ECLI:NL:GHSHE:2023:2450

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
K22.200232
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek tot vervolging van politieambtenaar na schietincident met klager

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 juli 2023 uitspraak gedaan in een beklagprocedure van klager tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen de politieambtenaar, hierna beklaagde, die op 28 juni 2021 tijdens een schietincident in Vlissingen klager in zijn been heeft geschoten. Klager had de politieambtenaar van achteren vastgegrepen en een mes tegen zijn keel gehouden, wat leidde tot een levensbedreigende situatie voor de beklaagde. De officier van justitie oordeelde dat beklaagde een beroep op (putatief) noodweer toekwam, en dit oordeel werd ondersteund door de Adviescommissie politieel vuurwapengebruik. Klager was het niet eens met deze beslissing en diende een beklag in, waarin hij stelde dat zijn rechten als slachtoffer niet werden gerespecteerd en dat de beslissing onvoldoende recht deed aan de ernst van de zaak. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat er onvoldoende aanwijzingen zijn voor een succesvolle vervolging van beklaagde. Het hof oordeelde dat beklaagde in de gegeven omstandigheden een beroep op noodweer toekwam, en dat de beslissing van de officier van justitie om niet te vervolgen op goede gronden was genomen. Het beklag van klager werd dan ook afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Klachtnummer: K22/200232
Beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 4 juli 2023 inzake het beklag als bedoeld in artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), ingediend door
mr. G.J. Woodrow, advocaat te Tilburg, namens:

[klager] ,

hierna te noemen: klager,
voor deze aangelegenheid woonplaats kiezende ten kantore van mr. Woodrow voornoemd aan de Tivolistraat 30 te (5017 HR) Tilburg.
Het beklag van klager is gericht tegen de beslissing van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Zeeland-West-Brabant om niet over te gaan tot vervolging van:

[beklaagde] ,

in zijn hoedanigheid van opsporingsambtenaar bij de politie-eenheid Zeeland-
West-Brabant,
hierna te noemen: beklaagde.

De feitelijke gang van zaken

Op 28 juni 2021 vond op de Jozef Israëlslaan te Vlissingen een schietincident plaats, waarbij politieambtenaar [verbalisant 1] een aantal waarschuwingsschoten heeft gelost en beklaagde eenmaal gericht heeft geschoten op klager. Ten gevolge van het schot van beklaagde liep klager letsel aan beide benen op, te weten een in-/uitschotverwonding in zijn rechterbeen en een inschotverwonding in zijn linkerbeen. De kogel was in dat been achtergebleven en is operatief verwijderd.
Bij brief van 8 februari 2022 heeft de hoofdofficier van justitie aan de advocaat van klager medegedeeld dat beklaagde niet strafrechtelijk zal worden vervolgd. Ter toelichting is vermeld, kort gezegd, dat de hoofdofficier van justitie van oordeel is dat beklaagde ten aanzien van het vuurwapengebruik een beroep op (putatief) noodweer toekomt.
Conform de “Aanwijzing handelwijze bij geweldsaanwending (politie)ambtenaar” heeft de hoofdofficier van justitie zijn conclusie voorgelegd aan de Adviescommissie politieel vuurwapengebruik, die de mening van de hoofdofficier van justitie deelde. Daarnaast is de Adviescommissie van oordeel dat er tevens sprake was van rechtmatig vuurwapengebruik ter aanhouding.
Hierop is namens klager tegen de beslissing om geen strafvervolging in te stellen tegen beklaagde bij brief van 4 mei 2022 bij het hof beklag als bedoeld in artikel 12 Sv gedaan.
Onder toezending van en met verwijzing naar het namens de hoofdofficier van justitie opgestelde ambtsbericht van 13 mei 2022, heeft de advocaat-generaal in het schriftelijk verslag van 15 juni 2022 het hof geadviseerd het beklag van klager af te wijzen.
De mondelinge behandeling van het beklag van klager was voorzien in raadkamer van
28 februari 2023, maar op verzoek van de advocaat van klager is die behandeling aangehouden.
Op 26 mei 2023 heeft de advocaat van klager aanvullende stukken en camerabeelden aan het hof doen toekomen.
Op 6 juni 2023 is het beklag in raadkamer van het hof behandeld aan de zijde van klager.

Het onderzoek in raadkamer

Klager en zijn advocaat zijn in raadkamer verschenen. Klager en zijn advocaat hebben het woord gevoerd ter nadere toelichting van het beklag, waarna de advocaat van klager heeft gereageerd op de inhoud van voormeld schriftelijk verslag.
De advocaat-generaal is gebleven bij het in voormeld schriftelijk verslag neergelegde advies het beklag af te wijzen.
Het hof heeft vervolgens de behandeling van het beklag aan de zijde van klager gesloten, waarna is bepaald dat de beschikking zal volgen op 4 juli 2023.

De beoordeling

Het beklag van klager
Klager kan zich niet verenigen met de beslissing van de officier van justitie om beklaagde niet te vervolgen en de redenen die daaraan ten grondslag liggen.
Op 28 juni 2021 is door de politie jegens klager vuurwapengeweld gebruikt. Hierdoor heeft klager ernstig letsel opgelopen.
Door de beslissing van de officier van justitie is het klager onmogelijk gemaakt om in het
strafproces zijn rechten als slachtoffer uit te oefenen. De strafrechter zal immers geen kennis kunnen nemen van een schriftelijke toelichting van klager over de gevolgen van het feit en ook zal hij, klager, de door hem geleden (immateriële) schade niet in het strafproces vergoed kunnen krijgen. In de plaats daarvan zal hij een omslachtige en voor hem kostbare civiele procedure moeten starten.
Voorts voelt klager zich onvoldoende gehoord. Hoewel het openbaar ministerie primair rekening zou moeten houden met zijn positie als aangever/slachtoffer, is zijn belang in onvoldoende mate belicht.
Klager meent ook dat de beslissing van de officier van justitie om de zaak te seponeren
onvoldoende recht doet aan de ernst en omvang van de zaak. Van een sepot gaat in de visie van klager onvoldoende preventieve werking uit in de richting van de politie. Gelet op het leed dat hem is aangedaan, heeft een sepot bovendien onvoldoende punitief karakter, aldus klager.
Ten slotte stelt klager zich op het standpunt dat, anders dan door de hoofdofficier van justitie aan haar beslissing ten grondslag is gelegd, van een strafuitsluitingsgrond geen sprake kan zijn.
Klager verzoekt het hof dan ook de officier van justitie te bevelen dat de verlangde vervolging wordt ingesteld ter zake van het feit waarop het beklag betrekking heeft.
De stukken in het dossier
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van alle stukken in het dossier en baseert zijn beslissing op de stukken die de feiten en omstandigheden bevatten die van belang zijn voor de beoordeling van het beklag van klager.
Voor zover deze stukken deel uitmaken van het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant met registratienummer PL2000-2021168231 [1] gaat het om:
i. het proces-verbaal van het verhoor van
klager als verdachteop 30 juni 2021; [2]
het proces-verbaal van de Rijksrecherche van het verhoor van
klager als getuige/slachtofferop 6 juli 2021; [3]
het proces-verbaal van het verhoor van
klager als verdachteop 27 september 2021; [4]
de als bijlage bij het onder
iiibedoelde proces-verbaal gevoegde in de Engelse taal gestelde handgeschreven verklaring van klager; [5]
het proces-verbaal van aangifte van beklaagde ter zake van poging tot moord/doodslag d.d. 1 juli 2021; [6]
de letselrapportage betreffende [beklaagde]
[het hof begrijpt dat bedoeld is: [beklaagde] , beklaagde]d.d. 29 juni 2021, met fotobijlagen; [7]
het proces-verbaal van aangifte van verbalisant [verbalisant 1] d.d. 1 juli 2021, met bijlagen; [8]
het proces-verbaal van het verhoor van [getuige] als getuige op 28 juni 2021; [9]
het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 29 juni 2021 [10] , inhoudende zijn relaas van bevindingen bij het bekijken van een filmpje op Snapchat;
het proces-verbaal onderzoek wapens en munitie d.d. 19 juli 2021, inhoudende onder meer een foto van het onder klager in beslag genomen (keuken)mes. [11]
Voorts heeft het hof kennisgenomen van de inhoud van de door de advocaat van klager op 26 mei 2023 per e-mail verstrekte aanvullende stukken, te weten:
het proces-verbaal van de rechter-commissaris in strafzaken van het verhoor van beklaagde als getuige op 11 februari 2022;
het proces-verbaal van de rechter-commissaris in strafzaken van het verhoor van verbalisant [verbalisant 1] als getuige op 11 februari 2022;
het proces-verbaal van de rechter-commissaris in strafzaken van het verhoor van de getuige [getuige] op 11 februari 2022,
en
de door de getuige [getuige] gemaakte filmopname van het schietincident.
Aangezien de inhoud van de stukken en camerabeelden bij alle procesdeelnemers en met name ook bij klager genoegzaam bekend is, zal het hof hier volstaan met deze opsomming en in de motivering van zijn beslissing, waar nodig, naar de stukken verwijzen.
III Het oordeel van het hof
Ter beoordeling ligt de vraag voor of de beslissing van de officier van justitie om de beklaagde niet te vervolgen op goede gronden is genomen. Daarbij is het volgende van belang.
Om te kunnen komen tot de gegrondverklaring van een beklag als bedoeld in artikel 12 Sv moet het hof allereerst van oordeel zijn dat er op grond van de voorhanden stukken voldoende aanwijzingen zijn - of dat door middel van nader onderzoek alsnog voldoende aanwijzingen kunnen worden vergaard - op basis waarvan het aannemelijk kan worden geacht dat de strafrechter tot een veroordeling van beklaagde zal kunnen komen.
Uitsluitend indien er, zoals hierboven bedoeld, voldoende aanwijzingen lijken te zijn of zouden kunnen worden vergaard, dient zich vervolgens de vraag aan of een bevel tot strafrechtelijke vervolging van beklaagde ook opportuun is. Bij de beantwoording van die vraag moeten, behalve de belangen van klager, ook andere belangen, waaronder het algemeen belang en het belang van de beklaagde, worden meegewogen. Dit betekent dat niet in alle gevallen waarin er voldoende aanwijzingen lijken te zijn of zouden kunnen worden vergaard, besloten wordt om de zaak aan de strafrechter voor te leggen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de hierboven genoemde stukken komt het volgende naar voren.
Klager heeft op 28 juni 2021 vanuit het niets beklaagde tijdens en – naar uit de verklaringen van klager kan worden afgeleid - ter zake van diens taakuitoefening als politieambtenaar van achteren met een arm om de nek vastgegrepen en achterover getrokken en daarbij tegelijkertijd de scherpe punt van een groot vlees/keukenmes tegen de linkerzijde van de hals van beklaagde gedrukt/geplaatst. Volgens beklaagde schreeuwde zijn aanvaller, die hij niet had zien aankomen, daarbij teksten in een taal die hij herkende als Arabisch.
Beklaagde liep ten gevolge van het handelen van klager een oppervlakkige huidwond van enkele millimeters lengte in zijn hals op.
De collega van beklaagde, verbalisant [verbalisant 1] , heeft, toen hij zag dat beklaagde werd aangevallen, zijn dienstpistool ter hand genomen en hij heeft klager gesommeerd zijn collega los te laten en het mes te laten vallen. Toen klager daaraan niet voldeed heeft [verbalisant 1] een aantal schoten in de lucht afgevuurd. Die waarschuwingsschoten hadden niet het beoogde effect: klager bleef beklaagde om zijn nek vasthouden en hield daarbij het mes tegen diens keel (gedrukt).
Op een gegeven moment lukte het de beklaagde zich te bevrijden uit de greep van klager. Beklaagde heeft toen enige afstand van klager genomen en ook beklaagde heeft het dienstpistool ter hand genomen. Aan klager is vervolgens in de Nederlandse en Engelse taal het bevel gegeven het mes te laten vallen en op zijn buik te gaan liggen.
Omdat klager hieraan geen gevolg gaf, heeft verbalisant [verbalisant 1] opnieuw enkele waarschuwingsschoten in de lucht afgevuurd. Uiteindelijk is klager op het trottoir op zijn knieën gaan zitten en ten slotte is hij op zijn buik gaan liggen. Beklaagde heeft op dat moment één keer gericht op klager geschoten teneinde klager handelingsonbekwaam te maken. Volgens beklaagde was er geen sprake van dat klager zich feitelijk had overgegeven: hij volgde de bevelen niet op, hij bleef bewegen met zijn armen en bovenlichaam, waarbij hij zijn armen naar zijn lichaam bracht en hij probeerde weer op te staan toen hij op de grond lag.
De voor de beoordeling van het beklag van klager relevante wet- en regelgeving is nauwgezet vermeld in de sepotbrief van de hoofdofficier van justitie 8 februari 2022 (pagina 14 e.v.), naar de inhoud waarvan het hof kortheidshalve verwijst.
Evenals de hoofdofficier van justitie is het hof ten aanzien van het gebruik van het dienstpistool door beklaagde van oordeel dat geen sprake was van zogenoemd aanhoudingsvuur als bedoeld in het eerste lid van artikel 7 van de Ambtsinstructie voor politie, Koninklijke Marechaussee en buitengewoon opsporingsambtenaar (hierna: de Ambtsinstructie). Dit betekent dat voor het vuurwapengebruik door beklaagde in zoverre geen rechtvaardiging te vinden is in de Ambtsinstructie. Het gebruik van het vuurwapen door beklaagde was daarmee in beginsel onrechtmatig.
Het hof overweegt voorts als volgt.
Met de hoofdofficier van justitie is het hof van oordeel dat beklaagde het dienstpistool ter hand heeft genomen in een situatie waarin sprake was van een (onmiddellijk dreigend gevaar voor een) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Beklaagde was immers door klager onverhoeds van achteren om zijn nek vastgepakt en achterover getrokken, waarbij klager tegelijkertijd de scherpe punt van een groot formaat (keuken)mes tegen de hals van beklaagde plaatste. Weliswaar was die – in de ogen van beklaagde niet onbegrijpelijk als levensbedreigend ervaren - situatie beëindigd op het moment dat beklaagde los kwam uit de greep van klager, zijnde het moment waarop hij, beklaagde, het dienstpistool ter hand nam, maar het onmiddellijk dreigend gevaar voor een (nieuwe) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding was naar het oordeel van het hof nog niet geweken. Klager stond immers nog in de nabijheid van het mes dat hij inmiddels - binnen zijn bereik - op de grond had laten vallen. Bovendien voldeed klager niet aan de bevelen van beklaagde en zijn collega [verbalisant 1] om op zijn buik op de grond te gaan liggen.
Beklaagde heeft onder meer verklaard dat hij in de fase waarin de punt van het mes tegen zijn hals drukte, vreesde voor zijn leven. Hij geloofde dat zijn hoofd eraf gesneden zou worden omdat hij, ook vanwege het schreeuwen door klager in de Arabische taal, dacht aan een doelbewuste aanslag met een mes, zoals die ook in Frankrijk op politieambtenaren hadden plaatsgevonden. Beklaagde heeft verklaard dat hij in eerste instantie aan de grond genageld stond en wachtte op het moment dat het mes in zijn keel zou gaan. In zijn beleving was beklaagde in een foute film terecht gekomen. De gedachte schoot door zijn hoofd wanneer zijn hoofd eraf zou vallen en op de stoep zou vallen. Beklaagde zag naar zijn
zeggen op dat moment ook de gezichten van zijn dierbaren voorbij komen. Hij was er echt van overtuigd dat hij dood zou gaan.
Op het moment dat beklaagde zich uit de greep van klager kon losmaken en de grootte van het mes van zijn aanvaller zag, stond hij helemaal te trillen. Beklaagde ervoer dat klager ondanks de waarschuwingsschoten van zijn collega, de door hem gegeven bevelen nog niet opvolgde, waardoor het niet lukte hem te neutraliseren. De lichaamshouding van klager was niet meewerkend. Beklaagde vroeg zich op dat moment af of klager wellicht nog andere wapens, zoals messen of een bomgordel, bij zich had. Beklaagde wist dat aanvallers in dit soort situaties meer van dat soort wapens bij zich plegen te hebben om een aanslag te plegen. Beklaagde heeft daarop besloten klager in zijn been te schieten.
Naar het oordeel van het hof komt beklaagde in de gegeven omstandigheden een beroep op (putatief) noodweer dan wel noodweerexces toe. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat zelfs van een ervaren politieman als beklaagde niet verwacht mag of kan worden dat hij, gelet op de volkomen uit het niets ontstane levensbedreigende situatie waarin hij heel kort voordien verkeerde en die door beklaagde tegen de achtergrond werd geplaatst van soortgelijke onverwachte aanvallen op buitenlandse politieagenten, zijn emoties in de korte tijd die daarop volgde volledig onder controle krijgt. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat op de camerabeelden is te zien dat klager, ondanks de door de collega van beklaagde geloste waarschuwingsschoten, zich niet volledig aan de hem gegeven bevelen heeft onderworpen. Klager zit niet stil en maakt ook een beweging naar voren.
Op grond van het vorenstaande komt het hof tot de slotsom dat een succesvolle vervolging van beklaagde, dat wil zeggen een vervolging die resulteert in een veroordeling, niet te verwachten is, zodat het beklag van klager afgewezen zal worden.
Aan de beoordeling van de opportuniteit van een bevel tot vervolging van beklaagde komt het hof bij deze stand van zaken niet toe.

De beslissing

Het hof wijst het beklag van klager af.

Aldus gegeven door
mr. G.C. Bos, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. N.J.L.M. Tuijn, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.M.A.W. Koningstein, griffier,
op 4 juli 2023.
Mr. N.J.L.M. Tuijn is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Dit proces-verbaal bestaat uit 143 doorgenummerde dossierpagina’s. Hierna wordt in voetnoten voor de vindplaats van het desbetreffende proces-verbaal verwezen naar de paginanummers van de doornummering.
2.Dossierpagina’s 21 tot en met 27.
3.Dossierpagina’s 29 tot en met 44.
4.Dossierpagina’s 45 tot en met 57.
5.Dossierpagina 57A.
6.Dossierpagina’s 58 tot en met 63.
7.Dossierpagina’s 64 en 65 en 66 tot en met 70.
8.Dossierpagina’s 71 tot en met 77
9.Dossierpagina’s 80 en 81.
10.Dossierpagina’s 92 en 93.
11.Dossierpagina’s 128 en 129.