ECLI:NL:GHSHE:2023:2471

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
200.324.683_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake zorgregeling voor minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding betreffende de zorgregeling voor een minderjarige, geboren uit de relatie tussen de appellante (de vrouw) en de geïntimeerde (de man). De vrouw heeft in eerste aanleg een verzoek ingediend tot wijziging van de zorgregeling, die in 2018 was vastgesteld, omdat zij het onbegeleide contact tussen de man en de minderjarige niet langer veilig achtte. De rechtbank Oost-Brabant heeft op 2 februari 2023 de verzoeken van beide partijen tot voorlopige voorzieningen afgewezen, met de overweging dat de bestaande zorgregeling voorlopig in stand blijft.

In hoger beroep heeft de vrouw het vonnis van de rechtbank bestreden en vorderingen ingediend om de zorgregeling op te schorten en te wijzigen. De man heeft verweer gevoerd en zijn verzoek tot nakoming van de zorgregeling gehandhaafd. Het hof heeft de feiten en de procedure in eerste aanleg in overweging genomen en vastgesteld dat er een bodemprocedure aanhangig is bij de rechtbank Oost-Brabant, waarin een raadsonderzoek is gelast.

Het hof heeft geoordeeld dat het bestreden vonnis van de rechtbank moet worden bekrachtigd, omdat de vrouw geen belang meer heeft bij het hoger beroep, gezien de uitspraak in de bodemprocedure. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt. Het arrest is uitgesproken op 25 juli 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.324.683/01
arrest van 25 juli 2023
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna aan te duiden als de vrouw
advocaat: mr. M. Poort-van der Meeren te Eindhoven,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de man
advocaat: mr. G.E.M.C. Reinartz te Eindhoven,
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, locatie: Eindhoven,
hierna te noemen: de raad
.
op het bij exploot van dagvaarding van 20 maart 2023 ingeleide hoger beroep van het vonnis in kort geding van 8 maart 2023, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen de vrouw als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie en de man als eiser in conventie en verweerder in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/390049 / KG ZA 23-39)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in kort geding van 20 maart 2023 met grieven en producties 1-9;
  • de memorie van antwoord van 25 april 2023;
  • het H16-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw van 12 juni 2023;
  • het H16-formulier van de advocaat van de man van 19 juni 2023;
  • het H16-formulier van de advocaat van de vrouw van 19 juni 2023.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op verzoek van partijen geen doorgang gevonden.
2.3.
Het hof heeft op verzoek van partijen een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep wordt uitgegaan van de volgende feiten.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is geboren:
- [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats].
De man heeft [de minderjarige] erkend. [de minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
3.2.
[de minderjarige] is van 14 juni 2016 tot 14 juni 2018 onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant
.
3.3.
Medio 2018 hebben partijen onder begeleiding van WIJ Eindhoven afspraken gemaakt over een structurele zorgregeling. Die hield in dat [de minderjarige] ieder weekend, van vrijdag tot en met zondag en op alle woensdagen bij de man verbleef. Tevens verbleef [de minderjarige] tijdens een groot deel van de schoolvakanties bij de man.
3.4.
Aan deze zorgregeling hebben partijen tot kort voor 28 november 2022 uitvoering gegeven. Bij brief van 28 november 2022 heeft de advocaat van de vrouw aan de man laten weten dat de zorgregeling direct werd stopgezet omdat de vrouw
- kort gezegd - onbegeleid contact tussen [de minderjarige] en de man niet langer veilig vond voor [de minderjarige].
3.5.
Op 28 november 2022 heeft de vrouw een verzoekschrift tot wijziging c.q.
vaststelling van de zorgregeling ingediend bij de rechtbank. Gelijktijdig heeft de vrouw
op basis van artikel 223 Rv een verzoek voorlopige voorzieningen ingediend waarin zij -
net als in de bodemprocedure - vraagt om de in 2018 getroffen zorgregeling te beperken tot
een begeleid contact één maal per 14 dagen met uitzondering van zes vakantieweken per
jaar waarin de vrouw met [de minderjarige] vakantie viert.
In zijn verweerschrift tegen de gevorderde voorlopige voorzieningen heeft de man op zijn
beurt ook verzocht om vaststelling van een zorgregeling tussen hem en [de minderjarige].
3.6.
Bij beschikking van 2 februari 2023 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant de over en weer gedane verzoeken tot treffen van voorlopige voorzieningen afgewezen, wegens onvoldoende belang van beide partijen bij een voorlopige beslissing van de rechtbank. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de zorgregeling zoals die tussen partijen geldt sinds 2018 vooralsnog in stand blijft, hangende de beslissing van de rechtbank in de aanhangige bodemprocedure.
3.7.
In onderhavige procedure vordert de man in eerste aanleg in conventie, kort gezegd, de nakoming van de geldende zorgregeling onder verbeurte van een dwangsom van € 250,-- per dag of dagdeel dat de vrouw niet meewerkt aan de uitvoering daarvan.
3.8.
De vrouw vordert in eerste aanleg in reconventie de feitelijk tussen partijen uitgevoerde zorgregeling tussen de man en [de minderjarige] op te schorten in afwachting van de uitkomsten van de bodemprocedure, dan wel in afwachting van de resultaten van een door de raad uit te voeren onderzoek naar de veiligheid van [de minderjarige] bij de man. Daarnaast vordert de vrouw de overeengekomen zorgregeling te wijzigen en te bepalen dat de man eens per 14 dagen een aantal uren contact mag hebben met [de minderjarige], onder begeleiding van een deskundige/professionele derde, bij voorkeur BOR Humanitas, met uitzondering van zes vakantieweken per jaar, waarbij de vrouw vakantie kan vieren met [de minderjarige] en de regeling niet doorloopt, en anders partijen te verwijzen naar het omgangshuis van de Combinatie Jeugdzorg, of een zodanige beslissing te nemen die de rechtbank passend vindt. Tot slot vordert de vrouw, een onderzoek door de raad te gelasten naar de veiligheid van [de minderjarige] en naar de opvoedingscapaciteiten van de man, of nader door de rechtbank te formuleren onderzoeksvragen en de resultaten van het onderzoek in te brengen in de bodemprocedure.
3.9.
In het vonnis waarvan beroep heeft de voorzieningenrechter, uitvoerbaar bij voorraad, in conventie de vrouw geboden om medewerking te geven aan de zorgregeling als volgt:
- [de minderjarige] verblijft op zondag 12 maart 2023 bij de man van 10:00 uur ’s ochtends tot 19:00 uur ’s avonds, waarbij de vrouw [de minderjarige] in de ochtend naar de man brengt en de man [de minderjarige] in de avond weer bij de vrouw thuis brengt.
- [de minderjarige] verblijft op zondag 19 maart 2023 bij de man van 10.00 uur 's ochtends tot 19.00 uur 's avonds, waarbij de vrouw [de minderjarige] in de ochtend naar de man brengt en de man [de minderjarige] in de avond weer bij de vrouw thuis brengt;
- [de minderjarige] verblijft vanaf 24 maart 2023 ieder weekend weer van vrijdag uit school tot zondag 19.00 uur bij de man, waarbij de man [de minderjarige] op vrijdag van school haalt (en als er geen school is op vrijdag vanaf 16.00 uur, in welk geval de vrouw [de minderjarige] naar de man brengt) en waarbij de man op zondag [de minderjarige] waar terug brengt naar de vrouw;
- [de minderjarige] verblijft bij de man gedurende de helft van de schoolvakanties.
De voorzieningenrechter heeft de vrouw veroordeeld om aan de man een dwangsom te betalen van € 250,-- voor iedere keer dat zij niet aan één van de uitgesproken hoofdveroordelingen voldoet, tot een maximum van € 15.000,-- is bereikt.
Het meer of anders gevorderde in conventie en reconventie is afgewezen onder compensatie van de proceskosten.
3.10.
De vrouw vordert in hoger beroep bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis in kort geding te vernietigen, en opnieuw rechtdoende:
I. de vorderingen van de man als zijnde ongegrond en / of onbewezen af te wijzen, dan wel de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen;
II. de feitelijk tussen partijen uitgevoerde zorgregeling op te schorten in afwachting van de
uitkomsten van de bodemprocedure, dan wel in afwachting van de resultaten van een door de
raad uit te voeren onderzoek naar de veiligheid van [de minderjarige] bij de man;
III. de tussen partijen overeengekomen zorgregeling te wijzigen en te bepalen dat de man
gerechtigd is tot contact met [de minderjarige], gedurende eenmaal per 14 dagen een aantal uren, onder begeleiding van een deskundige / professionele derde, bij voorkeur BOR Humanitas, met uitzondering van 6 vakantieweken per jaar, waarbij de vrouw vakantie kan vieren met [de minderjarige] en de regeling niet door loopt, althans partijen te verwijzen naar het omgangshuis van de Combinatie Jeugdzorg, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht waarbij maximaal overdag gedurende enkele uren contact kan plaatsvinden tussen de man en [de minderjarige];
IV. voor zover in spoed appel mogelijk een onderzoek door de raad te gelasten onderzoek naar de veiligheid van [de minderjarige] bij de man en de opvoedingscapaciteiten van de man, althans nader door uw hof te formuleren onderzoeksvragen en de resultaten van dit onderzoek in te brengen in de bodemprocedure met kenmerk C/1/387913 FA RK 22/5339.
Kosten rechtens.
3.11.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.12.
Overwogen wordt als volgt.
3.13.
Gebleken is dat in de tussen partijen aanhangige bodemprocedure bij de rechtbank Oost-Brabant (kenmerk C/1/387913 FA RK 22/5339) op 4 mei 2023 een tussenbeschikking is gewezen. Daarbij heeft de rechtbank, kort gezegd, een raadsonderzoek gelast en een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] bepaald inhoudende dat zij gerechtigd zijn tot omgang met elkaar iedere week van vrijdag 14.30 uur, en indien er sprake is van verlof of een studiedag van vrijdag 16.00 uur, tot zondag 19.00 uur, waarbij deze regeling voorlopig doorloopt gedurende de helft van de schoolvakanties in afwachting van de resultaten van het raadsonderzoek. De vrouw is geboden haar medewerking te verlenen aan deze regeling onder verbeurte van een dwangsom van € 250,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij de omgangsregeling niet nakomt tot een maximum van € 15.000,--.
3.14.
Het hof dient in onderhavige kort geding procedure in hoger beroep zijn arrest in beginsel af te stemmen op het oordeel van de bodemrechte. Gelet hierop en in aanmerking nemende de beschikking van 4 mei 2023 falen de tegen het bestreden vonnis gerichte grieven van de vrouw en zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd. Ter verduidelijking aan partijen: de werking aan het bestreden kort geding vonnis is komen te ontvallen met de uitspraak van de rechter in de bodemprocedure. De vrouw heeft geen belang meer bij het hoger beroep.
3.15.
De proceskosten in hoger beroep worden, gelet op de voormalige relatie tussen partijen, gecompenseerd in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
compenseert kosten van het geding in hoger beroep aldus dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.N.M. Antens, E.M.D.M. van der Linden, en E.P. de Beij en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 25 juli 2023.
griffier rolraadsheer