De stukken in het dossier
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van alle stukken in het dossier en baseert zijn beslissing op de stukken die de feiten en omstandigheden bevatten die van belang zijn voor de beoordeling van het beklag van klager.
Voor zover deze stukken deel uitmaken van het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant met registratienummer PL2000-2021168231gaat het om:
i. het proces-verbaal van het verhoor van
klager als verdachteop 30 juni 2021;
het proces-verbaal van de Rijksrecherche van het verhoor van
klager als getuige/slachtofferop 6 juli 2021;
het proces-verbaal van het verhoor van
klager als verdachteop 27 september 2021;
de als bijlage bij het onder
iiibedoelde proces-verbaal gevoegde in de Engelse taal gestelde handgeschreven verklaring van klager;
het proces-verbaal van aangifte van beklaagde ter zake van poging tot moord/doodslag d.d. 1 juli 2021;
de letselrapportage betreffende [beklaagde]
[het hof begrijpt dat bedoeld is: [beklaagde] , beklaagde]d.d. 29 juni 2021, met fotobijlagen;
het proces-verbaal van aangifte van verbalisant [verbalisant 1] d.d. 1 juli 2021, met bijlagen;
het proces-verbaal van het verhoor van [getuige] als getuige op 28 juni 2021;
het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 29 juni 2021, inhoudende zijn relaas van bevindingen bij het bekijken van een filmpje op Snapchat;
het proces-verbaal onderzoek wapens en munitie d.d. 19 juli 2021, inhoudende onder meer een foto van het onder klager in beslag genomen (keuken)mes.
Voorts heeft het hof kennisgenomen van de inhoud van de door de advocaat van klager op 26 mei 2023 per e-mail verstrekte aanvullende stukken, te weten:
het proces-verbaal van de rechter-commissaris in strafzaken van het verhoor van beklaagde als getuige op 11 februari 2022;
het proces-verbaal van de rechter-commissaris in strafzaken van het verhoor van verbalisant [verbalisant 1] als getuige op 11 februari 2022;
het proces-verbaal van de rechter-commissaris in strafzaken van het verhoor van de getuige [getuige] op 11 februari 2022,
en
de door de getuige [getuige] gemaakte filmopname van het schietincident.
Aangezien de inhoud van de stukken en camerabeelden bij alle procesdeelnemers en met name ook bij klager genoegzaam bekend is, zal het hof hier volstaan met deze opsomming en in de motivering van zijn beslissing, waar nodig, naar de stukken verwijzen.
III Het oordeel van het hof
Ter beoordeling ligt de vraag voor of de beslissing van de officier van justitie om de beklaagde niet te vervolgen op goede gronden is genomen. Daarbij is het volgende van belang.
Om te kunnen komen tot de gegrondverklaring van een beklag als bedoeld in artikel 12 Sv moet het hof allereerst van oordeel zijn dat er op grond van de voorhanden stukken voldoende aanwijzingen zijn - of dat door middel van nader onderzoek alsnog voldoende aanwijzingen kunnen worden vergaard - op basis waarvan het aannemelijk kan worden geacht dat de strafrechter tot een veroordeling van beklaagde zal kunnen komen.
Uitsluitend indien er, zoals hierboven bedoeld, voldoende aanwijzingen lijken te zijn of zouden kunnen worden vergaard, dient zich vervolgens de vraag aan of een bevel tot strafrechtelijke vervolging van beklaagde ook opportuun is. Bij de beantwoording van die vraag moeten, behalve de belangen van klager, ook andere belangen, waaronder het algemeen belang en het belang van de beklaagde, worden meegewogen. Dit betekent dat niet in alle gevallen waarin er voldoende aanwijzingen lijken te zijn of zouden kunnen worden vergaard, besloten wordt om de zaak aan de strafrechter voor te leggen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de hierboven genoemde stukken komt het volgende naar voren.
Klager heeft op 28 juni 2021 vanuit het niets beklaagde tijdens en – naar uit de verklaringen van klager kan worden afgeleid - ter zake van diens taakuitoefening als politieambtenaar van achteren met een arm om de nek vastgegrepen en achterover getrokken en daarbij tegelijkertijd de scherpe punt van een groot vlees/keukenmes tegen de linkerzijde van de hals van beklaagde gedrukt/geplaatst. Volgens beklaagde schreeuwde zijn aanvaller, die hij niet had zien aankomen, daarbij teksten in een taal die hij herkende als Arabisch.
Beklaagde liep ten gevolge van het handelen van klager een oppervlakkige huidwond van enkele millimeters lengte in zijn hals op.
De collega van beklaagde, verbalisant [verbalisant 1] , heeft, toen hij zag dat beklaagde werd aangevallen, zijn dienstpistool ter hand genomen en hij heeft klager gesommeerd zijn collega los te laten en het mes te laten vallen. Toen klager daaraan niet voldeed heeft [verbalisant 1] een aantal schoten in de lucht afgevuurd. Die waarschuwingsschoten hadden niet het beoogde effect: klager bleef beklaagde om zijn nek vasthouden en hield daarbij het mes tegen diens keel (gedrukt).
Op een gegeven moment lukte het de beklaagde zich te bevrijden uit de greep van klager. Beklaagde heeft toen enige afstand van klager genomen en ook beklaagde heeft het dienstpistool ter hand genomen. Aan klager is vervolgens in de Nederlandse en Engelse taal het bevel gegeven het mes te laten vallen en op zijn buik te gaan liggen.
Omdat klager hieraan geen gevolg gaf, heeft verbalisant [verbalisant 1] opnieuw enkele waarschuwingsschoten in de lucht afgevuurd. Uiteindelijk is klager op het trottoir op zijn knieën gaan zitten en ten slotte is hij op zijn buik gaan liggen. Beklaagde heeft op dat moment één keer gericht op klager geschoten teneinde klager handelingsonbekwaam te maken. Volgens beklaagde was er geen sprake van dat klager zich feitelijk had overgegeven: hij volgde de bevelen niet op, hij bleef bewegen met zijn armen en bovenlichaam, waarbij hij zijn armen naar zijn lichaam bracht en hij probeerde weer op te staan toen hij op de grond lag.
De voor de beoordeling van het beklag van klager relevante wet- en regelgeving is nauwgezet vermeld in de sepotbrief van de hoofdofficier van justitie 8 februari 2022 (pagina 14 e.v.), naar de inhoud waarvan het hof kortheidshalve verwijst.
Evenals de hoofdofficier van justitie is het hof ten aanzien van het gebruik van het dienstpistool door beklaagde van oordeel dat geen sprake was van zogenoemd aanhoudingsvuur als bedoeld in het eerste lid van artikel 7 van de Ambtsinstructie voor politie, Koninklijke Marechaussee en buitengewoon opsporingsambtenaar (hierna: de Ambtsinstructie). Dit betekent dat voor het vuurwapengebruik door beklaagde in zoverre geen rechtvaardiging te vinden is in de Ambtsinstructie. Het gebruik van het vuurwapen door beklaagde was daarmee in beginsel onrechtmatig.
Het hof overweegt voorts als volgt.
Met de hoofdofficier van justitie is het hof van oordeel dat beklaagde het dienstpistool ter hand heeft genomen in een situatie waarin sprake was van een (onmiddellijk dreigend gevaar voor een) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Beklaagde was immers door klager onverhoeds van achteren om zijn nek vastgepakt en achterover getrokken, waarbij klager tegelijkertijd de scherpe punt van een groot formaat (keuken)mes tegen de hals van beklaagde plaatste. Weliswaar was die – in de ogen van beklaagde niet onbegrijpelijk als levensbedreigend ervaren - situatie beëindigd op het moment dat beklaagde los kwam uit de greep van klager, zijnde het moment waarop hij, beklaagde, het dienstpistool ter hand nam, maar het onmiddellijk dreigend gevaar voor een (nieuwe) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding was naar het oordeel van het hof nog niet geweken. Klager stond immers nog in de nabijheid van het mes dat hij inmiddels - binnen zijn bereik - op de grond had laten vallen. Bovendien voldeed klager niet aan de bevelen van beklaagde en zijn collega [verbalisant 1] om op zijn buik op de grond te gaan liggen.
Beklaagde heeft onder meer verklaard dat hij in de fase waarin de punt van het mes tegen zijn hals drukte, vreesde voor zijn leven. Hij geloofde dat zijn hoofd eraf gesneden zou worden omdat hij, ook vanwege het schreeuwen door klager in de Arabische taal, dacht aan een doelbewuste aanslag met een mes, zoals die ook in Frankrijk op politieambtenaren hadden plaatsgevonden. Beklaagde heeft verklaard dat hij in eerste instantie aan de grond genageld stond en wachtte op het moment dat het mes in zijn keel zou gaan. In zijn beleving was beklaagde in een foute film terecht gekomen. De gedachte schoot door zijn hoofd wanneer zijn hoofd eraf zou vallen en op de stoep zou vallen. Beklaagde zag naar zijn
zeggen op dat moment ook de gezichten van zijn dierbaren voorbij komen. Hij was er echt van overtuigd dat hij dood zou gaan.
Op het moment dat beklaagde zich uit de greep van klager kon losmaken en de grootte van het mes van zijn aanvaller zag, stond hij helemaal te trillen. Beklaagde ervoer dat klager ondanks de waarschuwingsschoten van zijn collega, de door hem gegeven bevelen nog niet opvolgde, waardoor het niet lukte hem te neutraliseren. De lichaamshouding van klager was niet meewerkend. Beklaagde vroeg zich op dat moment af of klager wellicht nog andere wapens, zoals messen of een bomgordel, bij zich had. Beklaagde wist dat aanvallers in dit soort situaties meer van dat soort wapens bij zich plegen te hebben om een aanslag te plegen. Beklaagde heeft daarop besloten klager in zijn been te schieten.
Naar het oordeel van het hof komt beklaagde in de gegeven omstandigheden een beroep op (putatief) noodweer dan wel noodweerexces toe. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat zelfs van een ervaren politieman als beklaagde niet verwacht mag of kan worden dat hij, gelet op de volkomen uit het niets ontstane levensbedreigende situatie waarin hij heel kort voordien verkeerde en die door beklaagde tegen de achtergrond werd geplaatst van soortgelijke onverwachte aanvallen op buitenlandse politieagenten, zijn emoties in de korte tijd die daarop volgde volledig onder controle krijgt. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat op de camerabeelden is te zien dat klager, ondanks de door de collega van beklaagde geloste waarschuwingsschoten, zich niet volledig aan de hem gegeven bevelen heeft onderworpen. Klager zit niet stil en maakt ook een beweging naar voren.
Op grond van het vorenstaande komt het hof tot de slotsom dat een succesvolle vervolging van beklaagde, dat wil zeggen een vervolging die resulteert in een veroordeling, niet te verwachten is, zodat het beklag van klager afgewezen zal worden.
Aan de beoordeling van de opportuniteit van een bevel tot vervolging van beklaagde komt het hof bij deze stand van zaken niet toe.