ECLI:NL:GHSHE:2023:2480

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 juli 2023
Publicatiedatum
27 juli 2023
Zaaknummer
200.324.472_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen vader en minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 december 2022. De vader, die verzoekt om een omgangsregeling met zijn minderjarige kind, is in eerste aanleg het recht op omgang ontzegd. De moeder, die het gezag over het kind uitoefent, heeft verzocht om de beschikking te bekrachtigen. De minderjarige, geboren in 2014, heeft het hoofdverblijf bij de moeder. De vader heeft in het verleden verschillende pogingen ondernomen om omgang te hebben met zijn kind, maar deze zijn steeds afgebroken door diverse omstandigheden, waaronder de ongeschiktheid van de vader om zich aan de voorwaarden van de omgangsbegeleiding te houden. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 juni 2023 zijn beide ouders gehoord, evenals vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling. Het hof heeft vastgesteld dat de vader niet in staat is gebleken om een veilige en stabiele omgangsrelatie met de minderjarige op te bouwen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat omgang op dit moment ernstig nadeel zou opleveren voor de ontwikkeling van de minderjarige. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de vader af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 27 juli 2023
Zaaknummer: 200.324.472/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/308201 / FA RK 16-2517-5
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. G.M. Groenhuijzen,
tegen
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.A. Stoffijn.
Deze zaak gaat over de minderjarige
[minderjarige], geboren te
[geboorteplaats] op [geboortedatum] 2014, hierna te noemen: [minderjarige] .
Als informant in deze zaak wordt aangemerkt:
de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] , locatie [locatie] ,
hierna te noemen; de gecertificeerde instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 maart 2023, en aangevuld ter mondelinge behandeling, heeft de vader verzocht (althans zo begrijpt het hof) om bij beschikking, zoveel mogelijk bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen voor zover daarbij hem de omgang met [minderjarige] is ontzegd en opnieuw rechtdoende een (begeleide) omgangsregeling tussen [minderjarige] en hem vast te stellen die aansluit bij de huidige stand van zaken, recht doet aan het belang van [minderjarige] bij een relatie met zijn vader en waarmee op een zo kort mogelijke termijn een aanvang dient te worden gemaakt.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 mei 2023, heeft de moeder verzocht om het verzoek van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 juni 2023.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Groenhuijzen;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Stoffijn;
  • de raad vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van de GI d.d. 12 juni 2023, ingekomen ter griffie op 15 juni 2023;
  • de tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van de vader overgelegde pleitaantekeningen.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze in 2013 verbroken relatie is geboren: [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige] uit.
[minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.1.
Bij beschikking van 18 augustus 2016 heeft de rechtbank Oost-Brabant de beslissing omtrent het door de vader verzochte ouderlijk gezag over [minderjarige] en de vaststelling van een zorg- en contactregeling tussen hem en [minderjarige] aangehouden en een raadsonderzoek gelast. In afwachting van dat onderzoek heeft de rechtbank iedere beslissing aangehouden.
3.2.2.
Bij beschikking van 28 juni 2017 (op schrift gesteld op 14 juli 2017) heeft de rechtbank bepaald dat de vader gerechtigd is tot begeleide omgang met [minderjarige] in [omgangshuis] te [plaatsnaam] van [stichting] , waarbij de verdere invulling zal geschieden in nader overleg tussen partijen en [stichting] . De rechtbank heeft in afwachting van het rapport over het verloop van de begeleide omgang en de reacties daarop van partijen de behandeling van de zaak aangehouden.
3.2.3.
Bij beschikking van 4 december 2018 heeft de rechtbank opnieuw iedere beschikking aangehouden in afwachting van het verloop van de overdracht van de begeleide omgang vanuit de [groep] (onderdeel van [stichting] ) aan [observatiecentrum van de organisatie] (waar [minderjarige] in die periode verbleef in het kader van een uithuisplaatsing) en het standpunt van partijen over hun standpunt ten aanzien van het volgen van een traject Solo Ouderschap en de concrete mogelijkheden daartoe.
3.2.4.
Bij beschikking van 24 januari 2019 heeft de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad een
voorlopigeomgangsregeling vastgesteld, inhoudende dat de vader gerechtigd is tot omgang met [minderjarige] , mits dit door een professionele instantie wordt begeleid, waarbij de verdere invulling van de omgang zoals de frequentie, de duur, de locatie van de omgang in nader overleg door de ouders, onder regie van de medewerker van het [traject] en de professionele instantie die dit zal gaan begeleiden, zal geschieden en heeft iedere verdere beslissing op de verzoeken aangehouden.
3.2.5.
Bij beschikking van 7 juli 2020 heeft de rechtbank de beslissing inzake het gezag en de omgang pro forma aangehouden in afwachting van een raadsonderzoek ten aanzien van kort gezegd het gezag over [minderjarige] , welke zorg -/ of omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] het meest tegemoet komt aan de belangen van [minderjarige] en of er sprake is van contra-indicaties voor de omgang.
3.2.6.
Bij beschikking van 23 december 2020 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI.
Deze ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd, voor het laatst tot 23 juni 2023.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de vader het recht op omgang met [minderjarige] ontzegd en het verzoek om hem mede met het gezag over [minderjarige] te belasten afgewezen.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing, voor zover daarbij hem het recht op omgang met [minderjarige] is ontzegd, niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vader voert, samengevat, het volgende aan.
De vader en [minderjarige] hebben leuke begeleide omgangsmomenten met elkaar gehad in de periode juli 2021 - februari 2022. Door bemoeienissen van de medewerkers van [omgangshuis] groeide echter het onbegrip tussen hem en de hulpverleners. Bovendien werkte de moeder hem structureel tegen. Hij voelt zich in de steek gelaten door de diverse instanties en de rechtspraak. De vader twijfelt aan de noodzaak van de begeleiding van [minderjarige] door [orthopedagogisch behandel- en expertisecentrum] . Volgens de vader is de omgang tussen hem en [minderjarige] vier jaar geleden gestopt omdat de moeder [minderjarige] toen heeft laten opnemen bij [organisatie] , locatie [observatiecentrum van de organisatie] . De moeder heeft dit volgens de vader gedaan om [minderjarige] bij hem weg te houden.
De vader benadrukt dat [minderjarige] het verdient om contact met hem te hebben en benoemt dat er
oplossingen zijn voor problemen met betrekking tot de zorgverdeling zonder dat er overleg is tussen de ouders. Parallel ouderschap kan, met name in situaties zoals deze, de oplossing zijn. De vader heeft gezien wat de consequenties zijn als hij niet voldoende meewerkt aan de eerder geboden oplossingen en erkent dat hij fouten heeft gemaakt.
Hij wil graag een nieuwe kans. De vader staat open voor begeleide omgang via [professionele hulpverlening] , zoals tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank is voorgesteld. Met de juiste begeleiding wordt volgens hem aan geen enkele van de uitzonderingen in artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) voldaan. De vader zal zich op het vlak van emotieregulatie laten trainen en begeleiden door een ervaren en gespecialiseerde therapeut van [jeugdzorgorganisatie] . Deze training is nog niet begonnen omdat de vader op dit punt afhankelijk is van een beslissing van de gemeente. De beslissing om de begeleiding in gang te zetten wordt door de gemeente pas genomen nadat het hof in de onderhavige zaak uitspraak heeft gedaan. Ernstige gezondheidsklachten aan de kant van de vader hebben gemaakt dat hij niet optimaal begeleid kon worden door de hulpverlening, hij zijn behandeling bij de psychiater niet kon voortzetten en niet kon reageren op de door [minderjarige] verstuurde kaartjes op de manier zoals hij zou willen. De vader benadrukt echter dat zijn situatie nu stabiel is. Hij wil stappen zetten door middel van de begeleiding van [jeugdzorgorganisatie] . De vader benadrukt dat hij een liefdevolle vader voor [minderjarige] kan zijn en alles voor hem zal doen.
3.6.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan. Volgens haar ontbreekt het de vader aan zelfinzicht. Door de houding van de vader zijn er, in de afgelopen jaren, meerdere hulpverleners gestopt met het begeleiden van de omgang. De vader had omgang kunnen hebben met [minderjarige] als hij bereid was geweest zich aan de door de GI gestelde voorwaarden te houden. De vader dient naar zijn eigen aandeel in het geheel kijken. De moeder voert aan dat zij zich juist actief heeft ingezet om ervoor te zorgen dat [minderjarige] een goed beeld blijft houden van de vader. De belangen van [minderjarige] zijn bepalend, niet die van de vader.
Op dit moment is er geen omgangsbegeleiding beschikbaar, terwijl de vader die juist hard nodig heeft onder meer om ervoor te zorgen dat hij [minderjarige] niet met volwassenenzaken belast. [professionele hulpverlening] aan de vader is gestopt omdat er geen vruchtbare samenwerkingsrelatie was met de vader. De moeder weigert toe te kijken hoe [minderjarige] opnieuw wordt blootgesteld aan voor hem schadelijke invloeden, temeer nu het zo goed met hem gaat. De moeder heeft alle (positieve én negatieve) ontwikkelingen van [minderjarige] in de afgelopen jaren van dichtbij meegemaakt en weet dat het opnieuw opstarten van omgang tot een achteruitgang in de ontwikkeling van [minderjarige] zal leiden. Om die reden handhaaft zij haar standpunt dat omgang met de vader op dit moment niet in het belang van [minderjarige] is.
Volgens de moeder gaat het op dit moment goed met [minderjarige] . Hij gaat na de zomervakantie naar groep 6. De begeleiding bij [orthopedagogisch behandel- en expertisecentrum] wordt afgebouwd, de naschoolse dagopvang stopt na de zomervakantie door de week en na de herfstvakantie 2023 zal deze dagopvang ook in de vakanties stoppen. De behandeling bij [orthopedagogisch behandel- en expertisecentrum] richt zich nu nog op zijn sociaal emotionele ontwikkeling. [minderjarige] heeft sinds februari 2022 geen contact meer met de vader.
De moeder heeft samen met de GI aan [minderjarige] verteld dat hij de vader niet meer mag zien. Rondom verjaardagen en Vaderdag is [minderjarige] meer bezig met de vader, hij is dan wat drukker. De moeder informeert de vader maandelijks via de email en informeert hem dan over school, sport en zijn vriendjes. De moeder is blij dat de vader kennelijk hulp voor zichzelf heeft ingeschakeld maar wijst erop dat deze hulpverlening nog moet beginnen.
3.7.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen. De vele pogingen in het verleden gericht op de omgang tussen de vader en [minderjarige] zijn helaas niet succesvol gebleken. De raad vindt het een treurige zaak. De vader wil zo graag maar is onmachtig. Voor [minderjarige] is het van belang dat er na al die tijd duidelijkheid komt. De raad acht het niet in zijn belang om hem nu langer te belasten door het opnieuw starten van een begeleide omgangsregeling zoals de vader verzoekt. In de toekomst, wanneer [minderjarige] ouder is, zal de situatie mogelijk stabieler zijn.
3.8.1.
De GI is voornemens geen verlenging van de ondertoezichtstelling te verzoeken en de raad moet dit standpunt nog beoordelen. Ter verduidelijking aan de vader wordt nog opgemerkt dat het hof de GI als informant heeft aangemerkt en heeft verzocht ter mondelinge behandeling te verschijnen.
3.8.2.
Ter mondelinge behandeling heeft de GI verklaard dat het de vader niet is gelukt om te voldoen aan de door de GI gestelde voorwaarden ten aanzien van de begeleide omgang met [minderjarige] . De vader was het niet eens met deze voorwaarden. Hij vond de omgang te weinig en hij wilde niet dat de omgang bij de GI op kantoor plaatsvond. De voorwaarden, die de GI had opgesteld, waren nodig om de omgang veilig te laten plaatsvinden, temeer er op dat moment geen instantie was die de omgang nog kon begeleiden. Toen op een later moment wel een instantie bereid werd gevonden om de omgang te begeleiden, wilde de vader niet meer mee werken. De GI heeft nog contact gehad met de vader om hem te begeleiden bij het sturen van kaartjes aan [minderjarige] . Dit contact (dat telefonisch plaatsvond omdat het de vader niet lukte om op kantoor van de GI te komen) heeft niet tot verdere begeleiding geleid.
3.9.
Het hof overweegt als volgt.
Omgangsregeling
3.9.1.
Voorop staat dat [minderjarige] en de vader recht hebben op omgang met elkaar. De rechter kan (ingevolge artikel 1:377a lid 1 en lid 3 aanhef BW) dit recht op verzoek van (één van) de ouders, al dan niet voor bepaalde tijd, ontzeggen indien omgang:
a. a) ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind;
b) de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang;
c) het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken;
d) omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.9.2.
Op grond van de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter mondelinge behandeling is het hof van oordeel dat het opleggen van een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] ernstig nadeel zou opleveren voor de ontwikkeling van [minderjarige] . Het hof is van oordeel dat de rechtbank de vader het recht op omgang met [minderjarige] terecht heeft ontzegd. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank over en voegt hier nog het volgende aan toe.
3.9.3.
Sinds het verzoek van de vader medio 2016 is er op verschillende manieren geprobeerd om tot een regelmatige omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] te komen. De omgangsmomenten zijn keer op keer opgestart en weer afgebroken. Diverse en verschillende hulpverleners hebben zich daarvoor ingezet. Ondanks dat de vader en [minderjarige] leuke momenten hebben gehad tijdens deze trajecten (o.a. bij [stichting] , [jeugdhulpverlening] , en voor het laatst [omgangshuis] ) en zichtbaar van elkaars aanwezigheid genoten, kwam ook naar voren dat de vader moeite bleef houden met de aan de omgang gestelde voorwaarden. De inzet van de GI in het kader van de ondertoezichtstelling heeft niet geleid tot een samenwerkingsrelatie met de vader waardoor de omgangsbegeleiding in het belang van [minderjarige] beëindigd moest worden.
Zeker voor een kwetsbare jongen als [minderjarige] is het, vanwege zijn hechtingsproblematiek en de achterstand in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling, moeilijk om te gaan met de onvoorspelbaarheid en onzekerheid die gepaard ging met de pogingen tot omgang te komen. Ondanks de inzet van de vader is er ook met de hulp en begeleiding van [omgangshuis] geen ritme en daarmee een regelmatige omgangsregeling tot stand gekomen. Met de raad is het hof van oordeel dat het voor [minderjarige] van belang is dat er na al die tijd duidelijkheid komt. Dat de vader in hoger beroep (alsnog) zegt in te willen stemmen met de door de rechtbank voorgestelde begeleiding van [professionele hulpverlening] en dat hij druk doende is om via de gemeente professionele begeleiding voor zichzelf op te zetten maakt, nog daargelaten de juistheid van deze stelling, dit niet anders. Het hof is, net zoals de rechtbank, van oordeel dat er, in het belang van [minderjarige] , niet langer geprobeerd en onderhandeld moet worden.
Het hof is van oordeel dat [minderjarige] , gelet op wat hij heeft meegemaakt gedurende de afgelopen jaren, nu - meer dan gebruikelijk - behoefte heeft aan een rustige, veilige en betrouwbare opvoedomgeving. De vader is niet in staat gebleken zich te houden aan de door de omgangsbegeleiders gestelde voorwaarden. Bovendien heeft de vader zich negatief uitgelaten over onder meer het traject dat [minderjarige] bij [orthopedagogisch behandel- en expertisecentrum] volgt en de begeleiding die hij daar ontvangt en heeft hij zich dreigend geuit jegens de omgangsbegeleiding in het bijzijn van [minderjarige] . [minderjarige] heeft hieronder geleden en dit was terug te zien in zijn gedrag.
Het hof is van oordeel dat het gedrag van de vader in de weg staat aan veilige omgang tussen hem en [minderjarige] . Uit de stukken volgt dat de vader vaak de verantwoordelijkheid voor zijn gedrag buiten zichzelf legt en onvoldoende zicht heeft op wat zijn gedrag bij anderen teweegbrengt. De vader is niet, althans onvoldoende, in staat tot reflectie op zijn handelen.
Tekenend hiervoor is het verwijt dat de vader aan het adres van de moeder heeft gemaakt tijdens de mondelinge behandeling van het hof. De vader is ervan overtuigd dat zij heeft meegewerkt aan de opname van [minderjarige] bij [observatiecentrum van de organisatie] ( [organisatie] ) om hem tegen te werken en de omgang tussen hem en [minderjarige] te dwarsbomen. Dit terwijl deze opname noodzakelijk was voor de hulp die [minderjarige] nodig had voor zijn ontwikkelingsachterstand. Bovendien is gebleken dat deze opname zowel [minderjarige] als de moeder hebben geholpen beter met zijn problematiek om te gaan. Al deze omstandigheden brengen met zich dat omgang tussen de vader en [minderjarige] thans ernstig nadeel zal opleveren voor de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van [minderjarige] .
3.10.
Nu uit het voorgaande volgt dat de grief van de vader niet slaagt, zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van
15 december 2022, voor zover daarbij de vader het recht op omgang met de minderjarige [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2014 is ontzegd;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.P. de Beij, E.M.D.M. van der Linden en is op 27 juli 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.