ECLI:NL:GHSHE:2023:2463

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
200.310.331_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale handelskoop van fruit tussen Spaanse fruitteler en Nederlandse fruithandelaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een Spaanse fruitteler, aangeduid als [appellante], tegen een Nederlandse fruithandelaar, aangeduid als [geïntimeerde]. De zaak betreft de internationale handelskoop van nectarines, waarbij de partijen overeenstemming bereikten over de prijs en levering via WhatsApp. De fruitteler heeft facturen gestuurd voor de gele en witte nectarines, maar de fruithandelaar heeft een deel van het bedrag onbetaald gelaten, met een beroep op de slechte kwaliteit van de geleverde goederen. De kantonrechter oordeelde dat het Weens Koopverdrag van toepassing was en dat de fruithandelaar tijdig had geklaagd over de kwaliteit van de nectarines. In hoger beroep heeft het hof de bewijsvoering van de fruithandelaar beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet voldoende was om aan te tonen dat de nectarines al voor de belading beschadigd waren. Het hof heeft de eerdere vonnissen vernietigd en de vordering van de fruitteler tot betaling van € 8.040,71 toegewezen, inclusief wettelijke handelsrente en proceskosten. De uitspraak benadrukt de toepassing van het Weens Koopverdrag en de rol van bewijsvoering in internationale handelsgeschillen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.310.331/01
arrest van 25 juli 2023
in de zaak van
de rechtspersoon naar Spaans recht [xxx] S.L.,
gevestigd te [vestigingsplaats] , Spanje,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. I.A. van Rooij te Tilburg,
tegen
[geïntimeerde] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. F.F.J. Froger te Breda,
op het bij exploot van dagvaarding van 22 april 2022 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van 16 december 2020, 3 maart 2021, 24 november 2021 en 26 januari 2022, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 8590668 CV EXPL 20-2118)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

Feiten
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. Tussen [appellante] - een Spaanse fruitteler - en [geïntimeerde] - een Nederlandse fruithandelaar - heeft op 16 augustus 2019 WhatsApp-contact plaatsgevonden over de aankoop door [geïntimeerde] van gele nectarines. [appellante] heeft aan [geïntimeerde] foto’s van nectarines gestuurd, waarna partijen overeenstemming bereikten over prijs, hoeveelheid en verzenddatum van de nectarines.
Op 17 augustus 2019 heeft [geïntimeerde] de gele nectarines bij [appellante] opgehaald.
b. Op 20 augustus 2019 benaderde [geïntimeerde] [appellante] met een vraag naar witte nectarines. Partijen kwamen op dezelfde wijze via WhatsApp tot overeenstemming.
Op 23 augustus 2019 heeft [geïntimeerde] de witte nectarines bij [appellante] opgehaald.
c. Tussen partijen staat vast dat de verkoopcondities Free On Truck (FOT) waren. Zij verstaan beiden hieronder dat zodra de goederen zijn ingeladen, het risico van het transport en de zorg voor de verzekering voor rekening komen van de koper, [geïntimeerde] .
d. [appellante] heeft aan [geïntimeerde] een factuur van 19 augustus 2019 gezonden ten bedrage van € 6.834,12 voor de eerste levering (de gele nectarines) en een factuur van 18 september 2019 ten bedrage van € 15.347,20 voor de tweede levering (de witte nectarines).
e. [geïntimeerde] heeft hierop enkele betalingen in mindering voldaan. Per saldo heeft [geïntimeerde] een bedrag van € 6.816,52 onbetaald gelaten.
f. [geïntimeerde] heeft met betrekking tot de gele nectarines (de eerste levering) op 19 augustus 2019 een email aan [appellante] gezonden. Dit bericht heeft als onderwerp “
ES. 182592 nectarine geel 1 laags [appellante] RECLAMATION”. De inhoud van het bericht luidt “
Quality report attached”. Bijgevoegd is een inspectierapport in het Engels en het Spaans. Testresultaten met betrekking tot de nectarines zijn groen, geel of rood gekleurd. Het rapport bevat verder geen toelichting. Er zijn foto’s van de ontvangen nectarines aangehecht.
Met betrekking tot de witte nectarines (de tweede levering) is op 26 augustus 2019 een vergelijkbaar emailbericht aan [appellante] verzonden (
ES. 182608 nectarine wit 1 laags [appellante] RECLAMATION) met inspectierapport en foto’s.
g. Beide partijen nectarines zijn door [geïntimeerde] doorverkocht aan een derde, waarbij [geïntimeerde] stelt waardeverlies te hebben geleden.
h. Op 18 februari 2020 heeft (de advocaat van) [appellante] [geïntimeerde] aangemaand het openstaande bedrag van € 6.816,52 met rente en incassokosten te voldoen, en aangegeven dat zij bij niet betaling in gebreke zal zijn en [appellante] rechtsmaatregelen zal nemen.
De eerste aanleg
3.2.1.
[appellante] heeft daarop [geïntimeerde] in rechte betrokken en kort gezegd, uitvoerbaar bij voorraad, betaling van haar gevorderd van € 8.040,71, met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over € 6.816,52 vanaf 2 juni 2020. [geïntimeerde] heeft zich verweerd met een beroep op de matige tot slechte kwaliteit van de geleverde nectarines, waardoor zij tot prijsvermindering mocht overgaan.
3.2.2.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat het Weens Koopverdrag (hierna: WK) en aanvullend het Spaanse recht op de overeenkomsten van toepassing zijn, dat de Algemene Voorwaarden van [geïntimeerde] niet toepasselijk zijn en dat [geïntimeerde] tijdig heeft geklaagd en de nectarines tijdig heeft gekeurd (als bedoeld in de artikelen 38 en 39 WK). Na bewijslevering door [geïntimeerde] oordeelde de kantonrechter dat het verweer van [geïntimeerde] , dat moet worden gekwalificeerd als een beroep op artikel 50 WK, slaagt. De door [appellante] geleverde nectarines beantwoordden niet aan de overeenkomst in dezelfde verhouding als waarin [geïntimeerde] [appellante] voor de geleverde nectarines heeft betaald, zodat [geïntimeerde] met een beroep op artikel 50 WK mocht overgaan tot verrekening van het waardeverlies van de nectarines.
De vorderingen van [appellante] zijn afgewezen met veroordeling van [appellante] in de kosten van de procedure.
Bevoegdheid en toepasselijk recht
3.3.1.
[appellante] is gevestigd in Spanje. Het geschil heeft dus internationale aspecten. Het hof moet daarom eerst onderzoeken of de Nederlandse rechter bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. Die bevoegdheid is aanwezig omdat [geïntimeerde] , de gedaagde partij in het geding in eerste aanleg, in Nederland is gevestigd, (artikel 4 lid 1 van de herschikte EEX Verordening) en zij de bevoegdheid van de Nederlandse rechter niet heeft betwist, en voorts is gesteld noch gebleken dat op grond van artikel 24 van deze verordening een ander gerecht bij uitsluiting bevoegd is.
3.3.2.
Partijen zijn het erover eens dat de overeenkomsten tussen hen moeten worden aangemerkt als een in het zakelijk verkeer gesloten koopovereenkomst betreffende roerende zaken en dat ingevolge art. 1 lid 1 van het Weens Koopverdrag (WK) dit verdrag op de koopovereenkomsten tussen hen van toepassing is, zoals ook de kantonrechter terecht oordeelde. Tevens zijn zij het eens met het oordeel van de kantonrechter dat aanvullend het Spaanse recht van toepassing is. Het hof onderschrijft het oordeel van de kantonrechter dat de Algemene Voorwaarden van [geïntimeerde] niet van toepassing zijn.
Grieven
3.4.1.
[appellante] is met zestien grieven in hoger beroep gekomen. Zij heeft geen grief gericht tegen het tussenvonnis van 24 november 2021, zodat zij in het hoger beroep hiervan niet ontvankelijk zal worden verklaard.
3.4.2.
De eerste grief, gericht tegen het vonnis van 16 december 2020, heeft het hof al besproken. Het hof heeft in rov 3.1. een nieuwe opsomming van de feiten gegeven, waarin gerespondeerd is op het geuite commentaar.
3.4.3.
Het hof ziet aanleiding om thans de grieven XII, XIII en XIV, gericht tegen het eindvonnis van 26 januari 2022, samen te bespreken. Met deze grieven, en de toelichting daarop, klaagt [appellante] over het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde] heeft bewezen dat de schade aan de beide partijen nectarines al op het moment van afhalen, vóór het inladen, in Spanje bestond (en dat de schade dus bijvoorbeeld géén transportschade is).
Bewijs schade
3.5.1.
Het op de overeenkomst tussen partijen toepasselijke recht en de overeengekomen voorwaarden bepalen de bewijslastverdeling tussen partijen. Als reeds weergegeven bij de vaststaande feiten heeft de verkoop van de nectarines plaatsgevonden onder de voorwaarde Free On Truck, waarbij het risico van het transport, vanaf de inlading van de nectarines in Spanje, voor rekening van [geïntimeerde] is. Nu [geïntimeerde] stelt dat de nectarines beschadigd waren, ligt het daarom op haar weg om aan te tonen dat deze beschadigingen reeds bestonden op het moment van die belading, te weten op 17 augustus 2019 (voor wat betreft de gele nectarines) en 23 augustus 2019 (voor de witte nectarines).
3.5.2.
Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] , anders dan de kantonrechter oordeelde, het bewijs niet geleverd dat de beide zendingen nectarines reeds vóór de belading beschadigd waren, dit op grond van de volgende feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd.
( i) [persoon A] , eigenaar van [geïntimeerde] , heeft als (partij)getuige gehoord onder ede een verklaring afgelegd. Hij heeft verklaard over de gang van zaken in het algemeen en in het bijzonder in dit geval na aankomst van de nectarines in Nederland. Over de kwestie van de toestand van de nectarines vóór de belading in Spanje heeft Van der [persoon A] niets verklaard.
(ii) [persoon B] , zelfstandig onafhankelijk expert, heeft als getuige gehoord onder ede een verklaring afgelegd. Hij heeft verklaard niet te zijn ingeroepen om deze twee specifieke partijen te keuren en zei ook : “
Het klopt dat ik bij deze leveranties in dit dossier niet in het bijzonder betrokken ben geweest.”. Voor het overige heeft hij uitgelegd wat voor kwalificaties hijzelf heeft en hoe rapporten in het algemeen worden opgesteld.
Eerst hierna heeft [persoon B] , desgevraagd door [geïntimeerde] , per email en niet onder ede, over de schade aan de onderhavige partijen verklaard. Deze verklaring gaat, zonder dat [persoon B] de nectarines in kwestie zelf heeft gezien, uit van de juistheid van de door [geïntimeerde] aangegeven klachten, omdat naar de mening van [persoon B] “
iedereen (..) er wel van[kan]
uitgaan dat de keuring bij Wilkofruit naar alle redelijkheid wordt uitgevoerd, daar durf ik ook mijn hand voor in het vuur te steken”. Mogelijk is dit zo, maar in rechte is hier geen sprake van een steekhoudend argument.
(iii) Daar komt bij dat door [geïntimeerde] geen verklaring is overgelegd van de persoon of personen die de beide partijen daadwerkelijk in Nederland gekeurd hebben en het keuringsformulier hebben opgesteld.
(iv) Evenmin heeft [geïntimeerde] bewijsmiddelen overgelegd die inzicht geven in de toestand van beide partijen nectarines vóór het vertrek (anders dan de veronderstellingen van [persoon B] ).
Door [appellante] is daarentegen een – overigens zéér summiere – schriftelijke verklaring overgelegd van [persoon C] , extern technisch kwaliteitscontroleur, die schrijft dat de betreffende goederen de lokalen van [appellante] in perfecte staat van conservering en kwaliteit hebben verlaten.
( v) Het keuringsformulier van [geïntimeerde] is zeer summier. Het geeft slechts met de kleuren rood, oranje en groen het oordeel van de keurmeesters weer. Iedere verdere toelichting ontbreekt. [persoon B] heeft in zijn email de klacht over de schilschades (oranje resp. rood/oranje markering in de rapporten) besproken. Hij schrijft dat omdat er geen aanwijsbare signalen waren zoals te warm, te koud of een vermelding op de vrachtbrief dat er transportschade was, het probleem “
dus” al aanwezig was voor het inladen. Kennelijk leidt [persoon B] dat ontbreken van aanwijsbare signalen af uit de rapportages, maar voor het hof is deze constatering op zichzelf niet begrijpelijk. Over de overige gebreken die in de formulieren over de twee zendingen worden vermeld, zoals “
bederf” en “
handelingsschade” zegt [persoon B] niets, terwijl dergelijke gebreken naar het oordeel van het hof juist tijdens het transport kunnen optreden.
(vi) Tenslotte, voor zover de in de rapporten geconstateerde gebreken al relevant zouden zijn, heeft te gelden dat niets concreets is aangegeven over aantallen, percentages e.d. Vermeldingen dat “
regularly”, “
often” of “
occasionally” bepaalde schade zouden zijn aangetroffen, zijn onvoldoende specifiek.
3.5.3.
Als gezegd is de slotsom dat [geïntimeerde] het vereiste bewijs niet heeft geleverd. Haar bewijsaanbod passeert het hof als onvoldoende specifiek en niet ter zake doende. In het bijzonder heeft [geïntimeerde] geen althans niet voldoende concrete feiten te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot andere beslissingen kunnen leiden, noch heeft zij aangegeven op welke van haar stellingen haar bewijsaanbod betrekking heeft.
3.5.4.
De overige grieven van [appellante] behoeven hiermee geen behandeling meer.
Slot
3.6.1.
Het oordeel van het hof betekent dat het oordeel van de kantonrechter niet in stand kan blijven. Nu de vordering van [appellante] tot betaling van haar restant vordering terzake levering van de twee partijen nectarines ter hoogte van € 8.040,71 op zichzelf niet is betwist, zal zij alsnog worden toegewezen. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten gelden onder het WK als schade, en zijn daarom eveneens voor toewijzing vatbaar. De noodzaak van de in dit verband verrichte werkzaamheden aan de zijde van [appellante] en de redelijke omvang van de daarmee gemoeide kosten is door [geïntimeerde] immers niet althans onvoldoende gemotiveerd betwist.
De aanvullende toepasselijkheid van het Spaanse recht impliceert dat de gevorderde handelsrente vanaf 2 juni 2020 over de hoofdsom van € 6.816,52, die eveneens toewijsbaar is, naar Spaans recht berekend zal moeten worden.
3.6.2.
Als in het ongelijk gestelde partij zal [geïntimeerde] worden veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep, als gevorderd met de wettelijke rente hierover als in het dictum vermeld.
3.6.3.
Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover, met dien verstande dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan noodzakelijke betekening van de uitspraak, is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. Het hof zal de nakosten en de wettelijke rente daarover niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.
3.6.4.
Voor alle duidelijkheid zal het hof alle vonnissen - met uitzondering van het vonnis van 24 november 2021 - vernietigen en opnieuw rechtdoen als in het dictum vermeld.

4.De uitspraak

Het hof:
verklaart [appellante] niet ontvankelijk in het hoger beroep tegen het tussenvonnis van 24 november 2021;
vernietigt de vonnissen op 16 december 2020, 3 maart 2021 en 26 januari 2022, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen [appellante] en [geïntimeerde] ;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellante] van het bedrag van € 8.040,71, te vermeerderen met de Spaanse wettelijke handelsrente over het bedrag van € 6.816,52, te berekenen vanaf 2 juni 2020 tot aan de dag der volledige betaling;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten in eerste aanleg en in het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [appellante] op € 87,99 aan dagvaardingskosten, op € 499,00 aan griffierecht en op € 1.244,00 aan salaris advocaat in eerste aanleg en op € 130,11 aan dagvaardingskosten, op € 783,00 aan griffierecht en op € 836,00 aan salaris advocaat in hoger beroep;
en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.G. Fikkers, S.C.H. Molin en T. van der Valk en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 25 juli 2023.
griffier rolraadsheer