ECLI:NL:GHSHE:2023:2473

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
20-001472-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 1 juni 2021. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt. De rechtbank had eerder vastgesteld dat de betrokkene, geboren in 1984 en wonende te [adres 1], een hennepkwekerij had geëxploiteerd in een gehuurde woning. Het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel was vastgesteld op € 68.268,45, en de betrokkene was verplicht dit bedrag aan de Staat te betalen. De advocaat-generaal vorderde bevestiging van het vonnis, met een correctie van een rekenfout, en stelde het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 60.888,55. De verdediging pleitte voor nihil. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 60.888,55, met een betalingsverplichting van € 55.000,00 aan de Staat. Tevens werd de duur van de gijzeling bepaald op maximaal 1080 dagen. Het hof oordeelde dat de betrokkene zelf verantwoordelijk was voor de hennepteelt en verwierp het verweer dat hij de ruimtes aan een ander had ter beschikking gesteld. De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001472-21 (OWV)
Uitspraak : 14 april 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 1 juni 2021 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 01-820114-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteplaats] ) op [geboortedag] 1984,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
De rechtbank Oost-Brabant heeft bij vonnis van 1 juni 2021 het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 68.268,45 en aan de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van voornoemd geldbedrag aan de Staat. Tevens is het aantal dagen gijzeling bepaald dat kan worden gevorderd bij niet betaling van het ontnemingsbedrag.
Van de zijde van de betrokkene is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de betrokkene naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen, met dien verstande dat een in het vonnis gemaakte rekenfout zal worden verbeterd en dat het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden vastgesteld op een bedrag van € 60.888,55 en dat aan de betrokkene een betalingsverplichting ter hoogte van voornoemd geldbedrag zal worden opgelegd.
De verdediging heeft bepleit dat het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel en de betalingsverplichting zullen worden vastgesteld op nihil.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis zal worden vernietigd omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen [1]
1.
Het proces-verbaal van de in deze zaak gehouden terechtzitting van de rechtbank Oost-Brabant op 18 mei 2021, voor zover inhoudende als verklaring van betrokkene:
Het klopt dat ik de woning aan [adres 2] huurde per 1 juli 2014. Ik wist dat er een hennepkwekerij in de kelder van de woning zat. Begin januari 2016 is de eerste kweekruimte in gebruik genomen. Ongeveer twee maanden later werd de tweede kweekruimte in gebruik genomen.

2.Een proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij, opgemaakt door verbalisant

[verbalisant 1] op 24 augustus 2016, p. 4 en 5, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant:

Op het genoemde adres [adres 2] , binnen de gemeente Boxmeer, staat de
volgende persoon ingeschreven:
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboren: [geboortedag] 1984
Geboorteplaats: [geboorteplaats] in Polen
In voornoemde woning werd op 17 juni 2016 binnengetreden. Het bleek dat op genoemd adres een hennepkwekerij met planten aanwezig was.
Kweekruimte A
Er hing 1 schakelbord met daarop tijdschakelaars en transformatoren. Verder hingen er diverse ventilatoren en meetapparatuur. In totaal stonden er 355 hennepplanten. De gemiddelde hoogte van de planten was ongeveer 50 cm. Per m2 stonden er 24 planten. De plantenbakken waren gevuld met potgrond met hydrokorrels. In totaal hingen er in de kweekruimte 15 assimilatielampen. Alle hennepplanten werden door middel van een irrigatiesysteem van een vloeistof voorzien. In de kweekruimte bevond zich 1 koolstoffilter. De luchtverversing en luchtafvoer werd geregeld door een aan- en afzuiginstallatie.
Kweekruimte B
Ook hier stonden diverse ventilatoren en meetapparatuur ten behoeve van het monitoren van de groei van de planten en het klimaat in de kweekruimte. In totaal stonden er 287 hennepplanten. De gemiddelde hoogte van de planten was ongeveer 50 cm. Per m2 stonden er 22 planten. De kweekbakken waren gevuld met potgrond met een laag hydrokorrels. In totaal hingen er in de kweekruimte 12 assimilatielampen. Alle hennepplanten werden door middel van een irrigatiesysteem van een vloeistof voorzien. In de kweekruimte bevond zich 1 koolstoffilter. De luchtverversing en luchtafvoer werd geregeld door een aan- en afzuiginstallatie.
Ik, verbalisant, constateerde op grond van mijn kennis en ervaring, opgedaan bij eerdere ontmantelingen van hennepkwekerijen, dat het hennepplanten waren. Ik, verbalisant, constateerde, gezien de waargenomen uiterlijke kenmerken, kleur en vorm, en daarnaast de herkenbare geur, dat de aangetroffen planten hennepplanten betroffen.
Stroomvoorziening
De stroomvoorziening van de hennepkwekerij is onderzocht door dhr. [inspecteur] , fraude inspecteur bij de netwerkbeheerder [bedrijf] , in aanwezigheid van mij, verbalisant. Hierbij werd geconstateerd dat de stroomvoorziening ten behoeve van de hennepkwekerij illegaal werd afgenomen. Het bleek dat binnen in de woning een illegale aftakking gemaakt was op de aansluitkabel.
3.
Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op 1 juli 2016, p. 23 en 24, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten:
Op 17 juni 2016 waren wij ter plaatse op [adres 2] . Wij zijn vervolgens naar de woning [adres 2] gelopen. Wij besloten hierop aan te bellen. Wij zagen dat de deur werd geopend door een persoon welke zich voorstelde als [verdachte] . Wij hebben de man geconfronteerd met het feit dat wij een hennepgeur roken aan de zijkant van de woning. Wij zagen dat de man hevig begon te transpireren en dat zijn handen begonnen te trillen. Toen wij de man confronteerden met deze constatering hoorden wij dat hij begon te haperen en stotteren. Vervolgens liet de man ons de trap naar de kelder zien en liep zelf naar beneden. Wij hoorden dat hij zei dat het daar zat. Wij zagen dat hij hierbij wees naar de ruimte naast hem. Vervolgens zijn wij verbalisanten naar de ruimte gelopen en zagen daar een professionele in werking zijnde hennepkwekerij.

4.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij

ex artikel 36e tweede lid Sr, opgemaakt door hoofdagent [verbalisant 3] op 27 oktober 2016, p. 71 t/m 79b, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant:

Ik, rapporteur [verbalisant 3] , heb een onderzoek ingesteld naar het wederrechtelijk verkregen voordeel van: [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1984 in [geboorteplaats] . Verdachte heeft het pand gehuurd vanaf 1 juli 2014.
De op 17 juni 2016 in de kwekerij aangetroffen planten bevonden zich in het
groeistadium van 5 tot 6 weken.
Uitgangspunt is een gemiddelde kweekcyclus van tien weken per oogst. De
eerdere oogst(en) is/zijn vastgesteld op basis van ingesteld onderzoek, waarbij
de volgende aanwijzingen bleken:
 verdroogde resten van hennepplanten waren aangetroffen in diverse ruimten in de gehele kelder. Veelal zaten de resten in grote zwarte vuilniszakken;
 op het biljart lagen diverse vuilniszakken met hennepafval te weten verdorde planten, wortels van hennepplanten, glaswolvoetjes met daarin wortels van hennepplanten, potgrond en hennepbladeren;
 in de droogruimte lagen eveneens vuilniszakken met het hierboven genoemd divers hennepafval;
 in de badkamer lagen hennepresten op de grond en een grote hoeveelheid, 31 stuks aan lege kannen waarin voedingsmiddelen voor planten had gezeten. De kannen betroffen groen en grijze vijf (5) liter kannen van onder meer het merk DutchPro, typen A en B;
 in de 1e kweekruimte bevond zich een op kalk gelijkende afzetting op het zeil en aan de onderzijde van de plantenpotten;
 het filterdoek van de koolstoffilters was vervuild, De vervuiling van het filterdoek treedt pas na langere tijd op;
 er lag stof op de kappen van de armaturen van de assimilatielampen en de aanwezige elektra. Vervuiling met stof in een hennepkwekerij treedt pas na langere tijd op;
 er zijn droogrekken aangetroffen. Op deze droogrekken waren resten van hennepplanten aangetroffen;
 in het halletje waren knipschaartjes aangetroffen. Op deze knipschaartjes bevonden zich hennepresten.
Nadere bewijsoverweging
Voor zover door en namens de betrokkene in hoger beroep het verweer is gevoerd dat betrokkene de ruimtes in zijn woning waar in 2016 hennep werd geteeld aan een ander, een persoon met de naam ‘ [naam] ’, ten behoeve van die teelt beschikbaar stelde en dat betrokkene als opbrengst uitsluitend huuropbrengsten genoot, wordt dit verweer door het hof verworpen. Het hof neemt hierbij het volgende in aanmerking. De betrokkene stond als huurder sinds juli 2014 en tevens enig ingeschrevene op het adres [adres 2] . Bij de politie heeft hij zich op zijn zwijgrecht beroepen. Eerst ter terechtzitting in eerste aanleg heeft hij een verklaring over ‘ [naam] ’ afgelegd, terwijl hij van deze [naam] geen achternaam, telefoonnummer, adres of andere concrete gegevens waarmee zijn verhaal geverifieerd zou kunnen worden heeft verstrekt. Ook in hoger beroep heeft hij dat niet gedaan. Het hof ziet ook overigens geen begin van aannemelijkheid van het scenario dat de betrokkene naar voren heeft gebracht en gaat er met de rechtbank van uit dat de betrokkene zelf, zonder anderen, hennep heeft geteeld en dat de opbrengsten uit die teelt geheel aan betrokkene als wederrechtelijk verkregen voordeel zijn toe te rekenen.
Schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeling
De betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 1 juni 2022 onder parketnummer 01/820114-17 (onder andere) onherroepelijk veroordeeld ter zake van het op 17 juni 2016 opzettelijk bedrijfsmatig telen van 642 hennepplanten.
De wettelijke grondslag
Het hof ontleent aan de inhoud van voormelde bewijsmiddelen het oordeel dat de betrokkene door middel van het begaan van soortgelijke feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de betrokkene zijn begaan, te weten het opzettelijk bedrijfsmatig telen van een groot aantal hennepplanten voorafgaand aan 17 juni 2016, wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Schatting van het voordeel
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen komt het hof tot de volgende schatting van de hoogte van het wederrechtelijk voordeel, met toepassing van het rapport berekening wederrechtelijk voordeel dat onderdeel uitmaakt van het dossier (dossierpagina 71 tot en met 79b).
In voornoemd rapport is uitgegaan van de aanname dat de betrokkene twee eerdere oogsten heeft gehad. Voor die aanname worden feiten en omstandigheden genoemd, zoals de aanwezigheid van hennepresten, kalkafzetting, droogrekken, verpakkingsmaterialen, potgrond/wortelresten, knipscharen en stof op koolfilters. Deze omstandigheden wijzen naar het oordeel van het hof tenminste op één eerdere oogst. In het rapport is ook gerelateerd dat er legale verpakkingen voedingsmiddel zijn aangetroffen met een totale inhoud van 155 liter. Deze hoeveelheid zou genoeg zijn voor drie kweekrondes van 642 planten. Ter onderbouwing daarvan is in het rapport verwezen naar de BOOM-norm, inhoudende dat voor de kweek van 122 planten 10 liter voeding benodigd is. Deze onderbouwing heeft het hof – evenals de rechtbank – niet kunnen terugvinden. Gelet hierop zal het hof voor de beantwoording van de vraag of sprake is geweest van meer dan één oogst aansluiting zoeken bij hetgeen de betrokkene over de periode waarin hennep is geteeld heeft verklaard. Hierbij heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat de betrokkene gedetailleerd heeft verklaard over het moment en de wijze waarop de kwekerij in gebruik is genomen, welke verklaring op essentiële onderdelen steun vindt in de bevindingen van de verbalisanten in het dossier, zoals hiervoor is overwogen.
De betrokkene heeft verklaard dat de kwekerij in de kelder in twee etappes is opgezet. De eerste kwekerij is in januari 2016 in gebruik genomen. Ongeveer twee maanden later – derhalve na afloop van ongeveer één kweekperiode – is een tweede kweekruimte in gebruik genomen. Bij de ontmanteling van de kwekerij is ook vastgesteld dat de kwekerij uit twee delen bestond.
Toen op 17 juni 2016 werd ontdekt dat in beide ruimtes gezamenlijk 642 hennepplanten van vijf à zes weken oud stonden, was de eerste kweekruimte dus ongeveer vijf maanden in gebruik en de tweede kweekruimte ongeveer drie maanden. Gelet hierop en op het feit dat een kweekcyclus per oogst gemiddeld tien weken duurt gaat het hof uit van twee oogsten in de eerste ruimte en één oogst in de tweede ruimte, voorafgaand aan het aantreffen van de nog niet geoogste hennepplanten op 17 juni 2016.
Bij de berekening van het voordeel gaat het hof er – ten voordele van de betrokkene – van uit dat de kweekruimte die op de plattegrond is aangeduid als kweekruimte B/wiethok 2 de eerste kweekruimte was (met gemiddeld 287 hennepplanten per teelt) en dat kweekruimte A/wiethok 1 de tweede kweekruimte betrof (met gemiddeld 355 hennepplanten per teelt).
Voorts zal het hof ten voordele van de betrokkene – in afwijking van het financieel rapport – bij de berekening van de kosten per oogst uit gaan van het ‘rapport wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht, standaardberekening en normen, update 1 juni 2016 van het Functioneel Parket Afpakken (voorheen BOOM)’, in plaats van het rapport van 1 november 2010 dat in het financieel rapport als uitgangspunt is genomen.
Het voorgaande leidt tot de volgende berekening.
Kweekruimte A
Opbrengsten per oogst
355 planten x 23,5 gram = 8,3425 kilogram
8,3425 x € 3.280,00 (prijs per kilogram) = € 27.363,40
Kosten per oogst
Afschrijvingskosten € 250,00
Hennepstekken € 1.352,55 (€ 3,81 per stek/plant x 355 planten)
Variabele kosten € 1.377,40 (€ 3,88 per stek/plant x 355 planten)
Kosten knippers € 710,00 (€ 2,00 per stek/plant x 355 planten)
Totale kosten € 3.689,95
Kweekruimte B
Opbrengsten per oogst
287 planten x 24,6 gram = 7,0602 kilogram
7,0602 x € 3.280,00 (prijs per kilogram) = € 23.157,46
Kosten per oogst
Afschrijvingskosten € 250,00
Hennepstekken € 1.093,47 (€ 3,81 per stek/plant x 287 planten)
Variabele kosten € 1.113,56 (€ 3,88 per stek/plant x 287 planten)
Kosten knippers € 574,00 (€ 2,00 per stek/plant x 287 planten)
Totale kosten € 2.981,03
Kweekruimte A
Bruto opbrengst 1 oogst € 27.363,40
Total kosten 1 oogst -
€ 3.689,95
Opbrengst kweekruimte A € 23.673,45
Kweekruimte B
Bruto opbrengst 2 oogsten € 46.314,92 (€ 23.157,46 x 2)
Totale kosten 2 oogsten -
€ 5.962,06 (€ 2.981,03 x 2)
Opbrengst kweekruimte B € 40.352,86
Gelet op het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep en de inhoud van het dossier is het aannemelijk dat de betrokkene de elektriciteitskosten van deze hennepteelt heeft betaald. Een factuur van die betaalde kosten bevindt zich ook in het dossier. Aan die factuur ligt onder andere ten grondslag dat er twee oogsten hebben plaatsgehad in zowel kweekruimte A als kweekruimte B, terwijl het hof – zoals hiervoor overwogen – uitgaat van één eerdere oogst in kweekruimte A en twee eerdere oogsten in kweekruimte B. Enkel de kosten die in directe relatie staan tot de kweek van geslaagde oogsten komen doorgaans voor aftrek in aanmerking. Het hof zal evenwel ten voordele van de betrokkene de volledig aan [bedrijf] betaalde netwerkkosten en de volledige kosten gemoeid met het verbruik van elektriciteit in mindering brengen op het wederrechtelijk verkregen voordeel. Volgens de factuur gaat het om een bedrag van € 625,41 aan netwerkkosten en een bedrag van € 2.512,35 aan elektriciteit. In totaal zal dus een bedrag van € 3.137,76 op het wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering worden gebracht. De overige door de betrokkene betaalde kosten komen niet voor aftrek in aanmerking.
Het hof zal het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vaststellen op
€ 60.888,55(€ 23.673,45 + € 40.352,86 - € 3.137,76).
Op te leggen betalingsverplichting
Met betrekking tot het procesverloop van de onderhavige zaak stelt het hof het navolgende vast.
In deze zaak is op 17 juni 2016 een hennepkwekerij aangetroffen.
De vordering van de officier van justitie strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel dateert van 25 september 2017 en is door de rechtbank behandeld op de terechtzitting van 23 oktober 2017.
De rechtbank heeft bij vonnis van 6 november 2017 het wederechtelijk verkregen voordeel geschat op een bedrag van € 87.699,76 en aan de betrokkene een betalingsverplichting opgelegd ter hoogte van voornoemd geldbedrag.
Bij arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 30 augustus 2019 heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de zaak teruggewezen naar de rechtbank, omdat de rechtbank niet aan de inhoudelijke behandeling van de zaak tegen de betrokkene had mogen toekomen nu de dagvaardingstermijn was geschonden en de niet ter terechtzitting in eerste aanleg verschenen raadsman niet op de hoogte was gebracht van de dag van de terechtzitting.
Vervolgens heeft de rechtbank op 1 juni 2021 uitspraak gedaan.
Van de zijde van de betrokkene is op 9 juni 2021 tegen het vonnis van de rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het hof wijst het onderhavige arrest op 14 april 2023.
Het tijdsverloop in de ontnemingsprocedure tussen het vonnis in eerste aanleg van 6 november 2017 en dat , na terugwijzing door het hof, van 1 juni 2021 kan naar het oordeel van het hof niet aan de betrokkene worden toegerekend. In dat tijdsverloop ziet het hof aanleiding het door de betrokkene te betalen bedrag lager vast te stellen dan het hiervoor geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof zal aan de betrokkene de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 55.000,00.
Gijzeling
Met ingang van 1 januari 2020 is het nieuwe elfde lid van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht direct van toepassing geworden. Het hof zal daarom bij het opleggen van de maatregel ook de duur van de gijzeling bepalen die, met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering, in dit geval ten hoogste kan worden gevorderd. Bij het bepalen van de duur wordt overeenkomstig de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting voor elke volle € 50,- van het opgelegde bedrag niet meer dan één dag gerekend. De duur beloopt ten hoogste 1080 dagen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens gold dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens geldt.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
60.888,55 (zestigduizend achthonderdachtentachtig euro en vijfenvijftig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 55.000,00 (vijfenvijftigduizend euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Aldus gewezen door:
mr. R.G.A. Beaujean, voorzitter,
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. P.J.D.J. Muijen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.H.J. Menting, griffier,
en op 14 april 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt – tenzij anders vermeld – gedoeld op