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 8 september 2022 voorlopig onder toezicht van de GI. Bij proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 7 december 2022 is de ondertoezichtstelling uitgesproken tot 8 december 2023.
3.3.
[minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 10 april 2023 uit huis geplaatst bij een pleeggezin op een geheim adres.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank aan de GI een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin met ingang van 24 april 2023 tot uiterlijk 23 december 2023.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De situatie tussen de ouders is gewijzigd, zij wonen sinds een maand samen. Ook loopt er op dit moment een procedure bij de rechtbank op grond van de geschillenregeling. De inzet van die procedure is om [minderjarige] bij de grootouders vaderszijde geplaatst te krijgen. De vader wijzigt daarom het verzoek in hoger beroep. De vader verzoekt primair [minderjarige] bij de vader en de moeder te plaatsen en subsidiair om [minderjarige] bij de grootouders vaderszijde te plaatsen.
De rechtbank heeft ten onrechte de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend tot 23 december 2023. De rechtbank had – gelet op de duur van de ondertoezichtstelling – de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] uitsluitend tot 8 december 2023 mogen verlenen.
De rechtbank heeft verder ten onrechte aangenomen dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding. Het gaat goed met [minderjarige] en hij is nooit in gevaar geweest. [minderjarige] is nooit getuige geweest van de ruzies tussen de ouders. Over de ontwikkeling van [minderjarige] bestaan geen zorgen. Indien de GI zorgen heeft over de situatie rondom de vader, dan kan zij die zorgen in het kader van de ondertoezichtstelling nader onderzoeken; een uithuisplaatsing is daarvoor niet nodig.
Ook heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat er ernstige zorgen bestaan over de fysieke en emotionele veiligheid van [minderjarige] in zijn opvoedsituatie. De vader begrijpt dat er veel tussen partijen is gebeurd en dat het lastig voor de GI is om daar zicht op te krijgen, omdat de verhalen van partijen lijnrecht tegenover elkaar staan. De vader erkent dat hij de moeder met de dood heeft bedreigd en dat hij vervelende appjes heeft gestuurd, alleen waren deze bedreigingen niet serieus bedoeld. Hij heeft de moeder alleen verbaal bedreigd. Ook erkent de vader dat er incidenten tussen de ouders hebben plaatsgevonden waarbij hij onder meer de binnenkant van de auto van de moeder heeft vernield en de spiegels van de auto van de moeder kapot heeft geschopt. Er worden in het dossier echter ook incidenten genoemd die niet hebben plaatsgevonden. Zo betwist de vader dat hij agressief richting zijn ouders is geweest. De vader had die avond ruzie met de moeder en de grootouders zijn tussenbeide gekomen. De grootvader heeft de vader toen uit huis gezet. Ook betwist de vader dat hij de moeder tijdens de zwangerschap in haar buik heeft geschopt. Er is geen sprake van een herhaaldelijk patroon van huiselijk geweld of van eergerelateerd geweld. Dit beeld is ontstaan omdat de moeder tijdens haar zwangerschap en vlak na de bevalling hierover had ‘gelogen’ naar betrokken hulpverleners, met als doel om met urgentie een eigen huis te verkrijgen. De vader ziet inmiddels wel in dat schreeuwen, vloeken en schelden ook een vorm van geweld is. De vader is bezig om zijn leven op dat punt te verbeteren door iedere week therapie bij een GZ-psycholoog te volgen. Verbale agressie is niet meer aan de orde. Hij heeft geleerd hoe hij moet omgaan met stressvolle situaties. Ook wordt er ten onrechte gesteld dat de vader dagelijks onder invloed van alcohol of drugs zou zijn, terwijl dit probleem totaal niet speelt en hij een vaste baan heeft waarin hij uitstekend functioneert. Omdat de vader niet wilde dat de moeder in de vrouwenopvang verbleef en de moeder het daar ook niet prettig vond, zijn de ouders steeds weer bij elkaar gekomen. Ook klopt het niet dat de moeder de woning van grootouders vaderszijde niet binnen mag komen; zij heeft een goede relatie met haar schoonouders.
Het is niet in het belang van [minderjarige] dat er een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij een pleeggezin is afgegeven, niet zijnde een netwerkpleeggezin. [minderjarige] is nog erg jong en gelet op de hechting en ontwikkeling met de ouders is het in zijn belang dat hij zoveel mogelijk contact heeft met beide ouders en dat hij in ieder geval bij één van hen, dan wel binnen een netwerkpleeggezin verblijft. De situatie bij de ouders is op dit moment goed genoeg om de uithuisplaatsing van [minderjarige] te beëindigen. Ook had de uithuisplaatsing van [minderjarige] voorkomen kunnen worden. Een uithuisplaatsing is een ultimum remedium. Op 10 april 2023 was sprake van een woordenwisseling waarbij de emoties hoog opliepen. Er was geen sprake van een ruzie waarbij de moeder letsel heeft opgelopen en [minderjarige] was er niet bij aanwezig. De moeder was van plan om diezelfde dag terug te keren naar het moeder-kindhuis in [plaatsnaam] . Na enkele dagen had de GI minder verstrekkende alternatieven kunnen onderzoeken. Allereerst had [minderjarige] samen met de moeder terug kunnen keren naar het moeder-kindhuis in [plaatsnaam] . Verder heeft de GI nooit onderzoek gedaan naar een plaatsing van [minderjarige] bij de vader, terwijl hij wel als – gezaghebbende ouder – betrokken was in het leven van [minderjarige] . De derde optie was opnieuw een plaatsing van [minderjarige] bij de grootouders vaderszijde. De grootouders vaderszijde zijn geschikt als netwerkpleeggezin. De justitiële documentatie van de grootouders is in orde, de grootvader heeft een eigen bedrijf met een bovenmodaal inkomen, de grootmoeder is huisvrouw, [minderjarige] heeft een eigen kamer bij de grootouders vaderszijde en [minderjarige] heeft daar eerder – zonder netwerkscreening – gewoond. Hiermee kan ook worden voorkomen dat [minderjarige] weer elders moet worden geplaatst. Beide ouders staan achter een plaatsing van [minderjarige] bij grootouders vaderszijde. Deze plaatsing kan daarom in het vrijwillig kader geschieden.
3.7.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De GI erkent dat er geen machtiging uithuisplaatsing verleend kan worden voor een langere duur dan de ondertoezichtstelling. Over de noodzaak van de uithuisplaatsing van [minderjarige] merkt de GI op dat sinds de geboorte van [minderjarige] er veel is gebeurd. Kort na de geboorte is [minderjarige] uit huis geplaatst vanwege huiselijk geweld. Er heeft ook huiselijk geweld plaatsgevonden waarbij [minderjarige] aanwezig is geweest. De moeder heeft in verschillende blijf-van-mijn-lijf huizen gewoond met [minderjarige] . Deze plaatsingen waren niet houdbaar omdat de moeder steeds haar verblijfsadres aan de vader verstrekte; hierdoor liepen de medebewoners gevaar. Daarna is de moeder met [minderjarige] bij de grootouders vaderszijde geplaatst. Er is daarbij een veiligheidsplan opgesteld. De moeder gaf echter aan dat de grootouders vaderszijde zich te veel met de opvoeding van [minderjarige] bemoeiden en dat zij niet dezelfde taal spraken. Vervolgens heeft de moeder aangegeven dat zij terug wilde keren naar [provincie] om zich met [minderjarige] bij haar moeder te vestigen. Deze plaatsing bleek ook niet houdbaar waarop de moeder in een moeder-kindhuis is geplaatst in [plaatsnaam] . Daar heeft zij vader onder een andere naam [minderjarige] laten bezoeken. Wel heeft de moeder in het moeder-kindhuis goede stappen gezet. De GI was dan ook verbaasd over het incident dat op 10 april 2023 tussen de ouders heeft plaatsgevonden. Na het incident is de moeder opnieuw ingetrokken bij de grootouders vaderszijde. Nu blijkt dat de moeder toch opnieuw samenwoont met de vader, terwijl zij eerder aangaf dat zij bij de vader gevaar liep. Hieruit blijkt dat de moeder heel erg wisselend is over haar toekomstperspectief en over haar relatie met de vader. Zij verkeert daarbij in een afhankelijkheidspositie. Bij de moeder is sprake van een terugkerend patroon van ergens wonen en wanneer het niet bevalt, dan vlucht zij. De GI heeft hierdoor nog geen hulp kunnen inzetten in de thuissituatie. Hoewel de GI zich zorgen maakt over de verstandelijke vermogens van de moeder is het nog niet gelukt om een intelligentieonderzoek van de grond te krijgen. Bovendien zijn de ouders in het verleden niet bereid geweest om hulpverlening te accepteren. Zo heeft de GI vele pogingen gedaan om omgang tussen de vader en [minderjarige] te realiseren. Inmiddels hebben de ouders samen één uur per week omgang met [minderjarige] . In het belang van [minderjarige] moet de relatie tussen de ouders gezond zijn. Er moeten geen ruzies meer tussen de ouders plaatsvinden. [minderjarige] kan op dit moment in ieder geval niet bij de ouders worden geplaatst. Of het geweld tussen de ouders fysiek of alleen verbaal is, maakt hiervoor geen verschil. De Veilig Thuis-meldingen met incidenten en escalaties tussen de ouders blijven (ook recent) nog steeds binnenkomen. Zo heeft er op 19 mei 2023 nog een incident tussen de ouders plaatsgevonden. De GI is er niet van op de hoogte dat de moeder een traject volgt bij een psycholoog. De vader volgt een traject bij de huisarts en niet bij een GGZ-organisatie. De huisarts verstrekt de GI geen informatie over het verloop van het traject, terwijl de vader daarvoor wel toestemming heeft gegeven.
Er vindt op dit moment een netwerkscreening van de grootouders vaderszijde door [hulpverleningsorganisatie] plaats. De GI wil er zeker van zijn dat dit voor [minderjarige] de juiste plek is en wil daarmee voorkomen dat [minderjarige] opnieuw moet verhuizen. Dat [minderjarige] inmiddels in het tweede pleeggezin verblijft en daarnaast ook veel andere verblijfplaatsen heeft gekend is ook een gevolg geweest van de keuzes die de ouders zelf hebben gemaakt. Het perspectief van [minderjarige] ligt in Den Haag, ongeacht de keuzes die de moeder gaat maken. Een gedwongen kader blijft ook bij een eventuele plaatsing van [minderjarige] bij de grootouders vaderszijde noodzakelijk. [minderjarige] staat ook op de wachtlijst voor een perspectiefbiedend pleeggezin voor het geval dat de netwerkscreening negatief uitvalt.
3.8.
De moeder voert tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
Een uithuisplaatsing is een ultimum remedium. De uithuisplaatsing van [minderjarige] is onterecht uitgesproken. De wettelijke grondslag voor de uithuisplaatsing van [minderjarige] ontbreekt. [minderjarige] verbleef sinds eind 2022 tot 10 april 2023 met de moeder in een moeder-kindhuis. [minderjarige] ontwikkelde zich goed. Hij was veilig bij de moeder, dat is ook altijd zo geweest. [minderjarige] was niet bij het incident tussen de ouders op 10 april 2023 aanwezig. Hij verbleef op dat moment bij de grootouders vaderszijde. De moeder had, anders dan de GI stelt, op 10 april 2023 niet de bedoeling om zich met [minderjarige] bij de vader in [verblijfplaats] te vestigen. Zij zou na dat weekend gewoon terugkeren naar het moeder-kindhuis in [plaatsnaam] . De moeder is na het incident op 10 april 2023 uiteindelijk niet terug naar [plaatsnaam] gegaan, omdat zij bang was dat [minderjarige] dan uit huis geplaatst zou worden. Op 10 april 2023 is niet aan de moeder verteld dat zij samen met [minderjarige] terug kon gaan naar het moeder-kindhuis in [plaatsnaam]. Indien dit wel aan haar duidelijk was gemaakt, dan zou zij die avond nog zijn teruggekeerd.
De zorgen van de GI bestonden enkel uit de relatie tussen de ouders; daar was weinig zicht op. Dit rechtvaardigt echter niet de uithuisplaatsing van [minderjarige] . Hij heeft van de ruzies tussen de ouders niet veel meegekregen. Ook heeft de vader weliswaar doodsbedreigingen richting de moeder geuit en haar eigendommen vernield, maar hij bedoelde dat niet serieus. De moeder heeft de vader boos gemaakt door haar (jaloerse) gedrag, waardoor hij zo reageerde. Er heeft geen fysiek geweld plaatsgevonden van de vader jegens de moeder. De vader heeft de moeder op 10 april 2023 niet geslagen. Dit blijkt ook uit de bevestiging van de politie dat er geen letsel bij de moeder zichtbaar was. De veiligheid van de moeder is nooit in het geding geweest. Dit is ook de reden dat de moeder de tegen de vader gedane aangiften bij de politie later weer heeft ingetrokken.
De moeder betwist verder de overige in het verzoekschrift van de GI genoemde redenen voor de noodzaak van de uithuisplaatsing van [minderjarige] . Dat de moeder zich niet prettig voelde toen zij bij haar schoonouders inwoonde, is wat anders dan dat de situatie bij haar schoonouders onveilig voor haar was.
De ouders willen bij elkaar zijn en hadden daarvoor hulp nodig. De GI was hiervan op de hoogte maar heeft die hulp niet ingezet. Dit is ook de reden dat de vader onder een andere naam de moeder en [minderjarige] in het moeder-kindhuis heeft bezocht. De ouders wonen sinds een maand samen in [verblijfplaats]. Er kan ambulante hulpverlening worden ingezet zodat de GI zicht kan krijgen op de thuissituatie van ouders. De moeder heeft aan de GI doorgegeven dat zij verhuisd is. Zowel de moeder als de vader hebben nu hulp voor hun mentale problemen. De moeder heeft in het afgelopen jaar veel meegemaakt. Zij ontvangt nu traumabehandeling en de behandelaar vermoedt dat er sprake is van een postnatale depressie. Deze postnatale depressie heeft ervoor gezorgd dat de moeder wisselend is geweest over haar toekomstper-
spectief en dat zij onzeker is.
Indien terugplaatsing bij de moeder geen optie is, dan dient [minderjarige] bij de grootouders vaderszijde te worden geplaatst. De moeder is blij dat er nu een netwerkscreening van de grootouders vaderszijde plaatsvindt.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.9.2.
Het hof stelt voorop dat uit rechtsoverweging 2.7. van de bestreden beschikking volgt dat de rechtbank heeft bedoeld om de aan de GI een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlenen voor de (resterende) duur van de ondertoezichtstelling (tot 8 december 2023). Het hof constateert echter dat de rechtbank in het dictum van de bestreden beschikking abusievelijk de verkeerde einddatum van de aan de GI verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] heeft opgenomen, te weten 23 december 2023. Dit maakt dat de bestreden beschikking op dit punt dient te worden vernietigd, maar dit leidt niet tot een afwijzing van het inleidend verzoek van de GI.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
3.9.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b lid 1 BW.
3.9.4.
Vast staat dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat er sprake is van een ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 1:255 BW. Uit de stukken en het besprokene op de mondelinge behandeling in hoger beroep volgt dat er ernstige zorgen bestaan over de fysieke en emotionele veiligheid van [minderjarige] in zijn opvoedingssituatie. De instabiele relatie tussen de ouders kenmerkt zich door (verbale) agressie en door aantrekken en afstoten. Verder is de moeder ambivalent over haar toekomstperspectief, hetgeen ertoe heeft geleid dat zij al op veel verschillende plaatsen (al dan niet op grond van een daartoe strekkende machtiging tot uithuisplaatsing) met [minderjarige] heeft gewoond. Daarbij heeft de moeder meerdere keren laten zien dat zij keuzes maakt die niet in het belang van [minderjarige] zijn. Zo maakt de moeder – wanneer zij met [minderjarige] in een veilige setting verblijft – steeds weer andere keuzes over de toekomst door bijvoorbeeld terug te keren naar de vader en/of diens familie. De moeder is daarbij van de vader en diens familie afhankelijk omdat zij niet zelf over eigen woonruimte noch over een eigen inkomen beschikt. Een incident tussen de ouders op 10 april 2023 in [verblijfplaats], terwijl de moeder op dat moment met [minderjarige] in een moeder-kind huis in [plaatsnaam] verbleef, heeft uiteindelijk (opnieuw) tot een (crisis)uithuisplaatsing van [minderjarige] geleid. Een minder verstrekkende maatregel was – naar het oordeel van het hof – ten tijde van het inleidend verzoek van de GI niet mogelijk.
3.9.5.
Ook nu zijn de omstandigheden in de opvoedingssituatie van [minderjarige] nog niet zodanig gewijzigd dat een uithuisplaatsing van [minderjarige] niet langer noodzakelijk is. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de ouders hun relatie opnieuw hebben hervat en dat zij inmiddels samenwonen in [verblijfplaats]. Bij de GI ontbreekt op dit moment ieder zicht op de woonsituatie van de ouders en op de relatie van de ouders. Zo was de GI er niet van op de hoogte dat de ouders hun samenwoonplannen ook daadwerkelijk al hadden gerealiseerd. Daarbij komt dat de ouders tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep de door de vader richting de moeder geuite (doods)bedreigingen hebben erkend. De ouders hebben verklaard dat deze bedreigingen inderdaad hebben plaatsgevonden, maar dat de vader dit niet zo heeft bedoeld. De ouders betwisten nog steeds dat fysiek geweld tussen hen heeft plaatsgevonden. Het hof acht de manier van communiceren zorgelijk. Verder staat vast dat ook na de bestreden beschikking op 19 mei 2023 nog een incident tussen de ouders heeft plaatsgevonden. De vader heeft daarbij de auto van de moeder vernield. De moeder heeft van dit incident aangifte gedaan. De vader heeft ook dit incident tijdens de mondelinge behandeling erkend. Genoemde feiten en omstandigheden maken – naar het oordeel van het hof – dat de vader (samen met de moeder) [minderjarige] op dit moment geen veilige en stabiele thuissituatie kan bieden. Dat er geen fysiek geweld tussen de ouders plaatsvindt en dat beide ouders een therapietraject volgen, kan, nog daargelaten de juistheid hiervan, niet tot een ander oordeel leiden.
3.9.6.
Voor zover de vader in hoger beroep subsidiair heeft verzocht om [minderjarige] bij de grootouders vaderszijde te plaatsen, dient ook dit verzoek te worden afgewezen. De rechter toetst in beginsel enkel of aan de gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige wordt voldaan. Het is dan vervolgens de taak van de GI om uitvoering te geven aan de door de rechter verleende machtiging tot uithuisplaatsing. Het is in principe niet de taak van de rechter om aan de GI op te dragen binnen welke setting de uithuisplaatsing van een minderjarige dient te worden gerealiseerd. Daarbij komt dat tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de grootouders vaderszijde op dit moment door [hulpverleningsorganisatie] worden gescreend en dat die screening zich in een afrondende fase bevindt. Na de netwerkscreening zal door de GI een beslissing worden genomen over een eventuele netwerkplaatsing van [minderjarige] bij de grootouders vaderszijde. Het hof acht het niet wenselijk om dit door de GI zorgvuldig uitgezette traject op dit moment te doorkruisen.
Overigens, indien een minderjarige onder toezicht is gesteld, kan die slechts met een machtiging tot uithuisplaatsing uit huis worden geplaatst. De wet en de wetsgeschiedenis laten geen ruimte voor een vrijwillige uithuisplaatsing van een onder toezicht gestelde minderjarige.
3.10.
Op grond van het voorgaande zal het hof beslissen als hierna onder 4 vermeld.

4.De beslissing

vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van
19 april 2023, voor zover daarbij aan de GI een machtiging tot uithuisplaatsing is verleend na 8 december 2023;
en, in zoverre, opnieuw rechtdoende:
bekrachtigt de genoemde beschikking voor wat betreft de aan de GI verleende machtiging tot uithuisplaatsing voor de resterende duur van de ondertoezichtstelling, derhalve van
24 april 2023 tot 8 december 2023;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, C.N.M. Antens en H. van Winkel en is op 27 juli 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid de griffier.