ECLI:NL:GHSHE:2023:2474

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 juli 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
20-002911-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zedenzaak met minderjarigen: bewezenverklaring en strafmaat

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte, geboren in 1989, werd beschuldigd van het seksueel misbruiken van zijn stiefzusje en stiefbroertje, beiden minderjarig en jonger dan twaalf jaar. Het hof heeft de bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten, die onder meer het seksueel binnendringen van het lichaam van de slachtoffers omvatten, bevestigd. De verklaringen van de slachtoffers werden als betrouwbaar beschouwd en vormden de basis voor de veroordeling. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar het hof hechtte geen geloof aan zijn ontkenning. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van vijf jaar geëist, maar het hof legde een straf op van vier jaar en vier maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. De verdachte werd ook in voorlopige hechtenis genomen, gezien de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers. Het hof benadrukte de ernstige gevolgen van het misbruik voor de slachtoffers en de schending van hun lichamelijke integriteit. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 57 en 244 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002911-19
Uitspraak : 27 juli 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 6 september 2019, in de strafzaak met parketnummer 03-661223-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het onder 1. primair en 2. primair tenlastegelegde bewezenverklaard, dit telkens gekwalificeerd als “met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd”, en de verdachte ter zake veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, al dan niet met verbetering van gronden, met uitzondering van de opgelegde straf. De advocaat-generaal heeft geëist dat aan de verdachte een gevangenisstraf zal worden opgelegd voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte volledig zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof zich op onderdelen niet kan verenigen met de bewijsconstructie van de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 15 april 2017 te Reuver, in de gemeente Beesel, meermalen, althans eenmaal, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 1] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, (telkens) een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten
- het duwen/brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 1] en/of
- het duwen/brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 1] en/of
- het duwen/brengen van zijn, verdachtes, penis in de anus van die [slachtoffer 1] ;
1. Subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 15 april 2017 te Reuver, in de gemeente Beesel, als oppas en/of stiefbroer, meermalen, althans eenmaal, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige genaamd
[slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 1] , immers heeft hij, verdachte, (telkens)
- die [slachtoffer 1] gezoend en/of zijn tong in de mond van die [slachtoffer 1] gedaan en/of
- op die [slachtoffer 1] gelegen en/of
- met die [slachtoffer 1] in bed gelegen en/of
- met zijn penis tegen de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd en/of gewreven en/of
- met zijn penis tegen/tussen de billen van die [slachtoffer 1] geduwd en/of gewreven;
2. Primair
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 18 maart 2017 te Reuver, in de gemeente Beesel, meermalen, althans eenmaal, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 2] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, (telkens) een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten
- het duwen/brengen van zijn, verdachtes, penis en/of vinger(s) in de anus van die [slachtoffer 2] en/of
- het duwen/brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 2] ;
2. Subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 15 april 2017 te Reuver, in de gemeente Beesel, als oppas en/of stiefbroer, meermalen, althans eenmaal, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige
[slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 2] , immers heeft hij, verdachte, (telkens)
- met zijn penis tegen/tussen de billen van die [slachtoffer 2] geduwd en/of gewreven en/of
- die [slachtoffer 2] gezoend en/of zijn tong in de mond van die [slachtoffer 2] gedaan.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. Primair en 2. Primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2013 tot en met 12 maart 2017 te Reuver, meermalen, met
[slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 1] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten
- het duwen/brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 1] en
- het duwen/brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 1] en
- het duwen/brengen van zijn, verdachtes, penis in de anus van die [slachtoffer 1] ;
2.
hij in de periode van 1 januari 2013 tot en met 5 november 2016 te Reuver, meermalen, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 2] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten
- het duwen/brengen van zijn, verdachtes, penis en vinger(s) in de anus van die [slachtoffer 2] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
Op 15 april 2017 heeft [aangever] tegen de verdachte aangifte van seksueel misbruik gedaan namens haar kinderen [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 1] ) en [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 2] ). Aangeefster [aangever] heeft een relatie gehad met de vader van de verdachte, [betrokkene 1] (hierna ook: [betrokkene 1] ). Zij hebben samen ook een zoon, genaamd [betrokkene 2] , die ten tijde van de aangifte zes jaar oud was. Op 10 april 2017 vroeg [aangever] aan haar zoon [slachtoffer 2] of er dingen waren die de kinderen van de verdachte (hierna ook: [verdachte] ) niet mochten zeggen. [betrokkene 2] , die bij dit gesprek aanwezig was, zei toen “mama, wat ik je laatst zei over het kussen, dat is waar”. Omstreeks maart 2017 heeft [betrokkene 2] aan aangeefster verteld dat hij had gezien dat [slachtoffer 1] en [verdachte] kusten als grote mensen. Toen aangeefster [slachtoffer 2] hiernaar vroeg, zei hij dat [verdachte] eerst [betrokkene 2] naar bed had gebracht en vervolgens [slachtoffer 1] . [slachtoffer 2] bleef met een vriend van [verdachte] , [betrokkene 3] , beneden in de woonkamer zitten, in de woning van [betrokkene 1] aan [adres 2] . [betrokkene 3] zei tegen [slachtoffer 2] dat het lang duurde en [slachtoffer 2] is toen boven gaan kijken. Hij zag toen dat [verdachte] bovenop [slachtoffer 1] lag en dat beiden seks hadden. [slachtoffer 2] zei dat [verdachte] zijn piemel in het vlindertje geduwd had. Thuis noemen zij de vagina het vlindertje, aldus aangeefster. [slachtoffer 2] zei verder dat [verdachte] [slachtoffer 1] in haar vlindertje had gehad, van achteren en in de mond, op verschillende dagen achter elkaar. Later die dag – toen [slachtoffer 1] nog op school was – vertelde [slachtoffer 2] aan aangeefster en haar schoonzus [betrokkene 4] dat [verdachte] ook hem van achteren had gepakt, waarbij hij naar zijn poepgat wees. Dit was gebeurd op de slaapkamer van [verdachte] . Toen [slachtoffer 1] thuiskwam stopte [slachtoffer 2] met vertellen en ging hij naar buiten. [betrokkene 4] en aangeefster hebben toen met [slachtoffer 1] gesproken. [betrokkene 4] vroeg aan [slachtoffer 1] of er iets was dat zij niet mocht vertellen, waarop [slachtoffer 1] achterover ging leunen en haar gezicht betrok. Vervolgens vroeg [betrokkene 4] of [verdachte] iets bij [slachtoffer 1] had gedaan wat niet mag. [slachtoffer 1] knikte ja.
[slachtoffer 2] heeft aan aangeefster verteld dat het drie jaar aan de gang is geweest en dat de laatste keer tussen 6 september 2016 en 5 november 2016 was geweest. Volgens [slachtoffer 2] was het vaker bij [slachtoffer 1] gebeurd dan bij hem, bij [slachtoffer 1] vanaf het moment dat zij 7-8 jaar oud was en bij hemzelf vanaf 8-9 jaar. [slachtoffer 2] zei verder dat hij het niet had durven vertellen, omdat hij bang was dat hij klappen kreeg van [verdachte] . [verdachte] paste vaker op de drie kinderen als aangeefster en [betrokkene 1] weg waren. Als de kinderen onderling aan het kibbelen waren, reageerde [verdachte] verbaal erg agressief. Hij zei dan dat ze op moesten houden omdat hij hun anders door het raam naar buiten zou gooien. [slachtoffer 1] heeft gezegd dat het de laatste keer is gebeurd toen [betrokkene 1] en aangeefster uit elkaar zijn gegaan. Dat was op 12 maart 2017 en de verdachte heeft de dag van tevoren, op 11 maart 2017, op de kinderen gepast. [2]
[slachtoffer 1] heeft op 10 mei 2017 tijdens een studioverhoor tegenover twee verbalisanten, die zijn gecertificeerd voor het verhoren van kwetsbare getuigen in zedenzaken, een verklaring afgelegd. [slachtoffer 1] heeft daarbij verklaard dat toen zij 7 jaar was de verdachte, [verdachte] , haar broek uit heeft gedaan, haar op bed heeft gelegd en zijn stokje in haar vlinder heeft gedaan. Zij vond dat niet fijn. Toen zij 8 jaar oud was ging het door, tot haar tiende. [verdachte] heeft “die” er op drie plaatsen bij haar ingedaan, namelijk in haar vlinder, in haar mond en in haar kontgat. Het deed pijn en ze heeft vaak moeten huilen. Het gebeurde in het huis van haar stiefvader [betrokkene 1] , in Reuver, het meest op de kamer van [verdachte] , maar ook wel op de kamer van haar stiefvader. Het is ook een keer gebeurd in haar eigen kamer in haar huis in Reuver. Toen [slachtoffer 1] 10 jaar was moest zij het stokje van [verdachte] 10 keer in haar mond doen. Zijn piemel smaakte vies. [verdachte] zei zullen we als je elf bent dat dan elf keer doen. De laatste keer was vlak voordat de relatie tussen [betrokkene 1] en haar moeder was gestopt. Toen kon [verdachte] dat niet meer doen. De eerste keer was op de kamer van [verdachte] . Toen waren daar in huis ook een vriend van [verdachte] en haar broertje [betrokkene 2] en [slachtoffer 2] . Die waren beneden aan het gamen.
In haar kontgat heeft [verdachte] het vaker gedaan dan in haar vlinder. Er kwam wit spul en dan stopte hij ermee. ’t Zat redelijk ver in haar kont omdat hij door had geduwd. Het deed pijn en ze moest huilen. [slachtoffer 1] was in het huis van [verdachte] omdat ze daar in het weekend bleef slapen. Ze sliep in het bed van [betrokkene 1] , omdat zij en [verdachte] niet bij elkaar mochten liggen. Ze mocht niets zeggen, anders werd ze uit het raam gehangen door [verdachte] , met haar benen omhoog en de rest omlaag. Bij [betrokkene 2] is dat bijna gebeurd toen hij straf had omdat hij iets deed wat van [verdachte] niet mag.
Als het stokje van [verdachte] in haar kont ging moest ze op handen en knieën op het bed gaan zitten. [verdachte] maakte zijn stokje stijf door met zijn hand op en neer te gaan. [slachtoffer 2] weet dat het bij haar gebeurde omdat hij een keer naar boven ging en kwam kijken. Toen zat het stokje van [verdachte] in haar vlinder. [slachtoffer 2] heeft op de kamer van [verdachte] ook een keer gezien dat het stokje van [verdachte] in haar mond ging, zo heeft [slachtoffer 1] verklaard. [verdachte] heeft verder naaktfoto’s van [slachtoffer 1] gemaakt met z’n telefoon, een Nokia. [3]
Tijdens het studioverhoor d.d. 29 november 2022 heeft [slachtoffer 1] verklaard dat ze wel eens heeft gezien dat [verdachte] met zijn stokje in het poepgat van [slachtoffer 2] ging. Zij was toen 8 of 9 jaar oud. Dit gebeurde op de kamer van [verdachte] . [4]
[slachtoffer 2] heeft eveneens op 10 mei 2017 tijdens een studioverhoor tegenover twee verbalisanten, die zijn gecertificeerd voor het verhoren van kwetsbare getuigen in zedenzaken, een verklaring afgelegd. Hij heeft daarbij verklaard over zijn stiefbroer [verdachte] , die inmiddels geen stiefbroer meer is omdat zijn moeder en haar vriend [betrokkene 1] uit elkaar zijn. Zijn stiefbroer [verdachte] heeft zijn zusje en hem seksueel misbruikt als ze daar bleven slapen. Zijn broertje [betrokkene 2] sliep op zijn kamer, [slachtoffer 2] sliep bij zijn stiefbroer op de kamer op een stretcher en zijn zusje sliep in het bed van zijn stiefvader. Toen [slachtoffer 2] daar in het weekend bleef slapen, heeft die (het hof begrijpt: de verdachte) hem van achteren gepakt. Zijn zusje is voor, achter en in de mond gepakt. Het is 3 jaar geleden begonnen, maar misschien ook wel langer geleden, en het is meerdere keren gebeurd. Bij hem is het gestopt tussen 6 september en 5 november 2016. Hij weet niet precies wanneer het bij zijn zusje is gestopt. Hij was 8 of 9 toen het begon en zijn zusje was 7 of 8. Het is gebeurd bij zijn stiefbroer thuis en ook in [slachtoffer 2] eigen huis, in Reuver.
[verdachte] heeft ‘m er zacht ingeduwd. [slachtoffer 2] vond het niet fijn. Hij heeft dat gezegd en toen is [verdachte] direct gestopt. Hij heeft het een paar keer gedaan en daarna is hij er bij [slachtoffer 2] mee gestopt. [verdachte] heeft aan [slachtoffer 2] foto’s laten zien, die hij met zijn telefoon, een Nokia, had gemaakt toen [verdachte] zijn piemel erin had bij zijn zusje.
Toen [slachtoffer 2] aan het slapen was op de stretcher zei [verdachte] , kom bij mij in bed. Toen heeft [verdachte] hem van achteren gepakt. Het was een heel stom gevoel. Af en toe lag [slachtoffer 2] op het bed en af en toe zat hij op zijn handen en knieën op het bed. [verdachte] heeft toen zijn piemel in de kont van [slachtoffer 2] geduwd, zeg maar in zijn poepgat/anus. [verdachte] zat achter hem op zijn knieën en toen heeft die ‘m erin geduwd. Als de piemel erin ging was die stijf en dan is hij op en neer gegaan. [verdachte] zat dan met zijn handen aan de zijkanten van het lichaam van [slachtoffer 2] .
Een keer, toen ze daar bleven slapen, waren ze met een kameraad van [verdachte] , [betrokkene 3] , aan het gamen op de bank beneden. Toen ging [verdachte] eerst zijn broertje [betrokkene 2] naar bed brengen en daarna zijn zusje. Dat duurde erg lang en toen is [slachtoffer 2] gaan kijken. Toen zag hij dat [verdachte] haar van voor pakte. [slachtoffer 1] lag onder en [verdachte] lag boven met zijn buik op haar buik. [verdachte] ging op en neer. [slachtoffer 2] zag ook een keer dat [verdachte] haar van achteren pakte. Een andere keer was [slachtoffer 2] met [verdachte] en [slachtoffer 1] aan het stoeien. Toen heeft [verdachte] [slachtoffer 1] in de mond gepakt, met het geslachtsdeel van [verdachte] bij [slachtoffer 1] in de mond. Toen heeft [verdachte] gezegd dat ze het afwisselend doen, zo vaak als [slachtoffer 1] toen oud was. Toen ze 10 was deden ze het 10 keer. [verdachte] zei tegen zijn zusje, als je 11 wordt dan doen we het 11 keer. [verdachte] ging met zijn lijf heen en weer en daarna ging zijn zusje zelf heen en weer; de handen van [verdachte] waren op haar hoofd.
[slachtoffer 2] durfde het niet te vertellen omdat hij bang was dat [verdachte] hem dan in elkaar zou slaan. [slachtoffer 2] is het gaan vertellen toen zijn broertje [betrokkene 2] tegen hun moeder zei dat [verdachte] hem uit het raam zou hangen. [betrokkene 2] had al een keer verteld dat [verdachte] en [slachtoffer 1] aan het zoenen waren. [5]
Tijdens het studioverhoor d.d. 29 maart 2019 heeft [slachtoffer 2] verklaard dat [verdachte] niet altijd met zijn geslachtsdeel bij hem van achteren naar binnen ging. Soms voelde hij dat iets kleins naar binnen gaan. Dan was het zijn vinger. [slachtoffer 2] voelde dan de hand van [verdachte] tegen zijn kont aan. Als het met het geslachtsdeel was, dan voelde hij wel eens haren tegen zijn kont aan. [6]
Bewijsoverwegingen
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
II.
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat hij volledig zal worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Volgens de raadsman bevat het dossier weliswaar voldoende wettig, maar geen betrouwbaar bewijs. Daartoe is aangevoerd dat aangeefster [aangever] in het verleden de vader van [slachtoffer 1] heeft beschuldigd van seksueel misbruik en dat dat toen niet waar bleek te zijn. Ook valt uit het dossier op te maken dat de kinderen wel vaker logen, aldus de raadsman. Daar is ter terechtzitting in hoger beroep de verklaring van de vader van de verdachte bijgekomen, inhoudende dat [betrokkene 2] op 12 juli 2023 tegen zijn vader heeft gezegd dat hij van zijn moeder tegen de politie moest zeggen dat hij samen met [slachtoffer 2] naar boven ging en toen heeft gezien dat de verdachte en [slachtoffer 1] samen in bed lagen, maar dat dat niet waar is. Hieruit blijkt dat de kinderen zijn aangezet om niet naar waarheid te verklaren, aldus de raadsman.
De vriend van de verdachte, [betrokkene 3] , die vaak bij hem aan het gamen was, zegt dat hij niets heeft gemerkt. Een belangrijk punt is volgens de raadsman voorts het ontbreken van medisch bewijs. Bij medisch onderzoek aan het lichaam van [slachtoffer 1] is geen afwijking aan het maagdenvlies gezien. Bij langdurig seksueel misbruik zou daaraan letsel waarneembaar moeten zijn. Verder heeft de raadsman gewezen op onderdelen in de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] die hij atypisch of tegenstrijdig vindt.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte ontkent stellig zich schuldig te hebben gemaakt aan het seksueel misbruiken van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Gelet op de hierboven vermelde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, hecht het hof aan deze ontkenning evenwel geen geloof. De verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , die in het kader van een studioverhoor tegenover gecertificeerde zedenrechercheurs zijn afgelegd, ondersteunen elkaar over en weer en worden daarnaast ondersteund door de aangifte van hun moeder, [aangever] . De slachtoffers hebben ieder op eigen wijze gedetailleerd en naar het oordeel van het hof authentiek en consistent verklaard over de seksuele handelingen die hebben plaatsgevonden. Op verzoek van de verdediging is [slachtoffer 2] in eerste aanleg op 29 maart 2019 nogmaals gehoord, welk verhoor wederom in een speciaal daartoe ingerichte studio en door gecertificeerde zedenrechercheurs heeft plaatsgevonden. Bij [slachtoffer 1] is ditzelfde gebeurd ten tijde van de behandeling van de zaak in hoger beroep, op 29 november 2022. Bij deze studioverhoren hebben beide slachtoffers hun in 2017 afgelegde verklaringen bevestigd. Het hof acht de tot het bewijs gebezigde verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] dan ook betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Dat zij op de door de raadsman aangevoerde punten onderling en/of innerlijk tegenstrijdig verklaren leidt niet tot een ander oordeel, te meer niet nu dit om ondergeschikte onderwerpen gaat.
Wat betreft de verklaring van [betrokkene 1] aangaande [betrokkene 2] , zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep, overweegt het hof het navolgende. Het hof wil wel aannemen dat [betrokkene 2] tegen zijn vader ( [betrokkene 1] ) heeft gezegd dat hij van zijn moeder in strijd met de waarheid moest zeggen dat hij samen met [slachtoffer 2] naar boven ging en heeft gezien dat de verdachte en [slachtoffer 1] samen in bed lagen. Het hof hecht evenwel bij de beoordeling in dezen aan die verklaring geen enkele waarde en zeker niet de waarde die de raadsman daar aan toedicht, te weten dat moeder ook tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zou hebben gezegd dat zij bij de politie in strijd met de waarheid over de verdachte moesten verklaren en dat ook gedaan hebben.
Ten eerste acht het hof daarbij van belang dat [betrokkene 2] dit volgens zijn vader op 12 juli 2023 aan hem heeft verteld, dus meer dan 6 jaar nadat door moeder aangifte tegen de verdachte is gedaan. Uit de verklaring van [betrokkene 1] blijkt dat hij en de verdachte het laatste half jaar voor de terechtzitting in hoger beroep ( [betrokkene 2] is na het overlijden van zijn moeder bij zijn vader [betrokkene 1] gaan wonen) steeds met [betrokkene 2] over deze zaak hebben gepraat en hem herhaaldelijk hebben gevraagd of hij zich echt niets kon herinneren wat mogelijk van belang was voor de verdachte, zijn halfbroer. [betrokkene 2] heeft steeds gezegd dat hij zich echt niets meer kon herinneren. Pas op 12 juli 2023, de middag voor de terechtzitting in hoger beroep, nadat [betrokkene 1] hem vanuit de auto had gebeld om hem wederom te vragen of hij zich echt niets meer kon herinneren, zou [betrokkene 2] te binnen zijn geschoten dat zijn moeder destijds tegen hem gezegd zou hebben wat hij tegen de politie moest zeggen en dat het niet waar is dat hij [slachtoffer 1] en [verdachte] samen in bed heeft zien liggen. Het hof acht het, tegen de achtergrond van de leeftijd van [betrokkene 2] ten tijde van de aangifte door zijn moeder en gezien het feit dat [betrokkene 2] zich, toen hij in 2017 door de politie werd verhoord, niets kon herinneren, niet tot slecht voorstelbaar dat [betrokkene 2] een dag voor de zitting in hoger beroep opeens alsnog zoiets cruciaals zou herinneren.
Wat daar ook van zij, doorslaggevend acht het hof van belang dat zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] ieder voor zich op dit punt uitdrukkelijk hebben verklaard dat hun moeder hen niet gevraagd heeft bij de politie in strijd met de waarheid te verklaren. Tijdens het studioverhoor d.d. 29 november 2022 is aan [slachtoffer 1] gevraagd of iemand tegen haar 5 jaar geleden van tevoren had gezegd wat ze tegen de politie moest zeggen. [slachtoffer 1] antwoordde daarop:
“Mijn moeder (…) En die zei van eh dat ik eigenlijk gewoon alles moet zeggen wat, wat d’r is gebeurd (…)”. Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 13 juli 2023 heeft [slachtoffer 2] onder ede – op de vraag of iemand hem van tevoren heeft gezegd wat hij tegen de politie moest zeggen - geantwoord:
“Ja, dat is mijn moeder geweest (…) Er is niet letterlijk tegen mij verteld wat ik moest zeggen (…) De inhoud is van mijzelf. Ze heeft gewoon gezegd dat ik de waarheid moest zeggen”. Er is derhalve geen aanleiding om te veronderstellen dat de moeder van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hun verklaringen inhoudelijk heeft gestuurd, zoals door de verdediging is aangevoerd.
Wat betreft de stelling van de raadsman dat namens [slachtoffer 1] in het verleden eerder ten onrechte aangifte vanwege seksueel misbruik is gedaan, overweegt het hof dat het dossier hiervoor geen aanknopingspunten biedt.
Wat betreft de medische informatie over [slachtoffer 1] , onder meer de omstandigheid dat aan het hymen/maagdenvlies geen afwijkingen zijn te zien (dossierpagina 44), overweegt het hof als volgt. Op verzoek van de verdediging zijn in hoger beroep vragen voorgelegd aan een deskundige. Bij e-mailbericht d.d. 30 december 2021 heeft W. Karst, forensisch arts KNMG, bericht dat op de foto’s van [slachtoffer 1] uit mei 2017 geen letsels zichtbaar zijn. Hierdoor geven de bevindingen van het lichamelijk onderzoek geen steun voor een hypothese van (chronisch) misbruik. Overigens is de afwezigheid van letsel gebruikelijk, ook als achteraf duidelijk wordt dat sprake is geweest van misbruik, aldus W. Karst. Bij e-mailbericht d.d. 27 juni 2022 heeft W. Karst op nadere vragen geantwoord dat letsels aan het maagdenvlies binnen één tot enkele weken volledig kunnen genezen en dat de afwezigheid van letsels ook gebruikelijk is bij seksueel misbruikte meisjes voor de pubertijd. Het is W. Karst niet duidelijk vanuit de medisch-wetenschappelijke literatuur of meermaals misbruik een grotere kans op letsels geeft dat (het hof begrijpt
dan) eenmalig misbruik. Gelet hierop kan het hof aan de medische bevindingen over [slachtoffer 1] , evenals de rechtbank, geen conclusies verbinden en geven deze geen ondersteuning aan het dienaangaande gevoerde verweer.
Ook de overige punten die door de raadsman zijn genoemd, als zijnde in zijn visie van belang bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , leiden - ook niet in onderling verband en samenhang bezien- niet tot een ander oordeel.
De andersluidende verweren worden verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat aan hem geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal worden opgelegd. Daartoe is aangevoerd dat aangeefster [aangever] zou hebben gezegd dat de verdachte niet naar de gevangenis moet, maar hulp nodig heeft en begeleid moet worden. De verdachte heeft op de dag van de uitspraak in hoger beroep een intakegesprek bij een psychiater, zodat de benodigde hulp nabij is. Het is belangrijk dat die behandeling doorgang kan vinden. Daarnaast wordt de verdachte, die met suïcidale gedachten kampt, op dit moment goed en intensief begeleid. Indien aan de verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd valt deze hulp weg. In de gevangenis zal hij niet de hulp krijgen die hij nodig heeft. Om die reden heeft de raadsman verzocht de oplegging van een taakstraf in combinatie met een hoge geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. Verder is aangevoerd dat er bij de straftoemeting rekening mee moet worden gehouden dat het gaat om oude feiten en dat zowel in eerste aanleg als in hoger beroep sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft daarbij gelet op de volgende omstandigheden.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zijn stiefzusje en stiefbroertje gedurende meerdere jaren herhaaldelijk seksueel heeft misbruikt, waarbij hij hun lichaam seksueel is binnengedrongen. Het zijn voor de slachtoffers bijzonder ingrijpende ervaringen geweest. In de tijd dat het misbruik plaatsvond waren beide kinderen jonger dan 12 jaar; [slachtoffer 1] was pas 6/7 jaar oud en [slachtoffer 2] was ongeveer 8 jaar oud toen het seksuele misbruik begon. De feiten vonden bovendien plaats op momenten dat de kinderen aan de zorg van de verdachte waren toevertrouwd, wanneer hij in het weekend op hen paste. De verdachte was hun grote broer. Op de momenten dat de verdachte werd geacht de kinderen een veilige thuisomgeving te bieden, heeft hij op ernstige wijze misbruik gemaakt van zijn affectieve relatie met hen, van het vertrouwen dat de kinderen en hun moeder in hem hadden en van zijn overwicht op de nog jonge kinderen. Evenals de rechtbank rekent het hof dit de verdachte zeer zwaar aan. Met zijn handelen heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] op ernstige wijze en herhaaldelijk geschonden. Naar algemene ervaringsregels brengt dergelijk seksueel misbruik ingrijpende en langdurige (psychische) gevolgen voor de slachtoffers met zich en wordt hun eigen seksuele ontwikkeling daardoor verstoord. De verdachte heeft zich kennelijk niet bekommerd om de belangen en gevoelens van de slachtoffers en zich uitsluitend bezig gehouden met de bevrediging van zijn seksuele behoeften.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
24 mei 2023, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk tot straf is veroordeeld ter zake van soortgelijke misdrijven. Voorts heeft het hof in het kader van de straftoemeting kennis genomen van de inhoud van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 2 juli 2019, waarin is vermeld dat door de ontkennende houding van de verdachte het niet mogelijk is om een inschatting van het risico op recidive te maken. Omdat er geen beeld is van het psychosociaal functioneren van de verdachte kan door de reclassering ook geen inschatting worden gemaakt of en zo ja welke hulpverlening passend zal zijn in het geval van een bewezenverklaring. De reclassering heeft niet kunnen adviseren over interventies en/of toezicht. Verder heeft het hof zich rekenschap gegeven van de inhoud van de e-mail d.d. 3 juli 2023 van P. van Rens, die als ambulant begeleidster werkzaam is bij Incluzio Uitvoering Zuid en de verdachte begeleidt. Tot slot heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde en de duur en intensiteit van het misbruik is de oplegging van een taakstraf, zoals door de raadsman bepleit, volstrekt niet aan de orde.
Alles afwegende acht het hof (in beginsel) de oplegging van een straf zoals die is geëist door de advocaat-generaal, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Evenals de rechtbank ziet het hof vanwege de ernst van de feiten geen aanleiding om aan de verdachte een voorwaardelijk strafdeel op te leggen.
Redelijke termijn
Bij de strafvervolging van de verdachte is de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, geschonden. Het hof stelt voorop dat iedere verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
De verdachte is op 19 juni 2017 in verzekering gesteld, terwijl dit arrest wordt gewezen op 27 juli 2023, dus ruim 6 jaar later. In eerste aanleg is de redelijke termijn met ruim 2,5 maanden overschreden, aangezien het vonnis door de rechtbank werd gewezen op 6 september 2019. Door de verdachte is daartegen op 17 september 2019 hoger beroep ingesteld. Omdat dit arrest door het hof wordt gewezen op 27 juli 2023 is ook in hoger sprake van een tijdsverloop van meer dan twee jaar; in hoger beroep gaat het om een overschrijding van ongeveer 22 maanden.
Het hof acht geen bijzondere omstandigheden aanwezig die een zo langdurig tijdsverloop rechtvaardigen. Bij dat oordeel heeft het hof mede in aanmerking genomen dat hoewel een deel van het tijdsverloop zijn oorzaak vindt in de onderzoekswensen van de verdediging, zeker niet het gehele tijdsverloop daaruit kan worden verklaard.
Gezien de mate van overschrijding van de redelijke termijn zal het hof de aan de verdachte op te leggen straf verminderen met 8 maanden. Zodoende zal een gevangenisstraf worden opgelegd voor de duur van 4 jaren en 4 maanden, met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.
Gevangenneming
Het hof is van oordeel dat uit de bewezenverklaring blijkt van ernstige bezwaren tegen de verdachte ter zake van feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Het hof is voorts van oordeel dat blijkt van een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid, welke de onverwijlde vrijheidsbeneming van de verdachte vordert. De bewezenverklaring betreft immers feiten waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 12 jaren is gesteld en waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt. Het tijdsverloop maakt dat niet anders. Het maatschappelijk belang bij een spoedige en doeltreffende executie van de gevangenisstraf prevaleert in dit geval, met name gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, boven het persoonlijk belang van de verdachte om de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in vrijheid af te wachten. Het hof zal daarom de gevangenneming van de verdachte bevelen, welk bevel afzonderlijk is geminuteerd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 57 en 244 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1. primair en 2. primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. primair en 2. primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren en 4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de gevangenneming van de verdachte, welk bevel afzonderlijk is geminuteerd.
Aldus gewezen door:
mr. S. Riemens, voorzitter,
mr. A.J.M. van Gink en mr. dr. M.M. Koevoets, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.M. Vos, griffier,
en op 27 juli 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.In de hierna volgende bewijsmiddelen wordt - tenzij anders vermeld - verwezen naar het proces-verbaal van Politie Eenheid Limburg, Dienst regionale recherche, Team zeden, proces-verbaalnummer 2017058551, gesloten d.d. 15 september 2017, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 95.
2.Proces-verbaal van aangifte d.d. 15 april 2017, dossierpagina’s 32-39.
3.Proces-verbaal van studioverhoor [slachtoffer 1] d.d. 10 mei 2017, dossierpagina’s 56-58, proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 juli 2017, dossierpagina’s 59-63 en het verslag verbatim studioverhoor [slachtoffer 1] d.d. 11 mei 2017, afzonderlijk opgenomen in het dossier.
4.Proces-verbaal van studioverhoor [slachtoffer 1] d.d. 15 december 2022 en verslag verbatim studioverhoor [slachtoffer 2] d.d. 7 december 2022 inzake het studioverhoor op 29 november 2022 (pagina’s 16-17 van 18), opgenomen als bijlagen 2 en 3 bij het proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris in het gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 15 december 2022.
5.Proces-verbaal van studioverhoor [slachtoffer 2] d.d. 10 mei 2017, dossierpagina’s 64-66, proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 juli 2017, dossierpagina’s 67-72 en verslag verbatim studioverhoor
6.Proces-verbaal van studioverhoor [slachtoffer 2] d.d. 29 maart 2019 en verslag verbatim studioverhoor [slachtoffer 2] d.d. 29 maart 2019 (pagina’s 26-27 van 48), afzonderlijk opgenomen in het dossier.