ECLI:NL:GHSHE:2023:2479

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 juli 2023
Publicatiedatum
27 juli 2023
Zaaknummer
200.281.086_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en gezag over minderjarige na eerdere beslissingen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep betreffende de omgangsregeling en het gezag over de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2017. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft het hof verzocht om de eerdere beschikking van de rechtbank Limburg te vernietigen en het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag en omgangsregeling af te wijzen. De vader, verweerder in hoger beroep, heeft verzocht om hervatting van het begeleide omgangstraject (BOR) en gezamenlijk gezag.

In de beschikking van 20 mei 2021 had het hof eerder de beslissingen over het gezamenlijk gezag en de omgang aangehouden in afwachting van de ontwikkelingen inzake de begeleide omgangsregeling. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in een rapport van 26 april 2022 geadviseerd dat de vader moet werken aan zijn middelengebruik en agressieregulatie voordat een BOR-traject kan worden hervat. Het hof heeft de vader in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit advies, maar de moeder heeft aangegeven dat de vader onvoldoende stappen heeft gezet in zijn behandeling.

Na de mondelinge behandeling op 14 maart 2023 heeft het hof geconcludeerd dat de vader de noodzaak van hulpverlening onvoldoende beseft en niet de nodige stappen onderneemt. Het hof heeft daarom het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling en gezamenlijk gezag afgewezen, en de moeder het eenhoofdig gezag over de minderjarige laten uitoefenen. De beeldbelcontacten tussen de vader en de minderjarige kunnen wel voortgezet worden, mits met instemming van de moeder.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 27 juli 2023
Zaaknummer: 200.281.086/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/257937 / FA RK 18-4581
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: aanvankelijk mr. C.A.J.E. Habets, thans mr. B. Coomans,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: aanvankelijk mr. L.H.G. Pelzer, thans mr. B.M.A. Jegers.
Deze zaak gaat over de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
Regio [regio] , locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

5.De beschikking d.d. 20 mei 2021

Het hof heeft in de beschikking van 20 mei 2021 de beslissingen over het gezamenlijk gezag en de omgang aangehouden in afwachting van de ontwikkelingen inzake de begeleide omgangsregeling (BOR) niveau 2 waaraan de ouders opnieuw zouden gaan deelnemen. Het hof heeft de raad verzocht om voor 19 november 2021 het eindrapport van de BOR bij het hof in te dienen en zo mogelijk gelijktijdig te adviseren over de omgang en het gezag.
Verder heeft het hof in de beschikking van 20 mei 2021 de raad voorwaardelijk opdracht gegeven om, indien de raad dat nodig vindt, aansluitend aan het BOR-traject onderzoek te doen naar en te rapporteren en te adviseren over de omgang en het gezamenlijk gezag.
Iedere verdere beslissing is aangehouden.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
Bij het hof is na de beschikking van 20 mei 2021 ingekomen een brief van de raad van 21 januari 2022 met het eindverslag van [organisatie] ( [omgangshuis] ) van 12 januari 2022 ter zake de begeleide omgang tussen de vader en [minderjarige] .
Uit het verslag van het [omgangshuis] van 12 januari 2022 blijkt dat het [omgangshuis] het begeleide omgangstraject tussen de vader en [minderjarige] voortijdig heeft beëindigd, omdat het
toewerken naar een zelfstandige omgang niet haalbaar is en [organisatie] vraagtekens
zet bij het reflectievermogen van de vader.
De raad heeft in de brief van 21 januari 2022 aan het hof bericht dat de raad een nader onderzoek gaat instellen ten aanzien van de omgangsregeling.
6.2.
Bij beschikking van 3 maart 2022 (zaaknummer 200.281.086/02) heeft het hof het verzoek van de vader om bij wege van provisionele voorziening, kort gezegd, te bepalen dat het BOR-traject bij het [omgangshuis] wordt hersteld en het advies van de raad over de omgang tussen de vader en [minderjarige] te volgen zodra dit advies bekend is, afgewezen.
6.3.
In zijn rapport van 26 april 2022, ingekomen bij het hof op 29 april 2022, heeft de raad gerapporteerd en geadviseerd met betrekking tot het gezag en de omgang ten behoeve van [minderjarige] .
In het raadsrapport staat, voor zover hier van belang, onder de beantwoording van de onderzoeksvraag wat er voor [minderjarige] moet gebeuren om de zorgen over het veilig opgroeien weg te nemen (op p. 18) dat de raad het volgende nodig acht:
“(…) Om de doelen te bereiken zijn wij van mening dat hulp nodig is (…) in de vorm van een BOR-niveau 3 traject met systemische en therapeutische hulpverlening. Voor [minderjarige] is het nodig dat hij binnen een veilige context contact kan onderhouden met zijn vader, waarbij rekening wordt gehouden met zijn grenzen en tempo.
Het is nodig dat er meer zicht komt op de persoon en het functioneren van vader, zijn mogelijkheden om te kunnen reflecteren, zijn pedagogische capaciteiten en leerbaarheid, zodat vader passende hulp krijgt geboden met als doel om beter te kunnen aansluiten bij [minderjarige] . Daarnaast is het van belang dat vader werkt aan zijn agressieregulatie en middelengebruik. Binnen het BOR-niveau 3 traject zal hierover met vader en [hulpverleningsorganisatie] afstemming moeten plaatsvinden.
Verder dient ingezet wordt op het verbeteren van de communicatie tussen ouders. (…)”
De raad adviseert (op p. 19 van het rapport) het hof, te bepalen dat de contacten tussen [minderjarige] en de vader voorlopig, tot daarover nader wordt beslist, zullen plaatsvinden via de begeleide omgangsregeling onder de professionele therapeutische begeleiding van de [jeugdhulpverleningsorganisatie] , waarbij wordt verstaan dat de professional de regie over de contacten heeft, en voor het overige de behandeling van de zaak aan te houden voor een periode van ten minste acht maanden. De raad adviseert tevens te bepalen dat de raad (nader) onderzoek doet naar en advies geeft over het gezag en de (definitieve) omgangsregeling wanneer de raad daartoe na ontvangst van het verslag van BOR aanleiding ziet.
6.4.
Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld op het raadsrapport te reageren. Hierna is bij het hof ingekomen:
- een V-formulier met een brief en producties 7 tot en met 9 van de advocaat van de vader, ingekomen op 12 mei 2022;
- een V-formulier met een brief en productie van de advocaat van de moeder, ingekomen op 12 mei 2022.
Uit voornoemde reactie van de vader op het raadsrapport blijkt dat hij het eens is met het raadsadvies.
Uit voornoemde reactie van de moeder op het raadsrapport blijkt dat zij het niet eens is met het raadsadvies, althans met de door de raad voorgestelde volgorde van de in te zetten trajecten. De moeder is, kort gezegd, van mening dat gezien de voorgeschiedenis de vader eerst hulp moet krijgen wat betreft agressieregulatie en middelengebruik voordat een BOR 3 traject kan worden opgestart.
6.5.
Het hof heeft naar aanleiding van het raadsrapport en de reacties van de ouders bij brief van 30 mei 2022 aan de advocaat van de vader verzocht om binnen veertien dagen volledig (en gedocumenteerd) verslag te doen van de stand van zaken betreffende de hulpverlening voor de vader inzake agressieregulatie en middelengebruik. Daarbij is kenbaar gemaakt dat het hof hierna zal beslissen over de verdere voortgang van de procedure.
6.6.
Hierna is bij het hof ingekomen:
- een V-formulier van 10 juni 2022 van de advocaat van de vader met een productie. Dit betreft een brief van 8 juni 2022 van [de behandelaar] , behandelaar VZ [poli] [hulpverleningsorganisatie] (hierna: de behandelaar), aan de advocaat van de vader ‘inzake verslag stand van zaken betreffende de hulpverlening [de vader] ’.
In voornoemde brief van 8 juni 2022 wordt door de behandelaar aan de advocaat van de vader bevestigd dat de vader door de huisarts is verwezen naar Verslavingszorg [hulpverleningsorganisatie] wegens een stoornis in het gebruik van alcohol. Verder staat in de brief:
“Op 6 april heeft de intake plaatsgevonden en op 11 mei het adviesgesprek waarbij [de vader] werd geïnformeerd over het behandeladvies (detox en deelname deeltijdprogramma) waarmee hij akkoord ging. 10 juni zal de detoxscreening plaatsvinden.”
6.7.
Het hof heeft hierna, bij brief van 6 juli 2022, de advocaat van de vader (nogmaals) verzocht om nadere informatie. Het hof heeft verzocht om uiterlijk 6 oktober 2022 volledig (en gedocumenteerd) nader verslag te doen van de stand van zaken betreffende de hulpverlening voor de vader inzake middelengebruik, alsmede zo volledig mogelijk te informeren over het traject dat de vader zei te zullen gaan volgen met het oog op zijn agressieregulatie.
6.8.
Hierna is bij het hof ingekomen:
- een brief van de advocaat van de vader van 4 oktober 2022 met producties;
- een V-formulier met een brief van de advocaat van de moeder van 31 oktober 2022;
- een V-formulier met een akte aanvullende productie van de advocaat van de moeder van 3 maart 2023;
- een V-formulier met een brief en producties van de advocaat van de vader van 10 maart 2023.
6.9.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 maart 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Coomans;
- de vader, bijgestaan door mr. M. Bos (waarnemend advocaat voor mr. Jegers);
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .

7.De verdere beoordeling

Nadere standpunten
7.1.
De vader verzoekt het hof om de procedure aan te houden en bij beschikking te bepalen dat het BOR-traject tussen de vader en [minderjarige] , conform het advies van de raad, dient te worden hervat. Hij voert ter onderbouwing, samengevat, het volgende aan.
Gekeken moet worden naar de huidige situatie van de vader. Er is geen sprake meer van alcoholproblematiek of van ander middelengebruik door de vader. De vader heeft in 2022 een detoxscreening gehad bij [hulpverleningsorganisatie] . Daaruit is gebleken dat hij niet afhankelijk is van alcohol. Hij heeft geen drang naar alcohol en is gestopt met alcoholgebruik. Aan het door [hulpverleningsorganisatie] gegeven behandeladvies na de detoxscreening, inhoudende dat hij tweemaal per week naar [hulpverleningsorganisatie] moet gaan en daar medicatie moet nemen, heeft hij niet kunnen voldoen. De reden hiervoor is dat hij zijn vader die ziek is veelvuldig, soms gedurende twee/drie weken, in [plaatsnaam] gaat bezoeken. Zijn agressieproblemen, voor zover deze er waren, hingen samen met de alcoholproblematiek en zijn verholpen.
De vader is in veel dingen veranderd. Zijn situatie is rustig en hij is niet meer met justitie in aanraking gekomen. De communicatie met de moeder is ook verbeterd. De vader verdient de kans om opnieuw een BOR-traject aan te gaan. Via de huidige wekelijkse beeldbelcontactmomenten met [minderjarige] wil hij er voor [minderjarige] zijn, maar liever heeft hij fysiek contact. De vader is intrinsiek gemotiveerd voor begeleide omgang. Via de [jeugdhulpverleningsorganisatie] kan ook beter zicht komen op de persoon van de vader. Als in dat traject wordt vastgesteld dat hulpverlening voor de vader nodig is, kan dat alsnog gaan plaatsvinden. De vader staat daarvoor open.
Het is een te vergaande beslissing om het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag alsnog af te wijzen. Uit de overgelegde whatsapp-berichten blijkt hoe de communicatie tussen de ouders nu verloopt. De vader is een betrokken vader voor [minderjarige] . Niet gebleken is dat eenhoofdig gezag door de moeder in het belang van [minderjarige] is.
7.2.
De moeder verzoekt het hof haar verzoeken in hoger beroep toe te wijzen en de verzoeken van de vader tot toekenning van een contactregeling en tot toekenning van het gezamenlijk gezag alsnog af te wijzen. Zij voert ter onderbouwing, samengevat, het volgende aan.
De vader heeft de afgelopen periode geen stappen gezet in zijn behandeling voor middelengebruik en agressieproblematiek. Hij spant zich ook niet in om alsnog met die behandeling te starten. De lakse houding van de vader en het nalaten van het ondernemen van actie door hem is voor de moeder een herkenbaar patroon. De vader toont op cruciale momenten sociaal wenselijk gedrag maar bij daadwerkelijke uitvoering blijft het steken. De vader erkent de problematiek onvoldoende, plaatst de oorzaak van problemen buiten zichzelf of legt de oorzaak bij derden. Hij neemt geen verantwoordelijkheid. Het gebrek aan zelfinzicht en leerbaarheid, zoals dat reeds door meerdere hulpverleners is gesignaleerd, herhaalt zich. De vader gaat in zijn verzoek om hervatting van de begeleide omgang voorbij aan het feit dat hij eerst een stabiele situatie moet realiseren en dat daarvoor behandeling noodzakelijk is. Hij heeft veel kansen gehad, maar niet gegrepen. Geen sprake is van ontwikkelingen aan de zijde van de vader die maken dat een BOR-traject niveau 3 nu haalbaar is. Verdere aanhouding van de procedure is niet in het belang van [minderjarige] .
Oppervlakkig contact tussen de ouders lukt, maar de communicatie tussen hen is verder dusdanig problematisch dat uitoefening van gezamenlijk gezag niet mogelijk is. Wanneer dingen anders gaan dan de vader wil, richt de vader zich steeds naar de moeder en laat hij zich negatief naar haar uit. Dat is eerder gebeurd tijdens het traject bij [organisatie] , waarna [organisatie] toen heeft gekozen om de gesprekken niet meer met beide ouders gezamenlijk te houden, en ook na de beschikking van het hof van 3 maart 2022. Na die beslissing, waarin het provisionele verzoek van de vader om hervatting van het BOR-traject is afgewezen, heeft de moeder bedreigende berichten van de vader ontvangen.
7.3.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende naar voren gebracht.
De raad heeft in zijn eerdere advies beschreven wat er in het belang van [minderjarige] moet gebeuren. Er is nadien door de vader geen aanzet gemaakt om tot verbetering van zijn problematiek te komen. De raad heeft daar moeite mee. Hij hecht eraan dat de onderliggende problematiek van de vader verbetert en is van mening dat dat eerst moet gebeuren, zeker in het licht gezien van wat er in het verleden is gebeurd. De (begeleide) omgang is meerdere keren stopgezet. [minderjarige] heeft eerder veel weerstand getoond na het hervatten van de omgang. Gelet op wat de vader zegt, dat hij niet de ruimte en tijd heeft voor de door [hulpverleningsorganisatie] geadviseerde behandeling, wordt het lastig. De raad ziet in een BOR-traject nu een afbreukrisico: als daarmee een begin wordt gemaakt en het weer mis gaat, wordt de situatie alleen maar erger. Er is beeldbelcontact tussen de vader en [minderjarige] dat kan worden voortgezet.
Wat betreft het gezag adviseert de raad de beslissing aan te houden indien de ouders naar een BOR-traject worden verwezen. Indien het hof beslist dat het verzoek van de vader om een omgangsregeling wordt afgewezen, dan verwacht de raad dat het heel moeilijk is voor de vader om dat een plek te geven. De raad uit zorgen over of het in dat geval werkbaar is voor de ouders om gezamenlijk het gezag uit te voeren.
Motivering van de beslissing
7.4.
Het hof overweegt als volgt.
ten aanzien van de omgangsregeling
7.4.1.
Ten tijde van de bestreden beschikking van 20 april 2020 was sprake van een onbegeleide omgang tussen de vader en [minderjarige] . In de bestreden beschikking is de contactregeling opgenomen die de ouders kort daarvoor, na een geslaagd BOR-traject, in een ouderschapsplan (d.d. 5 maart 2020) waren overeengekomen.
Door de arrestatie van de vader op 20 april 2020 en zijn detentie daarna stopte de omgang tussen de vader en [minderjarige] . Tijdens de detentie van de vader was er videobelcontact tussen [minderjarige] en de vader en na zijn detentie is door de ouders een tweede BOR-traject ingezet geweest. Dat BOR-traject is eind 2021 voortijdig op initiatief van [organisatie] stopgezet (zie hiervoor onder 6.1.). Nadien is er geen fysieke omgang meer tussen [minderjarige] en de vader geweest. Er is enkel wekelijks beeldbelcontact tussen hen, dat wisselend verloopt.
De vader verzoekt thans om een verwijzing van de ouders naar een BOR-traject niveau 3.
7.4.2.
Naar het oordeel van het hof kan op dit moment van deelname aan een BOR-traject niveau 3 geen sprake zijn, omdat het hof is gebleken dat de vader de noodzaak van de geadviseerde hulpverlening onvoldoende beseft en hij niet werkelijk stappen onderneemt om te werken aan zijn middelengebruik en agressieregulatie.
De raad heeft in zijn raadsrapport van 26 april 2022 mede geadviseerd dat het van belang is dat de vader gaat werken aan zijn middelgebruik en agressieregulatie (zie hiervoor onder 6.3). Uit dat rapport blijkt dat de moeder en zelfs ook de partner van de vader het nodig vindt dat de vader aan de slag gaat met zijn persoonlijke problemen op het gebied van verslaving en agressie. Uit de nader overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat de vader zich wel tot [hulpverleningsorganisatie] heeft gewend voor zijn alcoholgebruik, maar dat hij het behandeladvies van [hulpverleningsorganisatie] om tweemaal per week bij [hulpverleningsorganisatie] onder toezicht een pil in te nemen niet heeft nageleefd. Met zijn verklaring hiervoor, dat hij geen tijd heeft omdat hij veel bij zijn vader die ziek is wil zijn, toont de vader geen besef van de noodzaak van behandeling. Dit komt ook naar voren uit zijn verklaring tijdens de mondelinge behandeling, dat hij de pil niet nodig vindt. Wat betreft de aan de vader geadviseerde hulpverlening voor zijn agressieregulatie zijn in het geheel geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij daarvan de noodzaak inziet en op dat vlak stappen heeft ondernomen.
Het is aan de vader om met hulpverlening aan zijn persoonlijke problemen te gaan werken. Zonder aantoonbare verbetering van de onderliggende problematiek die bij de vader speelt acht het hof hervatting van de begeleide omgang zoals is verzocht in strijd met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] .
7.4.3.
Op grond van het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking voor zover het de omgangsregeling voor [minderjarige] betreft vernietigen. Het hof zal, overeenkomstig het verzoek van de moeder in hoger beroep, het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling afwijzen. Het voorgaande laat onverlet dat de beeldbelcontacten tussen de vader en [minderjarige] die met instemming van de moeder plaatsvinden, kunnen worden voortgezet.
ten aanzien van het gezag
7.4.4.
Het hof acht het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat de moeder bij de huidige stand van zaken het eenhoofdig gezag over [minderjarige] blijft uitoefenen (op grond van artikel 1:253c lid 2 BW) en overweegt daartoe als volgt.
Gebleken is dat enkel oppervlakkig contact tussen de ouders mogelijk is en dat zij verder niet in staat zijn om te communiceren over te nemen (gezags)beslissingen over [minderjarige] . De vader heeft zich meerdere keren bedreigend naar de moeder uitgelaten wanneer zaken met betrekking tot [minderjarige] niet gingen zoals hij wenste. De moeder heeft geen vertrouwen meer in de vader. Op dit moment is er geen omgang tussen de vader en [minderjarige] en geen gezamenlijke hulpverlening of individuele hulpverlening voor de ouders om tot verbetering van de communicatieproblematiek te komen. Voldoende aannemelijk is dat in de gegeven omstandigheden gezamenlijk gezag met de vader tot een onwerkbare situatie voor de moeder leidt.
7.4.5.
Het hof zal daarom de bestreden beschikking wat betreft het gezag vernietigen en het inleidende verzoek van de vader om hem gezamenlijk met de moeder te belasten met het gezag over [minderjarige] , alsnog afwijzen.

8.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 20 april 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en opnieuw beschikkende:
wijst af het verzoek van de vader om samen met de moeder te worden belast met het gezag over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] ;
wijst af het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling met [minderjarige] ;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, E.P. de Beij en H.J. Witkamp en is op 27 juli 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.