ECLI:NL:GHSHE:2023:2445

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
20-001026-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot woningoverval met geweld tegen slachtoffers, DNA-bewijs en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is beschuldigd van poging tot woningoverval, waarbij hij samen met mededaders, gemaskerd en gewapend, de woning van twee slachtoffers binnendrong. Tijdens de overval is geweld gebruikt, wat resulteerde in letsel bij een van de slachtoffers. Het hof heeft overwogen dat het DNA-bewijs, dat op de nagels van het slachtoffer is aangetroffen, sterk wijst op de betrokkenheid van de verdachte. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 29 maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast zijn de vorderingen van de benadeelde partijen integraal toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank had eerder de vorderingen van de benadeelde partijen ook al toegewezen, en het hof heeft deze beslissing bevestigd. De verdachte heeft in hoger beroep vrijspraak bepleit, maar het hof heeft geoordeeld dat de betrokkenheid van de verdachte bij de poging tot woningoverval voldoende is bewezen. De uitspraak benadrukt de ernst van het delict en de impact op de slachtoffers, die door de overval ernstige psychische en fysieke schade hebben geleden.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Parketnummer : 20-001026-21
Uitspraak : 25 juli 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats
’s-Hertogenbosch, van 2 april 2021 met parketnummer 01-164534-20, alsmede de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf onder parketnummer 01-009177-19, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Somalië) op [geboortedag 1] 2000,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het primair tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘poging tot diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van het voorarrest. De vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn door de rechtbank integraal en hoofdelijk toegewezen tot de respectievelijke bedragen van € 3.429,00 en € 2.750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Ten behoeve van beide slachtoffers is telkens hoofdelijk de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Ten slotte is de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie voor de duur van 2 weken, waarbij is bepaald dat deze straf zal worden vervangen door een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het primair tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van het voorarrest. Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is geconcludeerd tot integrale en hoofdelijke toewijzing, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tevens is gerequireerd tot toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging overeenkomstig het vonnis van de rechtbank. Ten slotte heeft de advocaat-generaal gevorderd het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis bij eindarrest op te heffen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair bepleit dat de verdachte integraal van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Zij heeft in dat kader een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het verrichten van nader onderzoek naar het aangetroffen DNA. Subsidiair heeft zij vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde bepleit en zich ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof. Daarnaast is een straftoemetingsverweer gevoerd en is afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging bepleit. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partijen is primair geconcludeerd dat deze daarin niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, dan wel dat de vorderingen moeten worden afgewezen. Subsidiair is met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] geconcludeerd tot matiging van een eventueel toe te wijzen bedrag aan immateriële schadevergoeding en heeft de verdediging zich met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof. Ten slotte is verzocht om bij arrest het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte primair op te heffen en subsidiair is verzocht om de schorsing van dat bevel niet op te heffen.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging en daarmee de grondslag van het onderzoek is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep, tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 14 april 2019 te Uden, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om in/uit de woning aan [adres 2] aldaar weg te nemen een of meer goed(eren) van zijn/hun gading, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , met het oogmerk om het/die zich wederrechtelijk toe te eigenen, en deze poging tot diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, zich met voormeld oogmerk met zijn mededader(s), althans alleen, gemaskerd (met bivakmutsen) naar de woning aan [adres 2] heeft begeven en (aldaar) doende is geweest met zijn mededader(s), althans alleen, gemaskerd in die woning binnen te dringen en (aldaar) die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, tegen diens hoofd en/of in diens gezicht en/of tegen diens lichaam heeft/hebben geslagen en/of gestoten en/of gestompt en/of die [slachtoffer 2] heeft/hebben vastgepakt en/of op de grond geduwd en/of haar hoofd vastgepakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 april 2019 te Uden, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een of meer goed(eren) van zijn/hun gading, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] toebehoorde(n), zich met voormeld oogmerk met zijn mededader(s), althans alleen, gemaskerd (met bivakmutsen) naar de woning aan [adres 2] heeft begeven en (aldaar) doende is geweest met zijn mededader(s), althans alleen, gemaskerd in die woning binnen te dringen en (aldaar) die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, tegen diens hoofd en/of in diens gezicht, en/of tegen diens lichaam, heeft/hebben geslagen en/of gestoten en/of gestompt, en/of die [slachtoffer 2] heeft/hebben vastgepakt en/of op de grond geduwd en/of haar hoofd vastgepakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 april 2019 te Uden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet met voorbedachten rade, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, tegen diens hoofd en/of in diens gezicht en/of tegen zijn lichaam, heeft/hebben geslagen en/of gestoten en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 april 2019 te Uden, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om uit de woning aan [adres 2] aldaar weg te nemen een of meer goederen van zijn gading, die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorden, te weten aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, en deze poging tot diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld tegen die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal gemakkelijk te maken, zich met voormeld oogmerk met zijn mededaders gemaskerd (met bivakmutsen) naar de woning aan [adres 2] heeft begeven en aldaar doende is geweest met zijn mededader gemaskerd in die woning binnen te dringen en aldaar die [slachtoffer 1] tegen diens hoofd en in diens gezicht en tegen diens lichaam heeft/hebben geslagen en/of gestompt en die [slachtoffer 2] heeft/hebben vastgepakt en op de grond geduwd en haar hoofd vastgepakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, districtsrecherche ’s-Hertogenbosch, registratienummer 2019212269, op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent van politie, in het onderzoek ‘Moultrie’ en ‘Trimble’, gesloten d.d. 25 juli 2020, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-405.

1..

Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , opgemaakt d.d. 15 april 2019, met fotobijlagen, dossierpagina’s 107-113, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer 1] :

(pagina 107)
Feit : Overval in woning
Plaats delict : [adres 2]
Pleegdatum/tijd : Op (…) 14 april 2019 (…)
Vanavond tegen 23.00 uur kwamen drie gemaskerde mannen mijn woning binnen. Ze belden aan en drongen meteen binnen.
Ik heb ze naar buiten willen duwen. Zij sloegen mij en ik sloeg terug. Mijn vrouw (
het hof begrijpt: aangeefster [slachtoffer 2]) begon te schreeuwen.
Ze zijn tot in de hal gekomen. Ik [dacht] dat ze me wilden beroven.
Ik kan die mensen alleen omschrijven als gemaskerde mannen met bivakmutsen. De lengtes waren 1.80, 1.75 en 1.65 meter (…).
Ze zijn de trap af naar beneden gevlucht. (…)
Toen ze weg waren zag ik in de gang op de grond een zwart pistool liggen. Dat is van hen.
Ook zie ik buiten op de deurmat, dat er nog een bivakmuts is achtergebleven.
(…) Ik ben in mijn gezicht geslagen en voel op andere plaatsen als mijn rug ook pijn.
(…) Ik heb een Grieks restaurant in Oss. (…) De daders hebben niets mee kunnen nemen.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.

2..

Het proces-verbaal van verhoor aangever, opgemaakt d.d. 17 april 2019, met bijlage, dossierpagina’s 118-126, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer 1] :

(pagina 118)
Het verhoor vindt plaats in vraag- en antwoordvorm, waarbij de vragen van de verbalisant vooraf gaan aan de letter 'V' en de antwoorden van de aangever zullen vooraf gaan aan de letter 'A'.
(pagina 119)
V: Kan u het letsel omschrijven wat u momenteel heeft?
A: Mijn hoofd bovenkant, hebben ze mij geslagen. Ze hebben me bij mijn linkeroog geslagen en op mijn hoofd en op mijn rug. (…) Ik heb vooral pijn op mijn hoofd. Iedere keer komt er bloed uit mijn neus. Die bloedde bij het incident echt heel hard. Mijn neus doet nog zeer en bloed ook snel.
(…)
(pagina 121)
V: Toen u de voordeur opende wat viel u toen als eerste op?
A: Drie gemaskerde jongens, een iets kleiner, dan iets groter en de andere nog iets groter.
(…)
A: (…) Ik werd door de drie jongens geslagen. Mijn vrouw kwam uit de woonkamer en zag dat en pakte het schoenenrek en sloeg daarmee een van de jongens. Mijn vrouw sloeg die kleinste jongen. Die jongen draaide zich van mij weg en pakte mijn vrouw vast en duwde haar op de grond. Hij pakte haar bij haar hoofd vast. (…) Ik was nog in gevecht met de twee jongens bij de voordeur. Er kwam meer ruimte, waardoor ik meer kon slaan en die twee jongens de woning uit vluchtten. Ik ging naar mijn vrouw en zag mijn vrouw op de vloer met hem bovenop mijn vrouw. (…) Ik sloeg de dader. (…)
(pagina 122)
Hij ging weg. (…) Een masker was buiten gevallen.

3..

Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de getuige [slachtoffer 1] door de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, d.d. 24 januari 2023, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [slachtoffer 1] voornoemd:

U houdt mij voor dat ik in mijn aangifte heb gesproken over drie mannen met bivakmutsen op [die] in mijn woning kwamen. (…) Met zijn drieën drukten ze de voordeur naar binnen en probeerden zo naar binnen te komen. Ik probeerde dat tegen te houden. (…) Ik duwde met mijn beide handen naar voren tegen de voorste kleinste persoon aan. (…) Ik had één hand op zijn bovenlijf en mijn andere hand had ik op zijn gezicht. (…) Ik herinner mij 100% zeker dat ik op een gegeven moment één van mijn handen op zijn gezicht had en dat ik toen geprobeerd heb om in zijn gezicht te knijpen. Ik deed dat op het moment dat ik hen probeerde terug te duwen naar buiten toe. U vraagt mij met welke hand ik in het gezicht van die kleinste persoon probeerde te knijpen. Met mijn rechterhand. U vraagt mij of ik hem kon knijpen. Ja. Ik voelde dat ik bijna zijn oog te pakken had, maar ik kneep hem in zijn wang.
Daarna kreeg ik een klap op mijn hoofd. Die klap kreeg ik van de achterste, dus de grootste persoon. Hij sloeg met een soort rubberen stok op mijn hoofd. Mijn bril viel hierdoor op de grond. Ik sloeg toen. Ik sloeg met mijn vuisten. Ik heb alle drie de personen met mijn vuisten geslagen. Ik heb ze geraakt op hun bovenlichaam. (…) Mijn vrouw was aan het schreeuwen. (…) Toen heeft de voorste, kleinste jongen mijn vrouw bij haar hoofd gepakt en met haar hoofd op de grond geduwd. (…) Het schoenenrek was kapot. Ik heb wat er van het schoenenrek op de grond lag gepakt. (…) Ik heb daarmee die kleinste jongen die op mijn vrouw zat geslagen achterop zijn hoofd. Die jongen zat op dat moment nog bovenop mijn vrouw, hij had zijn hand op het hoofd van mijn vrouw en had haar zo op de vloer geduwd. (…) Die jongen die mij met die stok sloeg heeft mij misschien wel vijf keer geslagen met die stok. Die andere jongens sloegen met hun vuisten.

4.

Het proces-verbaal van verhoor aangeefster, opgemaakt d.d. 17 april 2019, dossierpagina’s 114-117, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] :

(
Het hof begrijpt, gezien de inhoud en datum, dat dit verhoor betrekking heeft op de tenlastegelegde woningoverval en is afgenomen naar aanleiding van de aangifte van [slachtoffer 1] op 15 april 2019.)
(pagina 114)
Toen (
het hof begrijpt: 14 april 2019) we thuis waren was het ongeveer 22:50 uur. Mijn man (
het hof begrijpt: aangever [slachtoffer 1]) wilde gaan douchen en trok zijn jas al uit. Toen hoorde ik heel snel daarna dat er werd aangebeld.
(pagina 115)
Nadat mijn man de deur geopend had hoorde ik dat er een vechtpartij was. Ik was in de woonkamer. Ik ben toen ook richting de voordeur gelopen en ik zag drie gemaskerde mannen in gevecht met mijn man.
(…)
Ik zag dat mijn man in gevecht was met twee van de drie mannen. Er stond door de krapte nog een van de drie mannen buiten. De man buiten had iets in zijn hand een lang voorwerp en daar sloeg hij mijn man mee.
(…)
Ik zag de derde man over alle mannen heen mijn man slaan. Ik wilde mijn man helpen en ook verdedigen. Ik heb dus hetgeen gepakt wat het meest binnen mijn bereik was en heb dus het schoenenrek gepakt. Ik heb hiermee de eerste man binnen bereik geslagen. Daarna is het rekje gevallen. Toen duwde de eerste man mij op de grond. (…) De man heeft mij (…) vastgepakt en weggeduwd. Mijn man zag dat heeft vervolgens het rekje gepakt en weer op het hoofd van de eerste man geslagen. Hierna zijn ze met zijn allen weggelopen/weggerend. Ik heb ook de hele tijd hard gegild.
(…)
Op het moment dat de drie mannen wegrenden, zag ik pas het pistool liggen onder de radiator in de gang.
Nadat de politie [was] gekomen zagen we pas de bivakmuts die nog voor de voordeur lag.

5..

Het proces-verbaal uitslag sporenonderzoek, opgemaakt d.d. 22 mei 2020, dossierpagina 247, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :

Op 14 april 2019 werd melding gedaan van een overval. Forensisch dan wel tactisch onderzoek wees uit dat er een overval was geweest op de bewoners van de woning op het adres [adres 2] (…) waarbij het mannelijke slachtoffer ( [slachtoffer 1] ) (
het hof begrijpt telkens: aangever [slachtoffer 1]) letsel opgelopen had/gewond was geraakt. Voor zijn verwondingen wordt het slachtoffer in het ziekenhuis onderzocht.
Ik (…) ben op 14 april 2019 (…) samen met forensisch medewerker, brigadier [verbalisant 5] , naar het ziekenhuis gegaan om het slachtoffer te onderzoeken.
Bij dit onderzoek heb ik (…) de nagels/nagelranden van beide handen van slachtoffer [slachtoffer 1] met een wattenstaafje bemonsterd. Van deze bemonsteringen, voorzien van SIN AALS8093NL (nagels rechterhand) (…) is op 15 april 2020 een aanvraag DNA-onderzoek opgemaakt.
Op dinsdag 19 april 202 ontving ik het rapport DNA-onderzoek NFI, zaaksnummer 2019.04.25.096 (aanvraag 005). Hierin stond vermeld dat uit de bemonstering SIN AALS8093NL een DNA-profiel was verkregen van minimaal drie personen, waaronder slachtoffer [slachtoffer 1] , minimaal 1 onbekende persoon en van:
[verdachte] , geboren op [geboortedag 1] 2000 te [geboorteplaats] , Somalië .

6..

Het rapport DNA-onderzoek naar aanleiding van een overval gepleegd in Uden op 14 april 2019, opgemaakt d.d. 18 mei 2020, dossierpagina’s 248-251, zaaksnummer 2019.04.25.096 (aanvraag 005), voor zover inhoudende als onderzoeks-bevindingen van ing. M.J.W. Pouwels, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA:

(pagina 248)
Kenmerken aanvrager: Onderzoek Moultri

Vraagstelling

Politie Eenheid Oost-Brabant heeft verzocht de (…) door hen aangeleverde bemonstering (…) te onderwerpen aan een DNA-onderzoek en de DNA-profielen te vergelijken met de DNA-profielen van slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . (…) Het doel van dit onderzoek is het vaststellen van wie het DNA in de bemonsteringen afkomstig kan zijn.
AALS8093NL#01 [betreft] een bemonstering (
nagels slo r. hand [slachtoffer 1])
(pagina 249)
Tabel 2 Resultaten interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
SIN
Beschrijving DNA-profiel
DNA kan afkomstig zijn van
AALS8093NL#01 (nagels slo r. hand [slachtoffer 1] )
DNA-profiel van minimaal drie personen, waarvan minimaal één man
Slachtoffer [slachtoffer 1] , [verdachte] en minimaal één onbekende persoon
(pagina 250)
Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek
Ten behoeve van het berekenen van de bewijskracht (…) van de overeenkomsten tussen het DNA­profiel van [verdachte] (…) en DNA-mengprofiel AALS8093NL#01 zijn de volgende aannames gedaan:
  • bemonstering AALS8093NL#01 bevat DNA van drie personen;
  • slachtoffer [slachtoffer 1] is één van de donoren van DNA in bemonstering AALS8093NL#01;
  • de onbekende personen in dit mengsel zijn niet onderling of aan [verdachte] en slachtoffer [slachtoffer 1] verwant.
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese 1: De bemonstering bevat DNA van slachtoffer [slachtoffer 1] , [verdachte] en één willekeurige onbekende persoon.
Hypothese 2: De bemonstering bevat DNA van slachtoffer [slachtoffer 1] en twee willekeurige onbekende personen.
Het verkregen DNA-mengprofiel AALS8093NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
DNA-databank
DNA-mengprofiel AALS8093NL#01 is op 30 april 2020 eenmalig vergeleken met daarin aanwezige DNA-profielen van personen. Hierbij is een overeenkomst gevonden met het DNA-profiel van onderstaande persoon:
Achternaam [verdachte]
Voornaam [verdachte]
Geboortedatum [geboortedag 1] 2000
Geboorteplaats [geboorteplaats]
Geboorteland Somalië
Dit betekent dat [verdachte] een van de donoren kan zijn van het DNA in deze bemonstering.

7..

Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 19 maart 2021, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :

In de periode van april 2019 kende ik medeverdachte [medeverdachte]
(het hof begrijpt: [medeverdachte] ).
Ik heb vanaf de zomer tot het begin van de winter van 2018 voor [slachtoffer 1] gewerkt.

8..

Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de getuige [getuige 1] door de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, d.d. 19 juli 2022, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] voornoemd:

U vraagt mij of [medeverdachte] , [verdachte] kent. We zitten allemaal in dezelfde buurt, in Oss. Hij behoort min of meer tot de vriendengroep.
9.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt d.d. 15 april 2019, met fotobijlagen, dossierpagina’s 143-147, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :
(pagina 143)
Op (…) 14 april 2019 (…) ontvingen wij (…) de melding dat er zojuist drie gemaskerde mannen de woning binnen waren gedrongen op het adres [adres 2] .
(pagina 144)
Hierna ben ik, [verbalisant 4] , naar de woning gelopen op [adres 2] . Ik zag dat de voordeur open stond. Voor de voordeur lag een deurmat en hierop zag ik een zwarte bivakmuts liggen. (…) Ongeveer een meter van de dorpel, de woning inkijkend, zag ik links tegen de muur en onder de wand radiator, een zwartkleurig handvuurwapen liggen. Dit vuurwapen werd later door mij (…) veiliggesteld en in beslag genomen.
De ambulance nam de aangever
(het hof begrijpt: [slachtoffer 1] )mee naar het ziekenhuis te Uden, gezien de verwondingen voor nader medisch onderzoek.
Wij sloten het pand af in afwachting van de komst van de recherche/sporen ondersteuning/onderzoek. Voorts nam een tweede surveillance eenheid het pand in bewaking in afwachting van hun komst.

10..

Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres 2] ), opgemaakt d.d. 20 november 2019, dossierpagina’s 200-205, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 2] :

(pagina 200)
Op (…) 15 april 2019 om 01:00 uur kwamen wij, naar aanleiding van een overval in woning, voor een forensisch onderzoek aan bij de locatie [adres 2] .
(pagina 202)
Een deurmat die bij de toegangsdeur op de vloer van de galerij had gelegen, (…) werd door ons in de woonkamer aangetroffen. Op deze deurmat lag een bivakmuts. Deze bivakmuts werd door ons voor verder sporenonderzoek veiliggesteld en voorzien van SIN AALT1789NL.
(…)
Bij [de] forensische opsporing van politie Eenheid Oost-Brabant werd een vuurwapen overhandigd dat bij het incident zou zijn gebruikt en na het incident was aangetroffen.
Bij forensische opsporing werd dit vuurwapen (…) voorzien van SIN AAKS0847NL waarna het in het verdere sporenonderzoek werd opgenomen.
Uitslag DNA-onderzoek NFI:
Op 24 juli 2019 werd van het NFI een rapport ontvangen van het onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek. Daarbij werden behalve van de aangehaalde bewoners van de woning
(het hof begrijpt: [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] )DNA-kenmerken aangetroffen van [medeverdachte] , geboren op [geboortedag 2] 2000. Het rapport, voorzien van nummer 2019.04.25.096 is in dit dossier opgenomen.

11..

Het rapport Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een overval gepleegd in Uden op 14 april 2019, zaaksnummer 2019.04.25.096 (aanvragen 001, 002 en 003), opgemaakt d.d. 24 juli 2019, dossierpagina’s 254-261, met bijlagen, voor zover inhoudende als onderzoeksbevindingen van ing. M.J.W. Pouwels, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA:

(pagina 254)
Vraagstelling
Politie Eenheid Oost-Brabant heeft verzocht het pistool AAKS0847NL en de bivakmuts AALT1789NL te onderzoeken op de aanwezigheid van humane biologische sporen en DNA. Tevens is verzocht het referentiemateriaal van slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te onderwerpen aan een DNA-onderzoek en de DNA-profielen te betrekken bij het vergelijkend DNA-onderzoek. Het doel van dit onderzoek is om vast te stellen of er DNA van een ander dan de slachtoffers aanwezig is op het pistool of de bivakmuts, en van wie dat DNA afkomstig kan zijn.

Onderzoek naar biologische sporen

Pistool AAKS0847NL
(…)
Het patroonmagazijn is bemonsterd. (…) De bemonstering is als AAKS0847NL#04 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek
(pagina 255)
Bivakmuts AALT1789NL
Biologische contactsporen
De binnenkant van de bivakmuts is rondom het mondgat bemonsterd, ook het gedeelte van de omgeslagen rand dat mogelijk in contact is geweest met de mond is hierbij bemonsterd met als doel DNA te verzamelen van degene(n) die de bivakmuts heeft (hebben) gedragen. De bemonstering Is als AALT1789NL#0l veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
(pagina 256)
SIN
Beschrijving DNA-profiel
DNA kan afkomstig zijn van
Matchkans-DNA profiel
AAKS0847NL#04 (
patroonmagazijn)
DNA-mengprofiel van minimaal vijf personen, waarvan minimaal één man
Slachtoffer [slachtoffer 1] , [medeverdachte] (
het hof begrijpt telkens: medeverdachte [medeverdachte]) en minimaal drie onbekende personen
AALT1789NL#01 (
bivakmuts)
DNA-mengprofiel van minimaal vier personen, waarvan minimaal twee mannen
DNA-hoofdprofiel van een man
[medeverdachte]
kleiner dan één op één miljard
(pagina 257)
Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek
Ten behoeve van het berekenen van de bewijskracht (…) van de overeenkomsten tussen het DNA­profiel van [medeverdachte] en DNA-mengprofiel AAKS0847NL#04 zijn de volgende aannames gedaan:
  • bemonstering AAKS0847NL#04 bevat DNA van vijf personen;
  • slachtoffer [slachtoffer 1] is één van de donoren van DNA in bemonstering AAKS0847NL#04;
  • de onbekende personen in dit mengsel zijn niet onderling of aan [slachtoffer 1] en [medeverdachte] verwant.
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese 1: De bemonstering bevat DNA van slachtoffer [slachtoffer 1] , [medeverdachte] en drie willekeurige onbekende personen.
Hypothese 2: De bemonstering bevat DNA van slachtoffer [slachtoffer 1] en vier willekeurige onbekende personen.
Het verkregen DNA-mengprofiel AAKS0847NL#04 is circa 57 duizend keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.

DNA-databank

Afgeleid DNA-hoofdprofiel AALT1789NL#01 is op 12 juni 2019 opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken. Sindsdien wordt het vergeleken met daarin aanwezige DNA-profielen. Hierbij is een match gevonden met het DNA-profiel van
[medeverdachte] (…). Dit betekent dat een relatief grote hoeveelheid DNA in bemonstering AALT1789NL#0l afkomstig kan zijn van [medeverdachte] .

12.

. Een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Centraal Informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie, dossierpagina’s 357-368, met bijlagen, onder meer inhoudende:

(pagina 361)
Telefoonnummer: [telefoonnummer 1]
Voorletters: [medeverdachte]
Achternaam: [medeverdachte]
Aanbieder: T-Mobile
Dienst: abon

13..

Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt d.d. 18 december 2019, dossierpagina’s 180-185, met bijlage, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 6] :

(pagina 180)
Naar aanleiding van een plaatsgevonden woningoverval te Uden op (…) 14 april 2019 omstreeks 22.55 uur werd (…) onderzoek (…) Moultrie opgestart.
Gedurende het onderzoek zijn diverse historische verkeersgegevens gevorderd waaronder die van onderstaand communicatiemiddel welke in gebruik was bij verdachte [medeverdachte] (…).
Telefoonnr.
Gebruiker
Provider
Van
Tot
[telefoonnummer 1]
[medeverdachte]
T-Mobile
08-04-2019
08-10-2019
Uit bevraging van politiesystemen is gebleken dat dit telefoonnummer in gebruik was bij verdachte [medeverdachte] .
(pagina 182)
Telefoongebruik ten tijde van de overval.
Uit de gevorderde historische verkeersgegevens is bekend geworden dat er tussen 22.27:04 en 23.34:57 geen inkomende en/of uitgaande gesprekken zijn geregistreerd. Wel werd onderstaande inkomende voicemail geregistreerd:
Richting
Dienst
Startdatum
Starttijd
Duur
Telefoonnummer
Inkomend
Voicemail
14-04-2019
22:32:32
3
[telefoonnummer 2]
Inkomend
Voicemail
14-04-2019
22:33:39
2
[telefoonnummer 2]
Inkomend
Voicemail
14-04-2019
22:39:38
2
[telefoonnummer 2]
Inkomend
Voicemail
14-04-2019
22:48:26
1
[telefoonnummer 2]
Inkomend
Voicemail
14-04-2019
23:02:13
2
[telefoonnummer 2]
:
  • Blijkens raadplegen in de politiesystemen is dit telefoonnummer in gebruik bij [betrokkene] (…)
  • Dit betreft de vriendin van verdachte [medeverdachte] .
Uit onderstaande registraties blijkt dat de telefoon (
het hof begrijpt: de telefoon van medeverdachte [medeverdachte]) zich vermoedelijk ten tijde van de overval in Uden bevond. De telefoon heeft zich in de periode tussen 22.39:44 en 23.34:57 uur verplaatst vanuit Oss via Heesch naar Uden en vervolgens via Schaijk weer terug naar Oss.
  • Het tijdstip van de overval is gelegen tussen 22.50 en 22.58 uur.
  • De [plaats delict] bevindt zich op een afstand van 348 meter van de zendmast 40547 van T-Mobile en is gelegen binnen de zendrichting van deze mast.
Tijd
Locatie
Mast
22:39:44
[locatie 1]
57738263
22:40:35
[locatie 2]
68101129
23:06:41
[locatie 3]
40547
23:10:50
[locatie 4]
90951689
23:34:57
[locatie 5]
41607

14.

. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt d.d. 23 juni 2020, dossierpagina’s 196-198, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 7] :

(pagina 197)
Uit onderzoek van de historische verkeersgegevens in zowel onderzoek Trimble als in onderzoek Moultrie blijkt dat aan het telefoonnummer [telefoonnummer 1] het IMEI-nummer [IMEI nummer] gekoppeld is. De telefoon gekoppeld aan dit IMEI-nummer betreft een iPhone.
Inbeslagname iPhone
De hierboven bedoelde iPhone is op 16 augustus 2019 door de politie in beslag genomen
in onderzoek 2019169493-8. In dit onderzoek werd [medeverdachte]
(het hof begrijpt: [medeverdachte] )als verdachte aangehouden, waarna zijn iPhone met toestemming van OvJ mr. J. Kramer nader werd onderzocht. De iPhone was vergrendeld met een onbekende vergrendelcode die door verdachte [medeverdachte] niet werd gegeven. [medeverdachte] heeft in zijn verhoor onder nummer 2019168439-6 aangegeven niet mee te willen werken aan het onderzoek aan zijn iPhone en gaf daarom geen vergrendelcode.

15..

Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, tweede meervoudige kamer voor strafzaken, van 11 juli 2023, voor zover inhoudende als eigen waarneming van het hof:

De voorzitter verzoekt de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] , die in de zittingszaal naast elkaar zitten, om te gaan staan.
De voorzitter neemt waar dat de verdachte iets minder lang is dan de medeverdachte [medeverdachte] .
Bewijsoverwegingen
De verdachte ontkent elke betrokkenheid bij het tenlastegelegde. De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Aan dit verweer is – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern het volgende ten grondslag gelegd.
Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat het DNA van de verdachte
onderde nagels van aangever [slachtoffer 1] is aangetroffen. Het DNA kan ook op de nagels van aangever zijn aangetroffen, hetgeen relevant is voor de vraag hoe dat DNA-materiaal daarop terecht is gekomen.
Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) heeft geen onderzoek verricht naar de aard van het celmateriaal in de bemonstering. Dat onderzoek kan een aanwijzing opleveren voor de vraag in hoeverre het onderzochte spoor delictgerelateerd is en hoe het op de nagels terecht kan zijn gekomen. Voorts is slechts sprake van een mengprofiel waarin niet slechts het DNA van de verdachte en aangever zijn aangetroffen, maar ook van ten minste één andere persoon. Het is in de visie van de verdediging niet uit te sluiten dat het DNA van de onbekend gebleven persoon delictgerelateerd is en het DNA van de verdachte reeds eerder op een volstrekt onschuldige wijze indirect is overgedragen. Dit geldt volgens de raadsvrouw temeer nu niet is onderzocht wat de verhouding in de bemonstering is tussen het DNA van de verdachte en de onbekend gebleven derde, terwijl de relatieve hoeveelheid DNA die iemand heeft bijgedragen aan een spoor relevant kan zijn.
Omdat het NFI alleen onderzoek op bronniveau heeft verricht en geen onderzoek op activiteitenniveau, heeft er geen evaluatie plaatsgevonden door een deskundige van de vraag hoe waarschijnlijk de resultaten van het DNA-onderzoek zijn in het licht van het scenario van het Openbaar Ministerie, afgezet tegen dat van de verdachte.
De verdachte was, zoals door hemzelf is verklaard in de fase van het hoger beroep, in 2019 nog werkzaam in het restaurant van aangever [slachtoffer 1] . Tijdens het werk in het restaurant moet volgens de verdediging een DNA-overdracht hebben plaatsgehad. De omstandigheid dat de verdachte wisselend heeft verklaard over de duur van zijn dienstverband kan hem volgens de raadsvrouw niet worden tegengeworpen, gelet op de aanwezigheid van trauma in combinatie met acculturatieproblemen en problematisch cannabisgebruik. Daarbij komt dat er vraagtekens zijn te zetten bij de door aangever [slachtoffer 1] afgelegde verklaring over het dienstverband van de verdachte, terwijl de verklaring van de verdachte over dat dienstverband wordt bevestigd door de ten overstaan van de raadsheer-commissaris gehoorde getuige [getuige 2] , aldus de verdediging.
Indien het hof zich onvoldoende ingelicht acht om de verdachte vrij te spreken, dan is (voorwaardelijk) verzocht om het NFI nader onderzoek te laten verrichten naar de aard van het celmateriaal dat is aangetroffen in het mengprofiel, alsmede naar de hoeveelheid DNA-materiaal van de verdachte in het mengspoor in relatie tot het daarin aanwezige DNA-materiaal van de onbekende derden. Eventueel zou, indien het hof dit noodzakelijk acht, ook een onderzoek op activiteitenniveau kunnen worden uitgevoerd.
Ten slotte heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat het opzet van de daders was gericht op het wegnemen van goederen, aangezien niet de afgifte van goederen is geëist, er door hen niet gedreigd is met het gebruik van het vuurwapen en zij geen tas bij zich droegen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Bij gelegenheid van zijn politieverhoor op 23 juni 2020 – toen de verdachte 19 jaar oud was – heeft de verdachte op de vraag welke baantjes hij had, geantwoord:
“In 2019: in de bouw en slopen. Dit heb ik gedaan tot aan de zomer. In de zomer heb ik in kunstgras gewerkt. Daarna heb ik in de logistiek gewerkt.”Vervolgens heeft de verdachte op de vraag of hij het Griekse restaurant [naam restaurant] in Oss kent, zijnde het restaurant van aangever [slachtoffer 1] , verklaard dat hij dat restaurant kent en dat hij daar lang geleden (naar eigen zeggen ‘toen hij nog kind was’) heeft gewerkt. Bij de politie heeft de verdachte zich verder overwegend op zijn zwijgrecht beroepen. Bij zijn verhoor door de raadkamer van de rechtbank op 8 juli 2020 heeft de verdachte verklaard dat hij als afwasser werkte in het restaurant, maar dat hij niet meer precies weet wanneer dat was. De eigenaar kwam volgens de verdachte af en toe naar het restaurant. Op 19 maart 2021, tijdens de openbare terechtzitting van de rechtbank en in aanwezigheid van zijn toenmalige raadsman, heeft de verdachte verklaard dat hij vanaf de zomer tot het begin van de winter van 2018 voor [slachtoffer 1] heeft gewerkt. Daarna kwam hij daar nog wel eens als klant: hij ging er wel eens wat drinken en haalde ook wel eens zijn vriend op als deze klaar was met werken. Nadat de verdachte door de rechtbank ermee werd geconfronteerd dat er in april 2019, enkele maanden nadat de verdachte zou zijn gestopt met werken voor aangever [slachtoffer 1] , DNA van de verdachte op de nagels van [slachtoffer 1] was aangetroffen, terwijl aangever in de tussentijd al vele keren onder de douche moet zijn geweest, verklaarde de verdachte dat hij ook niet wist hoe het kan dat zijn DNA daar nog steeds aanwezig was.
In hoger beroep heeft de verdachte tijdens een regiezitting op 27 juli 2022 verklaard dat het in 2019 moet zijn geweest dat hij voor aangever [slachtoffer 1] heeft gewerkt. Hij zou bij aangever zijn gestopt met het werken toen hij naar school ging. Het starten van de opleiding, na de zomer van 2019, zou de reden zijn geweest om te stoppen met werken bij aangever. De verdachte verklaarde ook zich niet meer precies te kunnen herinneren wanneer hij bij het restaurant van aangever heeft gewerkt. Later verklaarde de verdachte dat de laatste keer in april moet zijn geweest. De verdachte verklaarde bij aangever alleen in de afwas te hebben gewerkt. De keuken waar hij werkte was klein en volgens de verdachte kwam men er veel met elkaar in aanraking. De verdachte heeft die verklaring min of meer herhaald tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak in hoger beroep.
Het hof stelt vast dat de verdachte over de periode waarin hij voor het restaurant van aangever heeft gewerkt wisselend heeft verklaard. Nadat hij door de rechtbank was veroordeeld, heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep zijn verklaring gewijzigd, in die zin dat hij volgens die verklaring ook in 2019 nog werkzaam was voor aangever [slachtoffer 1] , en in ieder geval nog in april 2019. Het hof hecht evenwel geen geloof aan deze daaromtrent in hoger beroep afgelegde gewijzigde verklaring, aangezien niet valt in te zien waarom zijn eerder in eerste aanleg afgelegde verklaring niet de waarheid zou behelzen, terwijl het belang van het afleggen van een gewijzigde verklaring in hoger beroep – gezien het ten laste van de verdachte gewezen vonnis en de bewijswaarde die daarin is toegekend aan het bij aangever aangetroffen DNA van de verdachte – evident is. Daarbij komt dat het procesdossier geen enkel aanknopingspunt biedt voor een dienstverband van de verdachte bij het restaurant van aangever omstreeks de datum van het tenlastegelegde. De verdachte is na eerder ‘beter en langer nadenken’ (zoals door zijn voormalig raadsman bij pleidooi naar voren bracht, vide p. 9 van het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg) tot de conclusie gekomen dat hij alleen een deel van het jaar 2018 voor [slachtoffer 1] heeft gewerkt, zodat evenmin aannemelijk is geworden dat sprake zou kunnen zijn van een vergissing in dit verband. Hetgeen de raadsvrouw daarover bij pleidooi heeft aangevoerd, inhoudende dat sprake zou zijn van een trauma bij de verdachte in combinatie met acculturatieproblemen en problematisch cannabisgebruik, kan – wat daar ook van zij – aan het voorgaande niet afdoen. Ook uit de ten overstaan van de raadsheer-commissaris afgelegde getuigenverklaring van [getuige 2] volgt niet dat de verdachte omstreeks het tenlastegelegde nog in het restaurant van aangever [slachtoffer 1] heeft gewerkt. Aangever [slachtoffer 1] heeft bovendien tijdens zijn verhoor door de raadsheer-commissaris op 24 januari 2023 weersproken dat de verdachte toen nog voor hem werkte en noemt verdachte ook niet als één van zijn werknemers op het moment dat hij op 17 april 2019 – kort na de gebeurtenissen – door de politie werd gehoord (dossierpagina 119). Het hof acht de ter terechtzitting in hoger beroep door de verdachte afgelegde verklaring over de duur van zijn dienstverband dan ook ongeloofwaardig en stelt deze terzijde. Dat betekent dat het hof er hierna van uitgaat dat de verdachte omstreeks het tenlastegelegde niet in het restaurant van aangever werkzaam was.
Het hof stelt vast dat de primair tenlastegelegde poging tot woningoverval heeft plaatsgevonden op 14 april 2019. Het mag in redelijkheid worden verondersteld dat aangever [slachtoffer 1] in de periode tussen het einde van het dienstverband van de verdachte begin van de winter 2018 en 14 april 2019, zijnde enkele maanden, zich heeft bekommerd om zijn persoonlijke verzorging en derhalve een groot aantal keren heeft gedoucht (zie ook de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] als opgenomen onder bewijsmiddel 4, inhoudende dat aangever ook op de avond van de overval op het punt stond om te gaan douchen), zijn handen heeft gewassen en zijn nagels heeft geknipt, reden waarom – mocht het al zo zijn dat op indirecte wijze DNA-materiaal op de nagels van het slachtoffer terecht is gekomen – het naar het oordeel van het hof nagenoeg is uitgesloten dat eventueel eerder ten tijde van het dienstverband overgebracht DNA van de verdachte zich op 14 april 2019 nog op de nagels van aangever zou bevinden. De omstandigheid dat de verdachte, zoals hij zelf heeft verklaard, nadien nog regelmatig in het restaurant zou zijn geweest, kan daar niet aan afdoen, reeds niet omdat gesteld noch gebleken is dat tijdens een van die bezoeken het DNA van de verdachte op de nagels van aangever terecht is gekomen. De verdediging heeft zich immers in hoger beroep op het standpunt gesteld dat zulks tijdens het werk in het restaurant moet zijn gebeurd.
Nu het door de verdediging geschetste scenario door het hof terzijde wordt gesteld, is er naar het oordeel van het hof redelijkerwijs geen andere mogelijkheid dan dat het DNA van de verdachte ten tijde van de woningoverval op aangever [slachtoffer 1] is overgedragen. Daarmee is voor het hof, anders dan voor de verdediging, genoegzaam komen vast te staan dat het onderzochte DNA-spoor delictgerelateerd is. Het hof ziet zich in voormeld oordeel gesterkt door het feit dat aangever [slachtoffer 1] ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat hij op een gegeven moment met zijn rechterhand in het gezicht van één van de daders heeft geknepen, dat hij een dader heeft geduwd en dat hij ook anderszins daders met zijn handen op hun bovenlichaam heeft (aan)geraakt. De enkele stelling van de verdediging dat, zo begrijpt het hof, deze verklaring van [slachtoffer 1] niet kan kloppen omdat de daders bivakmutsen droegen en er dus in zoverre geen DNA-overdracht zou hebben kunnen plaatsvinden, dwingt het hof niet tot een andersluidend oordeel, aangezien uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen dat er een fors gevecht heeft plaatsgevonden tussen de daders en aangever [slachtoffer 1] waarbij er veel bloedsporen zijn achtergebleven en het voorts zeer wel mogelijk is dat in dat gevecht gedragen kleding op enig moment – al dan niet gedeeltelijk – het lichaam van de betreffende dader niet heeft bedekt. Daarnaast betrekt het hof bij zijn oordeel dat sprake is van een daderspoor de omstandigheid dat uit de bewijsmiddelen volgt dat ook medeverdachte [medeverdachte] bij de poging tot woningoverval betrokken is en dat de verdachte en [medeverdachte] elkaar kennen.
De raadsvrouw heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan tot nader onderzoek naar aangetroffen DNA ‘indien het hof zich onvoldoende voorgelicht acht om cliënt vrij te spreken’. Hoewel het hof de verdachte niet zal vrijspreken acht het hof zich voldoende voorgelicht op grond van de inhoud van het procesdossier en wordt in zoverre niet aan de voorwaarde van het voorwaardelijke verzoek voldaan. Het hof overweegt ten overvloede dat het hof het verzochte nadere DNA-onderzoek niet noodzakelijk acht, omdat het hof reeds heeft vastgesteld dat:
- uit de NFI-bevindingen volgt dat het meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is dat het de bemonstering DNA van [slachtoffer 1] , de verdachte en één willekeurige onbekende persoon bevat, dan dat deze bemonstering DNA bevat van [slachtoffer 1] en twee willekeurige onbekend gebleven personen;
- het onderzochte DNA-spoor delictgerelateerd is;
- van indirecte overdracht redelijkerwijs geen sprake kan zijn geweest, en
- de betrokkenheid van de verdachte bij de poging tot woningoverval bovendien steun vindt in de omstandigheid dat de – zoals uit de bewijsmiddelen naar voren komt – op de ten tijde van het tenlastegelegde op de plaats delict te plaatsen medeverdachte [medeverdachte] en de verdachte elkaar kennen.
Op grond van het voorgaande acht het hof zich voldoende voorgelicht ter beantwoording van de eerste vraag als bedoeld in artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering, zodat het verzoek wordt afgewezen.
Voor het hof is aldus, op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en het vorenoverwogene, boven redelijke twijfel verheven dat de verdachte één van de drie daders van de poging tot woningoverval is geweest.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de drie daders, de verdachte aldus daaronder begrepen, rond 23.00 uur de woning van aangever [slachtoffer 1] zijn binnengedrongen. Zij droegen toen bivakmutsen en hadden wapens bij zich, waaronder een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Nadat aangever [slachtoffer 1] na het aanbellen de deur opende, probeerden de daders binnen te dringen en maakten zij vrijwel direct gebruik van fors geweld jegens zowel aangever [slachtoffer 1] als aangeefster [slachtoffer 2] . Deze door de daders gebezigde handelwijze moet – nu van contra-indicaties die dwingen tot het tegendeel niet is gebleken – naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de voltooiing van een diefstal met geweld, dat de conclusie geen andere kan zijn dan dat de daders met dat opzet hebben gehandeld. Het feit dat de woningoverval niet is geslaagd, maar dat het bij een poging is gebleven, is slechts te wijten geweest aan het hardnekkige verzet van aangever [slachtoffer 1] en aangeefster [slachtoffer 2] . Het handelen van de daders moet, naar zij moeten hebben beseft, als noodzakelijk en dus door hen gewild gevolg met zich hebben gebracht dat de poging tot diefstal werd vergemakkelijkt, zodat het oogmerk daarop aanwezig is geweest.
Dat de daders niet de afgifte van goederen hebben geëist, er door hen niet gedreigd is met het gebruik van het vuurwapen en zij geen tas bij zich droegen, zoals door de raadsvrouw nog ten verwere is aangevoerd, doet aan het voorgaande niet af.
Het hof verwerpt mitsdien de tot vrijspraak strekkende verweren van de verdediging in al hun onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte, tezamen en in vereniging met anderen, het primair tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich samen met zijn twee mededaders schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – een poging tot diefstal met geweld. Zij zijn, gemaskerd met bivakmutsen en met wapens, de woning van de twee slachtoffers binnengedrongen en hebben daarbij geweld tegen beide slachtoffers uitgeoefend, waardoor bij aangever [slachtoffer 1] letsel is toegebracht. Bij het slachtoffer [slachtoffer 1] was op 15 april 2019, naast meerdere bloeduitstortingen, ook sprake van licht hersenletsel, zoals naar voren komt uit de medische verklaring die is opgemaakt in het ziekenhuis te Uden op 4 mei 2019 (dossierpagina 163). Door te handelen zoals bewezen is verklaard hebben de verdachte en zijn mededaders ernstig inbreuk gemaakt op de geestelijke en lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Na de overval zijn zij erg angstig geworden en wilden zij weg uit hun woning, terwijl dat juist een plek is waar zij zich veilig moeten kunnen voelen. Het slachtoffer [slachtoffer 2] heeft dusdanige angstklachten en een gevoel van onveiligheid ontwikkeld dat zij naar China is geëmigreerd en dat haar relatie met het slachtoffer [slachtoffer 1] met een echtscheiding tot een einde is gekomen. Het slachtoffer [slachtoffer 1] is, mede door het bewezenverklaarde, gestopt met zijn restaurant. Het is voorts een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke traumatische gebeurtenissen nog langdurig angstgevoelens en psychische klachten kunnen ondervinden.
Dit verwerpelijke handelen, dat kennelijk slechts was ingegeven door eigen geldelijk gewin, wordt de verdachte en zijn mededaders door het hof zeer zwaar aangerekend. Daarbij komt dat de verdachte, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, nog steeds niet is doordrongen van het kwalijke van zijn gedrag.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 16 mei 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk voor geweldsdelicten tot taakstraffen is veroordeeld. De verdachte liep ten tijde van het bewezenverklaarde bovendien in een proeftijd van één van deze veroordelingen. Die eerdere veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw de fout in te gaan.
Het hof heeft tevens kennisgenomen van de inhoud van het reclasseringsadvies van Mondriaan van 5 maart 2021. Daaruit komt onder meer als conclusie naar voren dat er problemen zijn op diverse leefgebieden, de verdachte mogelijk een trauma en acculturatieproblemen heeft en dat hij niet open staat voor een behandeling daarvan, hij geen dagbesteding heeft, hij behoort tot een groep overlastgevende hangjongeren en er een vermoeden is van problematisch cannabis- en alcoholgebruik. Het risico op recidive, letselschade en onttrekking aan voorwaarden wordt als hoog ingeschat. De reclassering adviseert om het adolescentenstrafrecht toe te passen en een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte – inmiddels 23 jaar oud – naar voren gebracht dat hij, nadat op 17 mei 2022 zijn voorlopige hechtenis werd geschorst, een tijd heeft verbleven in een daklozenopvang, dat hij sinds kort begeleid woont, dat hij voornemens is om te beginnen met een opleiding in de bouwsector en in dat kader een leerwerkplek aangeboden heeft gekregen en dat hij een uitkering heeft aangevraagd.
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke gevallen door dit hof worden opgelegd en uit het oogpunt van vergelding, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof, evenals de rechtbank en zoals is gevorderd door de advocaat-generaal, in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak nog het volgende.
Namens de verdachte is tegen het bestreden vonnis op 16 april 2021 hoger beroep ingesteld. Het hof doet bij arrest van heden – 25 juli 2023 – einduitspraak. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat het hoger beroep is ingesteld. De redelijke termijn in de fase van het hoger beroep is in deze zaak met ongeveer 3 maanden overschreden.
Hoewel er in deze zaak op verzoek van de verdediging getuigen door de raadsheer-commissaris zijn gehoord, is het hof van oordeel dat die omstandigheid niet het gehele tijdsverloop kan en mag verklaren. Van andere bijzondere omstandigheden die het tijdsverloop rechtvaardigen is het hof niet gebleken.
Het hof zal derhalve de overschrijding van de redelijke termijn ten faveure van de verdachte verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof de op te leggen gevangenisstraf zal matigen met één maand.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 29 maanden met aftrek van het voorarrest.
Overeenkomstig het imperatief bepaalde in artikel 359, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering zal het hof bepalen dat tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Het hof acht, gelet op de strafoplegging, ten slotte termen aanwezig om het tegen de verdachte verleende en reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen. Mitsdien zal het hof hierna overeenkomstig beslissen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 2.750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering ziet op smartengeld.
De rechtbank heeft de vordering bij vonnis waarvan beroep integraal toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair geconcludeerd – in verband met de bepleite vrijspraak – dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, dan wel dat deze vordering moet worden afgewezen. Subsidiair is geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring omdat volgens de raadsvrouw niet zou kunnen worden vastgesteld dat sprake is van ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Meer subsidiair is verzocht tot matiging van een eventueel toe te wijzen bedrag aan immateriële schadevergoeding.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof overweegt daartoe als volgt.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] is slachtoffer geworden van een poging tot woningoverval. Daarbij heeft zij gezien hoe haar man werd aangevallen door drie personen met een bivakmuts. Er zijn door de overvallers ook wapens gebruikt. Toen de benadeelde partij haar man probeerde te beschermen, is zij door één van de overvallers zelf vastgepakt en op de grond geduwd.
Naar het oordeel van het hof brengen de aard en de ernst van de normschending in dit geval met zich dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon ’op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek kan worden aangenomen.
De benadeelde partij, althans haar gemachtigde, heeft gesteld dat zij door de gebeurtenis ernstig is beschadigd in haar emotioneel, psychologisch, maatschappelijk en sociaal functioneren. De benadeelde partij stelt onder meer veel moeite te hebben om over het incident te praten, durft niet meer alleen in haar woning te zijn, is steeds alert en angstig en is door haar verlies van haar veiligheidsgevoel naar China geëmigreerd. Naast angstklachten, stelt de benadeelde partij slaap- en vermoeidheidsproblemen te ervaren na hetgeen haar is overkomen. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat gewelddadige woningovervallen een ernstige inbreuk op de psychische integriteit van slachtoffers opleveren, waardoor reeds op die grond kan worden gesproken van schending van een persoonlijkheidsrecht.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, voor zover daarvan uit de overgelegde bescheiden is gebleken, alsmede gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof de immateriële schade die benadeelde rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit heeft geleden naar billijkheid op het gevorderde bedrag van
€ 2.750,00.
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot het bedrag van € 2.750,00 hoofdelijk zal worden toegewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 april 2019, zijnde de datum van het delict, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 3.429,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in de volgende bedragen:
een bedrag van € 179,00 voor een kapotte bril;
een bedrag van € 3.250,00 aan smartengeld.
De rechtbank heeft de vordering bij vonnis waarvan beroep integraal toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair geconcludeerd – in verband met de bepleite vrijspraak – dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding, dan wel dat deze vordering moet worden afgewezen. Subsidiair heeft de verdediging zich met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden. Het hof overweegt daartoe als volgt.
De vordering tot schadevergoeding, voor zover die ziet op een kapotte bril (post i.), is door de verdediging niet inhoudelijk betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd, zodat het hof van oordeel is dat het gestelde bedrag van € 179,00 voor toewijzing gereed ligt.
Met betrekking tot de vordering tot immateriële schadevergoeding (post ii.) overweegt het hof als volgt.
Reeds omdat door het bewezenverklaarde bij de benadeelde partij [slachtoffer 1] lichamelijk letsel is veroorzaakt (vide het schadeonderbouwingsformulier en de medische verklaring op dossierpagina 163, waaruit volgt dat sprake was van zwellingen, bloeduitstortingen, een hoofdwond en licht hersenletsel), komt de benadeelde partij op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek in aanmerking voor vergoeding van geleden immateriële schade.
De benadeelde partij, althans zijn gemachtigde, heeft gesteld dat hij naar aanleiding van de gewelddadige overval in zijn woning te kampen heeft met angstklachten, slaapproblemen en gevoelens van onveiligheid. De benadeelde partij is continu op zijn hoede. Hij heeft zich genoodzaakt gezien om met de uitoefening van zijn Griekse restaurant te stoppen. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat gewelddadige woningovervallen een ernstige inbreuk op de psychische integriteit van slachtoffers opleveren.
Het hof is van oordeel dat het gestelde geestelijk letsel dat is opgetreden valt onder het bereik artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, voor zover daarvan uit de overgelegde bescheiden is gebleken, alsmede gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof de immateriële schade die benadeelde rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit heeft geleden naar billijkheid op het gevorderde bedrag van € 3.250,00.
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot het bedrag van € 3.429,00 (posten i. en ii.) hoofdelijk zal worden toegewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 april 2019, zijnde de datum van het delict, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregelen
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan de slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] is toegebracht tot de respectievelijke bedragen van € 2.750,00 en € 3.429,00. De verdachte is daarvoor jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte hoofdelijk maatregelen tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedragen, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij telkens bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke jeugddetentie, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Oost-Brabant te ’s-Hertogenbosch van 27 maart 2019 onder parketnummer 01-009177-19. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie dient te worden gelast. Mitsdien zal het hof hierna overeenkomstig beslissen. Van een situatie als bedoeld in artikel 6:6:29 van het Wetboek van Strafvordering is het hof niet gebleken, zodat het hof geen aanleiding ziet voor een omzetting als bedoeld in dat artikel.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45, 60a, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
29 (negenentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op het tegen de verdachte verleende en reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.750,00 (zegge: tweeduizend zevenhonderdvijftig euro)als vergoeding van immateriële schade, waarvoor de verdachte met zijn mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.750,00 (zegge: tweeduizend zevenhonderdvijftig euro)aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 37 (zevenendertig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen ten gunste van [slachtoffer 2] hebben voldaan, de andere in zoverre vervalt;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.429,00 (zegge: drieduizend vierhonderdnegenentwintig euro)bestaande uit € 179,00 (zegge: honderdnegenenzeventig euro) als vergoeding van materiële schade en € 3.250,00 (zegge: drieduizend tweehonderdvijftig euro) als vergoeding van immateriële schade, waarvoor de verdachte met zijn mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij [slachtoffer 1] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.429,00 (zegge: drieduizend vierhonderdnegenentwintig euro)bestaande uit € 179,00 (zegge: honderdnegenenzeventig euro) aan materiële schadevergoeding en € 3.250,00 (zegge: drieduizend tweehonderdvijftig euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 44 (vierenveertig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen ten gunste van [slachtoffer 1] hebben voldaan, de andere in zoverre vervalt;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Oost-Brabant te ’s-Hertogenbosch van 27 maart 2019 onder parketnummer 01-009177-19, te weten een
jeugddetentievoor de duur van
2 (twee) weken.
Aldus gewezen door:
mr. R.G.A. Beaujean, voorzitter,
mr. O.M.J.J. van de Loo en mr. J.F. Dekking, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. lic. J.N. van Veen, griffier,
en op 25 juli 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mrs. Beaujean en Van de Loo voornoemd zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.