ECLI:NL:GHSHE:2023:2446

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
20-001165-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot een grote hoeveelheid hennepplanten

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden en een geldboete van € 40.000,00 voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, specifiek voor het telen van een grote hoeveelheid hennepplanten. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van medeplichtigheid aan diefstal van elektriciteit en de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.

In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou vernietigen en de verdachte opnieuw zou veroordelen. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, stellende dat de verdachte geen wetenschap had van de hennepkwekerij. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte opzettelijk gelegenheid heeft verschaft voor de teelt van hennepplanten door de loods ter beschikking te stellen aan onbekende personen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de loods sinds 2017 in gebruik had en dat er voldoende bewijs was dat hij op de hoogte moest zijn van de hennepkwekerij.

Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 81 dagen, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 48 en 63 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, maar het subsidiair tenlastegelegde als bewezen verklaard.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001165-22
Uitspraak : 24 juli 2023
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 10 mei 2022, in de strafzaak met parketnummer 03-866024-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteplaats] ) op [geboortedag] 1979,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde ‘opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest en een geldboete ter hoogte van € 40.000,00, subsidiair 235 dagen hechtenis.
Voorts heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde, te weten – kort gezegd – (medeplichtigheid aan medeplegen van) diefstal van elektriciteit.
Ten slotte heeft de rechtbank de benadeelde partij [bedrijf] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering en de benadeelde partij veroordeeld in de proceskosten, tot op heden begroot op nihil.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder 1 primair tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten.
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft hij een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover in hoger beroep nog aan de orde – tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 januari 2019 te Roermond opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten een hoeveelheid van (in totaal) 2124 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) op 11 januari 2019 in de gemeente Roermond tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een loods behorende bij het pand aan [adres] ) een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten een hoeveelheid van (in totaal) 2124 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op 11 januari 2019 in de gemeente Roermond, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven perso(o)n(en) voornoemde loods voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde. Daartoe heeft de raadsman – kort weergegeven – aangevoerd dat uit het dossier niet volgt dat de verdachte wetenschap had van en beschikkingsmacht had over de aangetroffen hennepplanten. Zo had de verdachte de loods verhuurd en heeft getuige [getuige] meerdere personen naar binnen zien gaan in de loods. Voorts is er geen forensisch bewijs en kan niet worden vastgesteld dat de verdachte een (aanmerkelijke) rol heeft gehad bij de hennepkwekerij.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Het hof is, anders dan de advocaat-generaal maar in navolging van de verdediging, van oordeel dat het primair tenlastegelegde niet bewezen kan worden verklaard, nu uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende is komen vast te staan dat de verdachte de hennep heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) op 11 januari 2019 in de gemeente Roermond tezamen en in vereniging met (een) ander(en) opzettelijk heeft/hebben geteeld (in een loods behorende bij het pand aan [adres] ) een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten een hoeveelheid van in totaal 2124 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte op 11 januari 2019 in de gemeente Roermond opzettelijk gelegenheid heeft verschaft door aan die onbekend gebleven perso(o)n(en) voornoemde loods voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen [1]
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hier bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid heeft de raadsman aangevoerd dat het dubbel opzet
(het hof begrijpt: opzet op zijn handelingen als medeplichtige alsmede het opzet op het gronddelict, te weten de hennepteelt)niet uit het dossier afgeleid kan worden.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep zijn de navolgende feiten en omstandigheden naar voren gekomen.
Op 11 januari 2019 heeft de politie een proces-verbaal van het Team Criminele Inlichtingen ontvangen, inhoudende dat in een loods op het perceel [adres] meer dan 2.000 hennepstekken naar binnen waren gebracht en dat het vermoeden bestond dat zich in die loods een hennepkwekerij zou bevinden. Na ontvangst van deze melding is door de politie onderzoek gedaan bij het Kadaster, waaruit bleek dat de loods sinds 23 november 2017 op naam stond van en in gebruik was bij de verdachte. Deze verdachte had ook antecedenten op het gebied van drugs. [2] De verdachte heeft de loods in 2017 gekocht voor een bedrag van € 35.000,00. [3]
De politie heeft op 19 januari 2019 wegens verdenking van overtreding van de Opiumwet een onderzoek ingesteld in de loods op het adres [adres] . Na het binnentreden werd in die loods een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. Deze kwekerij bestond uit twee kweekruimtes waarin in totaal 2.124 hennepplanten stonden. Beide kweekruimtes waren voorzien van assimilatielampen, een irrigatiesysteem en koolstoffilters. De luchtverversing en luchtafvoer werd in beide kweekruimtes geregeld door een aan- en afzuiginstallatie. De beide kweekruimtes waren afzonderlijk van elkaar geschakeld waardoor de beide ruimtes om en om in werking waren. [4]
Voorts is de politie binnengetreden in het naast de loods gelegen woonhuis op het adres [adres] , bewoond door de verdachte. [5] Op dat adres is de verdachte, na het aantreffen van de hennepkwekerij in de loods, aangehouden door de politie. [6]
Getuige [getuige] , destijds woonachtig op het adres [adres] , heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat haar man, voordat de politie daar
(het hof begrijpt: de loods op het adres [adres] )naar binnen ging op 11 januari 2019, ter plaatse een henneplucht heeft geroken. Nadat haar man haar daarop attent had gemaakt heeft getuige [getuige] die lucht ook geroken. [7]
De verdachte heeft op 12 januari 2019 bij de politie verklaard dat de hij de loods sinds negen maanden had verhuurd aan een persoon van wie hij de naam niet meer wist. De naam van die persoon zou in de huurovereenkomst staan. Voor het overige heeft de verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen. [8]
Uit onderzoek van [bedrijf] is gebleken dat de contractant van het perceel [adres] op 19 januari 2019 de heer [betrokkene] was. Het contract voor het perceel [adres]
(het hof begrijpt: [adres] [9] )is afgesloten met ingang van 24 januari 2018. [10] Nader onderzoek door de politie naar die [betrokkene] heeft uitgewezen dat er in het systeem van de politie een [betrokkene] geregistreerd stond die per 27 januari 2017 geëmigreerd zou zijn. Voorts bleek dat het rijbewijs van die [betrokkene] als gestolen gesignaleerd stond. Het onderzoek naar [betrokkene] door de politie heeft het vermoeden opgeleverd dat de identiteit van die [betrokkene] vermoedelijk werd misbruikt en dat er sprake was van identiteitsfraude waarbij mogelijk het gesignaleerde document van [betrokkene] werd misbruikt. [11]
Ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 11 augustus 2021 heeft de verdediging een huurovereenkomst tussen de verdachte en [betrokkene] getoond, betrekking hebbende op de loods gelegen aan [adres] voor de periode van 1 februari 2018 tot en met 31 januari 2019 voor een bedrag van € 6.000,- per jaar. De voorzitter van de rechtbank heeft destijds medegedeeld dat het huurcontract door twee personen is ondertekend en dat er een kopie bij zit van een Italiaanse identiteitskaart van voornoemde [betrokkene] . Deze identiteitskaart was niet goed leesbaar. [12] Voorts heeft de verdediging op 4 oktober 2021 per e-mailbericht bankafschriften toegezonden aan de rechtbank, waarop te zien is dat op de betaalrekening op naam van de verdachte over de maanden april, juni, juli, oktober, november, december
(het hof begrijpt: 2018)en januari
(het hof begrijpt: 2019)huurpenningen binnenkwamen. [13]
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het zogenaamde dubbel opzet had op hetgeen hem subsidiair wordt verweten.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf niet slechts vereist is dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige als bedoeld in artikel 48, aanhef, en onder 1º of 2º, van het Wetboek van Strafrecht, maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, was gericht op het door de andere dader(s) gepleegde misdrijf (het gronddelict).
Uit de bewijsmiddelen komt naar het oordeel van het hof niet alleen naar voren dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige, bestaande uit – kort gezegd – het verschaffen van een locatie voor (de opbouw van) de hennepkwekerij door (een) ander(en), maar ook dat zijn opzet was gericht op het door (een) onbekend gebleven perso(o)n(en) telen van 2.124 hennepplanten.
In dat verband wijst het hof op de omstandigheid dat uit het dossier volgt dat de verdachte woonachtig was in het woonhuis op het adres [adres] , gelegen naast de loods waarin de hennepkwekerij is aangetroffen. De buurvrouw van de verdachte heeft verklaard dat de henneplucht buiten waarneembaar was. Uit het voorgaande leidt het hof af dat de verdachte de henneplucht buiten moet hebben kunnen ruiken. Daar komt bij dat voor het onderhouden van de hennepkwekerij frequent bezoeken van die kwekerij, en dus van de loods gelegen naast het woonhuis van de verdachte, moeten hebben plaatsgevonden. Voorts was de hennepkwekerij, gelet op de grote hoeveelheid aangetroffen hennep en aan hennepteelt gerelateerde apparatuur die in de kweekruimtes is aangetroffen, zeer professioneel ingericht. Ten slotte neemt het hof in aanmerking dat de verdachte de eigenaar was van de loods en dat hij, als eigenaar, toegang had tot deze loods. Het hof acht het, gelet op het voorgaande, dan ook niet aannemelijk dat de verdachte niet wist of had kunnen weten dat er in de loods een hennepkwekerij aanwezig was.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder nog het volgende in aanmerking genomen. Dat de verdachte de loods ten tijde van het aantreffen van de hennepplantage sinds ongeveer 9 maanden verhuurde – zoals hij in januari 2019 bij de politie heeft verklaard – is niet aannemelijk geworden. Hoewel de verdachte bij de politie al wel heeft verklaard dat hij de loods verhuurde, is pas ter terechtzitting in eerste aanleg op 11 augustus 2021 namens de verdachte een slecht leesbare huurovereenkomst overgelegd, later nog gevolgd door enkele overschrijvingen met als omschrijving huur op de rekening van de verdachte. Mede gelet op de omstandigheid dat deze huurovereenkomst pas laat – na ontvangst van het dossier – is overgelegd, de verdachte bij de politie de naam van de huurder niet kon noemen, de beperktheid van de aangevoerde gegevens van de huurder en de wijze waarop deze gegevens zijn overgelegd en de omstandigheid dat nader onderzoek door de politie naar [betrokkene] – op wiens naam ook het contract met [bedrijf] stond – niets heeft opgeleverd, immers [betrokkene] zou per 27 januari 2017 geëmigreerd zijn en stond het rijbewijs van die [betrokkene] als gestolen gesignaleerd, hecht het hof geen geloof aan die verklaring van de verdachte.
Gelet op de voormelde omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de verdachte wel degelijk wist, dan wel had moeten weten, dat er in de door hem verhuurde loods hennep zou worden of werd geteeld en dat hij opzettelijk gelegenheid verschafte tot het plegen van dit feit door aan een of meer ander(en) de loods ter beschikking te stellen.
Het hof is dan ook van oordeel dat uit de omstandigheden van het geval aldus voldoende is gebleken dat het opzet van de verdachte zowel gericht was op het verschaffen van gelegenheid, als op het door de dader(s) gepleegde misdrijf, te weten de teelt van hennep.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging.
Het hof gaat voorbij aan het voorwaardelijk verzoek van de verdediging dat indien het hof tot een bewezenverklaring komt, de verdediging de bron van de anonieme informatie wenst te (laten) horen, nu die anonieme informatie 'slechts' een onderdeel vormt van de totstandkoming van een naar het oordeel van het hof rechtmatige verdenking van overtreding van de Opiumwet en die informatie niet gebruikt is als bewijsmiddel van het bewezenverklaarde.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplichtigheid aan medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft bepleit dat het hof zal volstaan met het opleggen van een taakstraf, zo nodig gecombineerd met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. Daartoe is – samengevat – aangevoerd dat de verdachte een baan heeft die hij, indien hij wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, kwijt kan raken, dat de verdachte een first offender is en dat in soortgelijke zaken wordt volstaan met een taakstraf. Ten slotte heeft de verdediging gewezen op de omstandigheid dat de redelijke termijn is overschreden.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan het in vereniging telen van een grote hoeveelheid hennepplanten. Hiermee heeft de verdachte een bijdrage helpen leveren aan het in stand houden van illegale handel in hennep en aan het criminele circuit dat zich doorgaans rondom illegale hennepteelt ontvouwt. Bovendien gaat illegale hennepteelt vaak gepaard met ongewenste neveneffecten voor de maatschappij in de vorm van een verhoogd risico op brandgevaar rondom teeltlocaties en schade voor de volksgezondheid bij veelvuldig gebruik van hennep.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 15 mei 2023, betreffende het justitieel verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat hij nog niet eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten. Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, in verband met een juiste normhandhaving en uit het oogpunt van vergelding, niet kan worden volstaan met een andersoortige of lichtere sanctie dan vrijheidsbenemende straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Ten aanzien van de berechting binnen de redelijke termijn overweegt het hof het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is, onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Op 11 januari 2019 is de verdachte in verzekering gesteld en is jegens hem een handeling verricht waaraan hij in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem door het openbaar ministerie strafvervolging zou worden ingesteld. De rechtbank heeft vervolgens op 10 mei 2022, en dus niet binnen de redelijke termijn, vonnis gewezen. Vervolgens is namens de verdachte op 24 mei 2022 hoger beroep ingesteld en wijst het hof arrest op 24 juli 2023, en dus binnen de redelijke termijn in hoger beroep.
Het hof stelt vast dat sinds de inverzekeringstelling van de verdachte een periode van ongeveer 4 jaren en 6 maanden is verstreken en leidt uit het bovenstaande af dat het recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht, is geschonden; de overschrijding van de redelijke termijn bedraagt iets meer dan 6 maanden. Deze overschrijding is niet te wijten aan de verdediging.
Het hof zal de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelet op deze overschrijding van de redelijke termijn matigen. Het hof zal de verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 81 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 48 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
81 (eenentachtig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, voorzitter,
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. S.V. Pelsser, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.F.G. Truijen, griffier,
en op 24 juli 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. S.V. Pelsser is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.In de hierna volgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar het proces-verbaal van de politie eenheid Limburg, district Noord- en Midden-Limburg, basisteam Roermond, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1] , brigadier van politie, registratienummer PL2300-2019042819Z, gesloten d.d. 26 maart 2019, inhoudende een verzameling in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde pagina’s 3 tot en met 124.
2.Het proces-verbaal van verdenking d.d. 13 januari 2019, dossierpagina 53, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] .
3.Het proces-verbaal aanvraag machtiging leggen beslag ex art. 94a jo. Art. 103 Wetboek van Strafvordering d.d. 11 januari 2019, dossierpagina’s 63-64, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] .
4.Het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij d.d. 26 maart 2019, dossierpagina’s 5 – 11, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] .
5.Het proces-verbaal van binnentreden in woning d.d. 11 januari 2019, dossierpagina’s 56 – 57, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] .
6.Het proces-verbaal van aanhouding d.d. 11 januari 2019, dossierpagina’s 107 – 108, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 5] .
7.Het proces-verbaal van verhoor van getuigen bij de rechter-commissaris belast met strafzaken bij de rechtbank Limburg d.d. 11 november 2021, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige] .
8.Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 12 januari 2019, dossierpagina’s 120 – 124, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte.
9.Het geschrift, een e-mailbericht d.d. 29 mei 2019, voor zover inhoudende: ‘Jullie huisnr. [adres] is dus ons nummer [adres] ’.
10.Het proces-verbaal aangifte d.d. 11 februari 2019, dossierpagina 73, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [aangever] namens [bedrijf]
11.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 augustus 2019, proces-verbaalnummer PL2300-2019007015-5, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] .
12.Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting d.d. 11 augustus 2021, pagina 2.
13.Het geschrift, een e-mailbericht d.d. 4 oktober 2021, voor zover inhoudende een afschrift betaalrekening op naam van [verdachte] , [adres] .