ECLI:NL:GHSHE:2023:2430

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
20-001021-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot woningoverval met geweld tegen slachtoffers, DNA-bewijs en telecomgegevens

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is beschuldigd van poging tot woningoverval, waarbij hij samen met mededaders, gemaskerd en gewapend, de woning van twee slachtoffers binnendrongen. Tijdens de overval is geweld gebruikt, wat resulteerde in letsel bij een van de slachtoffers. Het hof heeft overwogen dat er voldoende bewijs was, waaronder DNA-bewijs en telecomgegevens, die de betrokkenheid van de verdachte bij de overval bevestigden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 29 maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast zijn de vorderingen van de benadeelde partijen integraal toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente. Het hof heeft de vordering tot gevangenneming van de verdachte afgewezen, maar heeft wel schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de verdachte voor de slachtoffers.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Parketnummer : 20-001021-21
Uitspraak : 25 juli 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats
’s-Hertogenbosch, van 2 april 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-170656-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] (Burundi) op [geboortedag 1] 2000,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het primair tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘poging tot diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van het voorarrest. De vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn door de rechtbank integraal en hoofdelijk toegewezen tot de respectievelijke bedragen van € 3.429,00 en € 2.750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Ten behoeve van beide slachtoffers is telkens hoofdelijk de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Ten slotte is de schorsing van het jegens de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis bij vonnis opgegeven.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het primair tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van het voorarrest. Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is geconcludeerd tot integrale en hoofdelijke toewijzing, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten slotte is gevorderd om bij arrest de gevangenneming van de verdachte te bevelen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit. De raadsvrouw heeft daarnaast een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van [getuige 1] en [getuige 2] als getuigen. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partijen is primair geconcludeerd dat de benadeelde partijen daarin niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Subsidiair is met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] geconcludeerd tot matiging van een eventueel toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding en meer subsidiair heeft de verdediging zich met betrekking tot deze vordering gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof. Ten slotte is verzocht om bij arrest de vordering tot gevangenneming af te wijzen.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging en daarmee de grondslag van het onderzoek is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep, tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 14 april 2019 te Uden, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om in/uit de woning aan [adres 2] aldaar weg te nemen een of meer goed(eren) van zijn/hun gading, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , met het oogmerk om het/die zich wederrechtelijk toe te eigenen, en deze poging tot diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, zich met voormeld oogmerk met zijn mededader(s), althans alleen, gemaskerd (met bivakmutsen) naar de woning aan [adres 2] heeft begeven en (aldaar) doende is geweest met zijn mededader(s), althans alleen, gemaskerd in die woning binnen te dringen en (aldaar) die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, tegen diens hoofd en/of in diens gezicht en/of tegen diens lichaam heeft/hebben geslagen en/of gestoten en/of gestompt en/of die [slachtoffer 2] heeft/hebben vastgepakt en/of op de grond geduwd en/of haar hoofd vastgepakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 april 2019 te Uden, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een of meer goed(eren) van zijn/hun gading, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] toebehoorde(n), zich met voormeld oogmerk met zijn mededader(s), althans alleen, gemaskerd (met bivakmutsen) naar de woning aan [adres 2] heeft begeven en (aldaar) doende is geweest met zijn mededader(s), althans alleen, gemaskerd in die woning binnen te dringen en (aldaar) die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, tegen diens hoofd en/of in diens gezicht, en/of tegen diens lichaam, heeft/hebben geslagen en/of gestoten en/of gestompt, en/of die [slachtoffer 2] heeft/hebben vastgepakt en/of op de grond geduwd en/of haar hoofd vastgepakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 april 2019 te Uden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet met voorbedachten rade, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, tegen diens hoofd en/of in diens gezicht en/of tegen zijn lichaam, heeft/hebben geslagen en/of gestoten en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 april 2019 te Uden, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om uit de woning aan [adres 2] aldaar weg te nemen een of meer goederen van zijn gading, die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorden, te weten aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, en deze poging tot diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld tegen die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal gemakkelijk te maken, zich met voormeld oogmerk met zijn mededaders gemaskerd (met bivakmutsen) naar de woning aan [adres 2] heeft begeven en aldaar doende is geweest met zijn mededader gemaskerd in die woning binnen te dringen en aldaar die [slachtoffer 1] tegen diens hoofd en in diens gezicht en tegen diens lichaam heeft/hebben geslagen en/of gestompt en die [slachtoffer 2] heeft/hebben vastgepakt en op de grond geduwd en haar hoofd vastgepakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, districtsrecherche ’s-Hertogenbosch, registratienummer 2019212269, op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent van politie, in het onderzoek ‘Moultrie’ en ‘Trimble’, gesloten d.d. 25 juli 2020, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-405.

1..

Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , opgemaakt d.d. 15 april 2019, met fotobijlagen, dossierpagina’s 107-113, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer 1] :

(pagina 107)
Feit : Overval in woning
Plaats delict : [adres 2]
Pleegdatum/tijd : Op (…) 14 april 2019 (…)
Vanavond tegen 23.00 uur kwamen drie gemaskerde mannen mijn woning binnen. Ze belden aan en drongen meteen binnen.
Ik heb ze naar buiten willen duwen. Zij sloegen mij en ik sloeg terug. Mijn vrouw (
het hof begrijpt: aangeefster [slachtoffer 2]) begon te schreeuwen.
Ze zijn tot in de hal gekomen. Ik [dacht] dat ze me wilden beroven.
Ik kan die mensen alleen omschrijven als gemaskerde mannen met bivakmutsen. De lengtes waren 1.80, 1.75 en 1.65 meter (…).
Ze zijn de trap af naar beneden gevlucht. (…)
Toen ze weg waren zag ik in de gang op de grond een zwart pistool liggen. Dat is van hen.
Ook zie ik buiten op de deurmat, dat er nog een bivakmuts is achtergebleven.
(…) Ik ben in mijn gezicht geslagen en voel op andere plaatsen als mijn rug ook pijn.
(…) De daders hebben niets mee kunnen nemen.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.

2..

Het proces-verbaal van verhoor aangever, opgemaakt d.d. 17 april 2019, met bijlage, dossierpagina’s 118-126, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer 1] :

(pagina 118)
Het verhoor vindt plaats in vraag- en antwoordvorm, waarbij de vragen van de verbalisant vooraf gaan aan de letter 'V' en de antwoorden van de aangever zullen vooraf gaan aan de letter 'A'.
(pagina 119)
V: Kan u het letsel omschrijven wat u momenteel heeft?
A: Mijn hoofd bovenkant, hebben ze mij geslagen. Ze hebben me bij mijn linkeroog geslagen en op mijn hoofd en op mijn rug. (…) Ik heb vooral pijn op mijn hoofd. Iedere keer komt er bloed uit mijn neus. Die bloedde bij het incident echt heel hard. Mijn neus doet nog zeer en bloed ook snel.
(…)
(pagina 121)
V: Toen u de voordeur opende wat viel u toen als eerste op?
A: Drie gemaskerde jongens, een iets kleiner, dan iets groter en de andere nog iets groter.
A: (…) Ik werd door de drie jongens geslagen. Mijn vrouw kwam uit de woonkamer en zag dat en pakte het schoenenrek en sloeg daarmee een van de jongens. Mijn vrouw sloeg die kleinste jongen. Die jongen draaide zich van mij weg en pakte mijn vrouw vast en duwde haar op de grond. Hij pakte haar bij haar hoofd vast. (…) Ik was nog in gevecht met de twee jongens bij de voordeur. Er kwam meer ruimte, waardoor ik meer kon slaan en die twee jongens de woning uit vluchtten. Ik ging naar mijn vrouw en zag mijn vrouw op de vloer met hem bovenop mijn vrouw. (…) Ik sloeg de dader. (…)
(pagina 122)
Hij ging weg. (…) Een masker was buiten gevallen.

3..

Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de getuige [slachtoffer 1] door de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, d.d. 24 januari 2023, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [slachtoffer 1] voornoemd:

U houdt mij voor dat ik in mijn aangifte heb gesproken over drie mannen met bivakmutsen op [die] in mijn woning kwamen. (…) Met zijn drieën drukten ze de voordeur naar binnen en probeerden ze zo naar binnen te komen. Ik probeerde dat tegen te houden. (…) Ik duwde met mijn beide handen naar voren tegen de voorste kleinste persoon aan. (…) Ik had één hand op zijn bovenlijf en mijn andere hand had ik op zijn gezicht. (…) Ik herinner mij 100% zeker dat ik op een gegeven moment één van mijn handen op zijn gezicht had en dat ik toen geprobeerd heb om in zijn gezicht te knijpen. Ik deed dat op het moment dat ik hen probeerde terug te duwen naar buiten toe. U vraagt mij met welke hand ik in het gezicht van die kleinste persoon probeerde te knijpen. Met mijn rechterhand. U vraagt mij of ik hem kon knijpen. Ja. Ik voelde dat ik bijna zijn oog te pakken had, maar ik kneep hem in zijn wang.
Daarna kreeg ik een klap op mijn hoofd. Mijn bril viel hierdoor op de grond. Ik sloeg toen. Ik sloeg met mijn vuisten. Ik heb alle drie de personen met mijn vuisten geslagen. Ik heb ze geraakt op hun bovenlichaam. (…) Mijn vrouw was aan het schreeuwen. (…) Die klap kreeg ik van de achterste, dus de grootste persoon. Hij sloeg met een soort rubberen stok op mijn hoofd. (…) Toen heeft de voorste, kleinste jongen mijn vrouw bij haar hoofd gepakt en met haar hoofd op de grond geduwd. (…) Het schoenenrek was kapot. Ik heb wat er van het schoenenrek op de grond lag gepakt. (…) Ik heb daarmee die kleinste jongen die op mijn vrouw zat geslagen achterop zijn hoofd. Die jongen zat op dat moment nog bovenop mijn vrouw, hij had zijn hand op het hoofd van mijn vrouw en had haar zo op de vloer geduwd. (…) Die jongen die mij met die stok sloeg heeft mij misschien wel vijf keer geslagen met die stok. Die andere jongens sloegen met hun vuisten.

4..

Het proces-verbaal van verhoor aangeefster, opgemaakt d.d. 17 april 2019, dossierpagina’s 114-117, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] :

(
Het hof begrijpt, gezien de inhoud en datum, dat dit verhoor betrekking heeft op de tenlastegelegde woningoverval en is afgenomen naar aanleiding van de aangifte van [slachtoffer 1] op 15 april 2019.)
(pagina 114)
Toen (
het hof begrijpt: 14 april 2019) we thuis waren was het ongeveer 22:50 uur. Mijn man (
het hof begrijpt: aangever [slachtoffer 1]) wilde gaan douchen en trok zijn jas al uit. Toen hoorde ik heel snel daarna dat er werd aangebeld.
(pagina 115)
Nadat mijn man de deur geopend had hoorde ik dat er een vechtpartij was. Ik was in de woonkamer. Ik ben toen ook richting de voordeur gelopen en ik zag drie gemaskerde mannen in gevecht met mijn man.
(…)
Ik zag dat mijn man in gevecht was met twee van de drie mannen. Er stond door de krapte nog een van de drie mannen buiten. De man buiten had iets in zijn hand een lang voorwerp en daar sloeg hij mijn man mee.
(…)
Ik zag de derde man over alle mannen heen mijn man slaan. Ik wilde mijn man helpen en ook verdedigen. Ik heb dus hetgeen gepakt wat het meest binnen mijn bereik was en heb dus het schoenenrek gepakt. Ik heb hiermee de eerste man binnen bereik geslagen. Daarna is het rekje gevallen.
(…) Toen duwde de eerste man mij op de grond. (…) De man heeft mij (…) vastgepakt en weggeduwd. Mijn man zag dat heeft vervolgens het rekje gepakt en weer op het hoofd van de eerste man geslagen. Hierna zijn ze met zijn allen weggelopen/weggerend. Ik heb ook de hele tijd hard gegild.
(…)
Op het moment dat de drie mannen wegrenden, zag ik pas het pistool liggen onder de radiator in de gang.
Nadat de politie [was] gekomen zagen we pas de bivakmuts die nog voor de voordeur lag.

5..

Het proces-verbaal uitslag sporenonderzoek, opgemaakt d.d. 22 mei 2020, dossierpagina 247, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :

Op 14 april 2019 werd melding gedaan van een overval. Forensisch dan wel tactisch onderzoek wees uit dat er een overval was geweest op de bewoners van de woning op het adres [adres 2] (…) waarbij het mannelijke slachtoffer ( [slachtoffer 1] ) (
het hof begrijpt telkens: aangever [slachtoffer 1]) letsel opgelopen had/gewond was geraakt. Voor zijn verwondingen wordt het slachtoffer in het ziekenhuis onderzocht.
Ik (…) ben op 14 april 2019 (…) samen met forensisch medewerker, brigadier [verbalisant 5] , naar het ziekenhuis gegaan om het slachtoffer te onderzoeken.
Bij dit onderzoek heb ik (…) de nagels/nagelranden van beide handen van slachtoffer [slachtoffer 1] met een wattenstaafje bemonsterd. Van deze bemonsteringen, voorzien van SIN AALS8093NL (nagels rechterhand) (…) is op 15 april 2020 een aanvraag DNA-onderzoek opgemaakt.
Op dinsdag 19 april 202 ontving ik het rapport DNA-onderzoek NFI, zaaksnummer 2019.04.25.096 (aanvraag 005). Hierin stond vermeld dat uit de bemonstering SIN AALS8093NL een DNA-profiel was verkregen van minimaal drie personen, waaronder slachtoffer [slachtoffer 1] , minimaal 1 onbekende persoon en van:
[medeverdachte] , geboren op [geboortedag 2] 2000 te [geboorteplaats 2] .

6..

Het rapport DNA-onderzoek naar aanleiding van een overval gepleegd in Uden op 14 april 2019, opgemaakt d.d. 18 mei 2020, dossierpagina’s 248-251, zaaksnummer 2019.04.25.096 (aanvraag 005), voor zover inhoudende als onderzoeks-bevindingen van ing. M.J.W. Pouwels, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA:

(pagina 248)
Kenmerken aanvrager: Onderzoek Moultri

Vraagstelling

Politie Eenheid Oost-Brabant heeft verzocht de (…) door hen aangeleverde bemonstering (…) te onderwerpen aan een DNA-onderzoek en de DNA-profielen te vergelijken met de DNA-profielen van slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . (…) Het doel van dit onderzoek is het vaststellen van wie het DNA in de bemonsteringen afkomstig kan zijn.
AALS8093NL#01 [betreft] een bemonstering (
nagels slo r. hand [slachtoffer 1])
(pagina 249)
Tabel 2 Resultaten interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
SIN
Beschrijving DNA-profiel
DNA kan afkomstig zijn van
AALS8093NL#01 (nagels slo r. hand [slachtoffer 1] )
DNA-profiel van minimaal drie personen, waarvan minimaal één man
Slachtoffer [slachtoffer 1] , [medeverdachte] en minimaal één onbekende persoon
(pagina 250)
Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek
Ten behoeve van het berekenen van de bewijskracht (…) van de overeenkomsten tussen het DNA­profiel van [medeverdachte] (…) en DNA-mengprofiel AALS8093NL#01 zijn de volgende aannames gedaan:
  • bemonstering AALS8093NL#01 bevat DNA van drie personen;
  • slachtoffer [slachtoffer 1] is één van de donoren van DNA in bemonstering AALS8093NL#01;
  • de onbekende personen in dit mengsel zijn niet onderling of aan [medeverdachte] en slachtoffer [slachtoffer 1] verwant.
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese 1: De bemonstering bevat DNA van slachtoffer [slachtoffer 1] , [medeverdachte] en één willekeurige onbekende persoon
Hypothese 2: De bemonstering bevat DNA van slachtoffer [slachtoffer 1] en twee willekeurige onbekende personen
Het verkregen DNA-mengprofiel AALS8093NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
DNA-databank
DNA-mengprofiel AALS8093NL#01 is op 30 april 2020 eenmalig vergeleken met daarin aanwezige DNA-profielen van personen. Hierbij is een overeenkomst gevonden met het DNA-profiel van onderstaande persoon:
Achternaam [medeverdachte]
Voornaam [medeverdachte]
Geboortedatum [geboortedag 2] 2000
Geboorteplaats [geboorteplaats 2]
Geboorteland Somalië
Dit betekent dat [medeverdachte] een van de donoren kan zijn van het DNA in deze bemonstering.

7..

Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 19 maart 2021, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :

De voorzitter vraagt mij of ik in de periode rond april 2019 medeverdachte
[medeverdachte]
(het hof begrijpt: [medeverdachte] )kende. Ja, dat klopt. (...) Ik zag hem dagelijks.
8.Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de getuige [getuige 3] door de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, d.d. 19 juli 2022, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 3] voornoemd:
U vraagt mij of [verdachte] , [medeverdachte] kent. We zitten allemaal in dezelfde buurt, in Oss. Hij behoort min of meer tot de vriendengroep.

9.

Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt d.d. 15 april 2019, met fotobijlagen, dossierpagina’s 143-147, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :

(pagina 143)
Op (…) 14 april 2019 (…) ontvingen wij (…) de melding dat er zojuist drie gemaskerde mannen de woning binnen waren gedrongen op het adres [adres 2] .
(pagina 144)
Hierna ben ik, [verbalisant 4] , naar de woning gelopen op [adres 2] . Ik zag dat de voordeur open stond. Voor de voordeur lag een deurmat en hierop zag ik een zwarte bivakmuts liggen. (…) Ongeveer een meter van de dorpel, de woning inkijkend, zag ik links tegen de muur en onder de wand radiator, een zwartkleurig handvuurwapen liggen. Dit vuurwapen werd later door mij (…) veiliggesteld en in beslag genomen.
De ambulance nam de aangever
(het hof begrijpt: [slachtoffer 1] )mee naar het ziekenhuis te Uden, gezien de verwondingen voor nader medisch onderzoek.
Wij sloten het pand af in afwachting van de komst van de recherche/sporen ondersteuning/onderzoek. Voorts nam een tweede surveillance eenheid het pand in bewaking in afwachting van hun komst.

10..

Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres 2] ), opgemaakt d.d. 20 november 2019, dossierpagina’s 200-205, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 2] :

(pagina 200)
Op (…) 15 april 2019 om 01:00 uur kwamen wij, naar aanleiding van een overval in woning, voor een forensisch onderzoek aan bij de locatie [adres 2] .
(pagina 202)
Een deurmat die bij de toegangsdeur op de vloer van de galerij had gelegen, (…) werd door ons in de woonkamer aangetroffen. Op deze deurmat lag een bivakmuts. Deze bivakmuts werd door ons voor verder sporenonderzoek veiliggesteld en voorzien van SIN AALT1789NL.
(…)
Bij [de] forensische opsporing van politie Eenheid Oost-Brabant werd een vuurwapen overhandigd dat bij het incident zou zijn gebruikt en na het incident was aangetroffen.
Bij forensische opsporing werd dit vuurwapen (…) voorzien van SIN AAKS0847NL waarna het in het verdere sporenonderzoek werd opgenomen.
Uitslag DNA-onderzoek NFI:
Op 24 juli 2019 werd van het NFI een rapport ontvangen van het onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek. Daarbij werden behalve van de aangehaalde bewoners van de woning
(het hof begrijpt: [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] )DNA-kenmerken aangetroffen van [verdachte] , geboren op [geboortedag 1] 2000. Het rapport, voorzien van nummer 2019.04.25.096 is in dit dossier opgenomen.

11.

. Het rapport Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een overval gepleegd in Uden op 14 april 2019, zaaksnummer 2019.04.25.096 (aanvragen 001, 002 en 003), opgemaakt d.d. 24 juli 2019, dossierpagina’s 254-261, met bijlagen, voor zover inhoudende als onderzoeksbevindingen van ing. M.J.W. Pouwels, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA:

(pagina 254)
Vraagstelling
Politie Eenheid Oost-Brabant heeft verzocht het pistool AAKS0847NL en de bivakmuts AALT1789NL te onderzoeken op de aanwezigheid van humane biologische sporen en DNA. Tevens is verzocht het referentiemateriaal van slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te onderwerpen aan een DNA-onderzoek en de DNA-profielen te betrekken bij het vergelijkend DNA-onderzoek. Het doel van dit onderzoek is om vast te stellen of er DNA van een ander dan de slachtoffers aanwezig is op het pistool of de bivakmuts, en van wie dat DNA afkomstig kan zijn.

Onderzoek naar biologische sporen

Pistool AAKS0847NL
(…)
Het patroonmagazijn is bemonsterd. (…) De bemonstering is als AAKS0847NL#04 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek
(pagina 255)
Bivakmuts AALT1789NL
Biologische contactsporen
De binnenkant van de bivakmuts is rondom het mondgat bemonsterd, ook het gedeelte van de omgeslagen rand dat mogelijk in contact is geweest met de mond is hierbij bemonsterd met als doel DNA te verzamelen van degene(n) die de bivakmuts heeft (hebben) gedragen. De bemonstering Is als AALT1789NL#0l veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
(pagina 256)
SIN
Beschrijving DNA-profiel
DNA kan afkomstig zijn van
Matchkans-DNA profiel
AAKS0847NL#04 (
patroonmagazijn)
DNA-mengprofiel van minimaal vijf personen, waarvan minimaal één man
Slachtoffer [slachtoffer 1] , [verdachte] (
het hof begrijpt telkens: verdachte) en minimaal drie onbekende personen
AALT1789NL#01 (
bivakmuts)
DNA-mengprofiel van minimaal vier personen, waarvan minimaal twee mannen
DNA-hoofdprofiel van een man
[verdachte]
kleiner dan één op één miljard
(pagina 257)
Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek
Ten behoeve van het berekenen van de bewijskracht (…) van de overeenkomsten tussen het DNA­profiel van [verdachte] en DNA-mengprofiel AAKS0847NL#04 zijn de volgende aannames gedaan:
  • bemonstering AAKS0847NL#04 bevat DNA van vijf personen;
  • slachtoffer [slachtoffer 1] is één van de donoren van DNA in bemonstering AAKS0847NL#04;
  • de onbekende personen in dit mengsel zijn niet onderling of aan [slachtoffer 1] en [verdachte] verwant.
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese 1: De bemonstering bevat DNA van slachtoffer [slachtoffer 1] , [verdachte] en drie willekeurige onbekende personen.
Hypothese 2: De bemonstering bevat DNA van slachtoffer [slachtoffer 1] en vier willekeurige onbekende personen.
Het verkregen DNA-mengprofiel AAKS0847NL#04 is circa 57 duizend keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.

DNA-databank

Afgeleid DNA-hoofdprofiel AALT1789NL#01 is op 12 juni 2019 opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken. Sindsdien wordt het vergeleken met daarin aanwezige DNA-profielen. Hierbij is een match gevonden met het DNA-profiel van
[verdachte] (…). Dit betekent dat een relatief grote hoeveelheid DNA in bemonstering AALT1789NL#01 afkomstig kan zijn van [verdachte] .

12..

Een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Centraal Informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie, dossierpagina’s 357-368, met bijlagen, onder meer inhoudende:

(pagina 361)
Telefoonnummer: [telefoonnummer 1]
Voorletters: [verdachte]
Achternaam: [verdachte]
Aanbieder: T-Mobile
Dienst: abon

13..

Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt d.d. 18 december 2019, dossierpagina’s 180-185, met bijlage, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 6] :

(pagina 180)
Naar aanleiding van een plaatsgevonden woningoverval te Uden op (…) 14 april 2019 omstreeks 22.55 uur werd (…) onderzoek (…) Moultrie opgestart.
Gedurende het onderzoek zijn diverse historische verkeersgegevens gevorderd waaronder die van onderstaand communicatiemiddel welke in gebruik was bij verdachte [verdachte] (…).
Telefoonnr.
Gebruiker
Provider
Van
Tot
[telefoonnummer 1]
[verdachte]
T-Mobile
08-04-2019
08-10-2019
Uit bevraging van politiesystemen is gebleken dat dit telefoonnummer in gebruik was bij verdachte [verdachte] .
(pagina 182)
Telefoongebruik ten tijde van de overval.
Uit de gevorderde historische verkeersgegevens is bekend geworden dat er tussen 22.27:04 en 23.34:57 geen inkomende en/of uitgaande gesprekken zijn geregistreerd. Wel werd onderstaande inkomende voicemail geregistreerd:
Richting
Dienst
Startdatum
Starttijd
Duur
Telefoonnummer
Inkomend
Voicemail
14-04-2019
22:32:32
3
[telefoonnummer 2]
Inkomend
Voicemail
14-04-2019
22:33:39
2
[telefoonnummer 2]
Inkomend
Voicemail
14-04-2019
22:39:38
2
[telefoonnummer 2]
Inkomend
Voicemail
14-04-2019
22:48:26
1
[telefoonnummer 2]
Inkomend
Voicemail
14-04-2019
23:02:13
2
[telefoonnummer 2]
:
  • Blijkens raadplegen in de politiesystemen is dit telefoonnummer in gebruik bij [betrokkene] (…)
  • Dit betreft de vriendin van verdachte [verdachte] .
Uit onderstaande registraties blijkt dat de telefoon (
het hof begrijpt: de telefoon van verdachte [verdachte]) zich vermoedelijk ten tijde van de overval in Uden bevond. De telefoon heeft zich in de periode tussen 22.39:44 en 23.34:57 uur verplaatst vanuit Oss via Heesch naar Uden en vervolgens via Schaijk weer terug naar Oss.
  • Het tijdstip van de overval is gelegen tussen 22.50 en 22.58 uur.
  • De [plaatsdelict] bevindt zich op een afstand van 348 meter van de zendmast 40547 van T-Mobile en is gelegen binnen de zendrichting van deze mast.
Tijd
Locatie
Mast
22:39:44
[locatie 1]
57738263
22:40:35
[locatie 2]
68101129
23:06:41
[locatie 3]
40547
23:10:50
[locatie 4]
90951689
23:34:57
[locatie 5]
41607

14.

. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt d.d. 23 juni 2020, dossierpagina’s 196-198, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 7] :

(pagina 197)
Uit onderzoek van de historische verkeersgegevens in zowel onderzoek Trimble als in onderzoek Moultrie blijkt dat aan het telefoonnummer [telefoonnummer 1] het IMEI-nummer [IMEI nummer] gekoppeld is. De telefoon gekoppeld aan dit IMEI-nummer betreft een iPhone.
Inbeslagname iPhone
De hierboven bedoelde iPhone is op 16 augustus 2019 door de politie in beslag genomen in onderzoek 2019169493-8. In dit onderzoek werd [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) als verdachte aangehouden voor verboden wapenbezit, waarna zijn iPhone met toestemming van OvJ mr. J. Kramer nader werd onderzocht.
De iPhone was vergrendeld met een onbekende vergrendelcode die door verdachte [verdachte] niet werd gegeven. (…) [verdachte] heeft in zijn verhoor onder nummer 2019168439-6 aangegeven niet mee te willen werken aan het onderzoek aan zijn iPhone en gaf daarom geen vergrendelcode.

15..

Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, tweede meervoudige kamer voor strafzaken, van 11 juli 2023, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] en de eigen waarneming van het hof:

Ik heb een relatie gehad met [betrokkene] . Dat zou goed in april 2019 geweest kunnen zijn.
De voorzitter verzoekt de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , die in de zittingszaal naast elkaar zitten, om te gaan staan.
De voorzitter neemt waar dat de verdachte iets groter is dan de medeverdachte [medeverdachte] .
Bewijsoverwegingen
De verdachte heeft elke betrokkenheid bij het tenlastegelegde ontkend. De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daaraan is – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern het volgende ten grondslag gelegd.
De verdachte heeft op vragen van de rechtbank en het hof verklaard dat hij in 2019 geregeld in het jeugdhonk in Oss verbleef, alwaar hij in het kader van het maken van rapmuziek wel eens een bivakmuts droeg. Mogelijk is bij die gelegenheden zijn DNA op een bivakmuts terecht gekomen. Hetzelfde geldt voor het bij de poging tot woningoverval gebruikte wapen (een BB-gun), waarop eveneens het DNA van de verdachte is aangetroffen. De verdachte heeft daarover verklaard dat een persoon met als bijnaam ‘Bolle’ hem op enig moment in het jeugdhonk een wapen heeft laten zien, welk wapen de verdachte toen ook vast heeft gehouden. Het aantreffen van DNA van de verdachte op deze verplaatsbare goederen wil in de visie van de verdediging evenwel nog niet zeggen dat de verdachte ter plaatse aanwezig was en een rol had bij het tenlastegelegde.
Voorts kan volgens de raadsvrouw op basis van het procesdossier niet zonder meer worden vastgesteld dat het nummer van de telefoon, welke telefoon op 14 april 2019 reisbewegingen heeft gemaakt van Oss, via Heesch, naar Uden, Schaijk en weer terug naar Oss, toebehoorde aan de verdachte en dat de verdachte op de tenlastegelegde datum 14 april 2019 de gebruiker van dat nummer was, laat staan dat de verdachte betrokken is geweest bij de poging tot woningoverval. De verdachte heeft verklaard dat hij vorenbedoelde reisbeweging vaker maakte, samen met zijn vriend [getuige 1] , omdat de vriendin van die [getuige 1] , te weten [getuige 2] , in Uden woonachtig was. De verdediging heeft voorwaardelijk verzocht om deze twee laatstgenoemde personen te horen als getuigen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat op de plaats delict, namelijk op de deurmat voor de woning, een bivakmuts is aangetroffen. In de woning van aangever [slachtoffer 1] is een BB-gun aangetroffen. Zowel het patroonmagazijn van dit wapen als de binnenkant van de bivakmuts (ter hoogte van de mond) zijn bemonsterd.
Uit de bemonstering van het patroonmagazijn is een DNA-mengprofiel van minimaal vijf personen, waarvan minimaal één man, naar voren gekomen. De NFI-deskundige heeft geconcludeerd dat het DNA-materiaal afkomstig kan zijn van aangever [slachtoffer 1] , de verdachte en minimaal drie onbekende personen. Het is volgens de deskundige meer dan 57 duizend keer waarschijnlijker dat de bemonstering DNA bevat van aangever [slachtoffer 1] , de verdachte en drie willekeurige onbekende personen, dan dat de bemonstering DNA bevat van aangever [slachtoffer 1] en vier willekeurige onbekend gebleven personen.
Uit de bemonstering van de bivakmuts is een DNA-mengprofiel van minimaal vier personen, waarvan minimaal twee mannen, naar voren gekomen. De NFI-deskundige heeft geconcludeerd dat er een afgeleid DNA-hoofdprofiel van een man is, waarbij het DNA afkomstig kan zijn van de verdachte. Het is volgens de deskundige meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker dat de bemonstering DNA bevat van aangever [slachtoffer 1] , de verdachte en één willekeurige onbekend gebleven persoon, dan dat de bemonstering DNA bevat van aangever [slachtoffer 1] en twee willekeurige onbekende personen.
Het hof stelt aldus vast dat zowel op de bij de poging tot woningoverval gebruikte bivakmuts als op de patroonhouder van de BB-gun DNA van de verdachte aanwezig was.
Het hof acht het aantreffen van het DNA van de verdachte op beide bij de poging tot woningoverval gebruikte voorwerpen redengevend voor het bewijs. Van de verdachte mag onder deze omstandigheid een die redengevendheid ontzenuwende verklaring worden verwacht.
De verdachte heeft daarover de hiervoor vermelde verklaring afgelegd en aldus slechts in algemene zin de mogelijkheid opgeworpen dat de bij de poging tot woningoverval gebruikte bivakmuts en het daarbij gebruikte wapen dezelfde kunnen zijn geweest als de bivakmuts en het wapen die hij beweerdelijk op enig moment in het jeugdhonk heeft gedragen respectievelijk heeft vastgehad.
Het hof stelt vast dat gesteld noch gebleken is dat steeds sprake was van dezelfde bivakmuts en hetzelfde wapen, zodat reeds daarom niet van een daadwerkelijk alternatief scenario kan worden gesproken. De stelling van de verdachte is niet duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie, doch behelst slechts een theoretisch opgeworpen mogelijkheid. Daarbij komt – zo al van de aanwezigheid van een daadwerkelijk alternatief scenario uit zou kunnen worden gegaan – dat de verdachte zijn verklaring op geen enkele wijze concreet en verifieerbaar heeft gemaakt, omdat hij geen nadere personalia van de beweerdelijke persoon met de bijnaam ‘Bolle’ die hem ooit bij het jeugdhonk een wapen zou hebben getoond, heeft kunnen geven. De getuigen die op verzoek van de verdediging bij de raadsheer-commissaris zijn gehoord en die net als de verdachte wel eens bij het jeugdhonk kwamen, hebben desgevraagd verklaard geen persoon met de bijnaam ‘Bolle’ te kennen. Bij gebreke van concrete verifieerbare gegevens kan die persoon niet als getuige worden bevraagd over het door de verdachte vastgehouden wapen en is het aldus onmogelijk om de juistheid van de door de verdachte betrokken stellingen te kunnen toetsen, zodat het hof ook om die reden aan de door de verdachte geponeerde mogelijke verklaring voor de aanwezigheid van zijn DNA op de bivakmuts en de patroonhouder voorbij gaat.
Het aangetroffen DNA is echter niet het enige bewijs waaruit de betrokkenheid van de verdachte bij de poging tot woningoverval valt af te leiden. Het hof overweegt hierover het volgende.
Uit de bewijsmiddelen, meer bepaald uit de inhoud van het onder bewijsmiddel 14 vermelde ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van bevindingen – ten aanzien waarvan het hof geen reden heeft om aan de juistheid daarvan te twijfelen – volgt genoegzaam dat de telefoon met nummer [telefoonnummer 1] in een ander jegens de verdachte geëntameerd strafrechtelijk onderzoek in beslag is genomen, dat het IMEI-nummer van die telefoon [IMEI nummer] is en dat die telefoon hem toebehoort. Nu van het gebruik van de telefoon door een ander dan de verdachte op geen enkele wijze is gebleken, gaat het hof ervan uit dat de telefoon bij de verdachte in gebruik is geweest. Het hof ziet daarvoor steun in de telefonische contacten op 14 april 2019, zijnde ingekomen voicemailberichten van een telefoonnummer op naam van [betrokkene] , destijds de vriendin van de verdachte.
Uit de tot het bewijs gebezigde analyse van telecomgegevens volgt dat de telefoon van de verdachte zich op de avond 14 april 2019 vanuit Oss naar Uden bewoog en rond het tijdstip van de poging tot woningoverval in Uden is geweest, om vervolgens kort na die poging weer terug te bewegen richting Oss, zijnde de woonplaats van de verdachte. Mede in het licht van het overige bewijsmateriaal dat wijst op de betrokkenheid van de verdachte bij de tenlastegelegde poging tot woningoverval, kan de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij regelmatig dezelfde reisbeweging maakte met zijn vriend, wat daar ook van zij, niet afdoen aan een bewezenverklaring. De reisbeweging geeft juist steun aan het overige voor de verdachte belastende bewijs, aangezien uit die beweging volgt dat de verdachte kort voor de poging tot woningoverval richting Uden is gereisd, ten tijde van de poging tot woningoverval in Uden moet zijn geweest en kort daarna weer uit Uden is vertrokken. Hierbij betrekt het hof tevens dat uit de bewijsmiddelen volgt dat ook medeverdachte [medeverdachte] bij de poging tot woningoverval betrokken is en dat de verdachte en [medeverdachte] elkaar kennen.
Het in dit verband gedane voorwaardelijke verzoek om [getuige 1] en [getuige 2] alsnog als getuigen te mogen horen wijst het hof als zijnde niet noodzakelijk af, reeds omdat [getuige 1] heeft verklaard zich niets meer te kunnen herinneren over de bewuste avond van 14 april 2019 en bovendien op geen enkele wijze is onderbouwd waarom het horen van [getuige 2] noodzakelijk is voor de beantwoording van enige in het kader van de in de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering te beantwoorden vragen.
Naar het oordeel van het hof is aldus, op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en het vorenoverwogene in onderling verband en samenhang beschouwd, boven redelijke twijfel verheven dat de verdachte één van de drie daders van de poging tot woningoverval is geweest.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de drie daders, de verdachte aldus daaronder begrepen, rond 23.00 uur de woning van aangever [slachtoffer 1] zijn binnengedrongen. Zij droegen toen bivakmutsen en hadden wapens bij zich, waaronder een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Nadat aangever [slachtoffer 1] na het aanbellen de deur opende, probeerden de daders binnen te dringen en maakten zij vrijwel direct gebruik van fors geweld jegens zowel aangever [slachtoffer 1] als aangeefster [slachtoffer 2] . Deze door de daders gebezigde handelwijze moet – nu van contra-indicaties die dwingen tot het tegendeel niet is gebleken – naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de voltooiing van een diefstal met geweld, dat de conclusie geen andere kan zijn dan dat de daders met dat opzet hebben gehandeld. Het feit dat de woningoverval niet is geslaagd, maar dat het bij een poging is gebleven, is slechts te wijten geweest aan het hardnekkige verzet van aangever [slachtoffer 1] en aangeefster [slachtoffer 2] . Het handelen van de daders moet, naar zij moeten hebben beseft, als noodzakelijk en dus door hen gewild gevolg met zich hebben gebracht dat de poging tot diefstal werd voorbereid en vergemakkelijkt, zodat het oogmerk daarop aanwezig is geweest.
Het hof verwerpt mitsdien de tot vrijspraak strekkende verweren van de verdediging in al hun onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte, tezamen en in vereniging met anderen, het primair tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich samen met zijn twee mededaders schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – een poging tot diefstal met geweld. Zij zijn, gemaskerd met bivakmutsen en met wapens, de woning van de twee slachtoffers binnengedrongen en hebben daarbij geweld tegen beide slachtoffers uitgeoefend, waardoor bij aangever [slachtoffer 1] letsel is toegebracht. Bij het slachtoffer [slachtoffer 1] was op 15 april 2019, naast meerdere bloeduitstortingen, ook sprake van licht hersenletsel, zoals naar voren komt uit de medische verklaring die is opgemaakt in het ziekenhuis te Uden op 4 mei 2019 (dossierpagina 163). Door te handelen zoals bewezen is verklaard hebben de verdachte en zijn mededaders ernstig inbreuk gemaakt op de geestelijke en lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Na de overval zijn zij erg angstig geworden en wilden zij weg uit hun woning, terwijl dat juist een plek is waar zij zich veilig moeten kunnen voelen. Het slachtoffer [slachtoffer 2] heeft dusdanige angstklachten en een gevoel van onveiligheid ontwikkeld dat zij naar China is geëmigreerd en dat haar relatie met het slachtoffer [slachtoffer 1] met een echtscheiding tot een einde is gekomen. Het slachtoffer [slachtoffer 1] is, mede door het bewezenverklaarde, gestopt met zijn restaurant. Het is voorts een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke traumatische gebeurtenissen nog langdurig angstgevoelens en psychische klachten kunnen ondervinden.
Dit verwerpelijke handelen, dat kennelijk slechts was ingegeven door eigen geldelijk gewin, wordt de verdachte en zijn mededaders door het hof zeer zwaar aangerekend. Daarbij komt dat de verdachte, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, nog steeds niet is doordrongen van het kwalijke van zijn gedrag.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 26 juni 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk voor geweldsdelicten tot taakstraffen is veroordeeld. Die veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw de fout in te gaan. Het hof heeft voorts gezien dat de verdachte na zijn vrijlating in deze zaak opnieuw ter zake van een diefstal uit een woning in aanraking is gekomen met justitie. De verdachte is daarvoor in augustus 2022 door de rechtbank onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden. Hoewel het hof deze omstandigheid niet ten nadele van de verdachte zal meewegen bij de straftoemeting, baart het handelen van de verdachte wel zorgen.
Het hof heeft tevens kennisgenomen van de inhoud van het reclasseringsadvies van Novadic-Kentron in het arrondissement Oost-Brabant van 11 maart 2021. Daaruit komt als conclusie naar voren dat er op diverse leefgebieden van de verdachte meer stabiliteit lijkt te zijn dan in het verleden. De jeugdreclassering rapporteerde eerder in 2020 onder meer als risicofactoren: een inadequate daginvulling, een gebrekkige emotieregulatie en negatieve sociale contacten. Het risico op recidive, letselschade en onttrekking aan voorwaarden wordt door de reclassering als gemiddeld ingeschat. De reclassering adviseert om het adolescentenstrafrecht toe te passen en een straf op te leggen met bijzondere voorwaarden in de vorm van een meldplicht, een gedragsinterventie gericht op het verbeteren van cognitieve vaardigheden en een ambulante behandeling voor zijn agressieproblematiek.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij woonachtig is bij zijn moeder, werkzaam is als zonnepanelenmonteur, hij daarmee een inkomen van € 2.100,00 bruto per maand verdiend en abstinent is van het gebruik van verdovende middelen.
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke gevallen door dit hof worden opgelegd en uit het oogpunt van vergelding, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof, evenals de rechtbank en zoals is gevorderd door de advocaat-generaal, in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak nog het volgende.
Namens de verdachte is tegen het bestreden vonnis op 16 april 2021 hoger beroep ingesteld. Het hof doet bij arrest van heden – 25 juli 2023 – einduitspraak. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat het hoger beroep is ingesteld. De redelijke termijn in de fase van het hoger beroep is in deze zaak met ongeveer 3 maanden overschreden.
Hoewel er in deze zaak op verzoek van de verdediging getuigen door de raadsheer-commissaris zijn gehoord, is het hof van oordeel dat die omstandigheid niet het gehele tijdsverloop kan en mag verklaren. Van andere bijzondere omstandigheden die het tijdsverloop rechtvaardigen is het hof niet gebleken.
Het hof zal derhalve de overschrijding van de redelijke termijn ten faveure van de verdachte verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof de op te leggen gevangenisstraf zal matigen met één maand.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 29 maanden met aftrek van het voorarrest.
Overeenkomstig het imperatief bepaalde in artikel 359, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering zal het hof bepalen dat tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Het hof acht thans geen termen aanwezig om de gevangenneming van de verdachte te bevelen. Mitsdien zal het hof de daartoe strekkende vordering van de advocaat-generaal afwijzen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 2.750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering ziet op smartengeld.
De rechtbank heeft de vordering bij vonnis waarvan beroep integraal toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair geconcludeerd – in verband met de bepleite vrijspraak – dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, dan wel dat deze vordering moet worden afgewezen. Subsidiair is geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de vordering, omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof overweegt daartoe als volgt.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] is slachtoffer geworden van een (poging tot) woningoverval. Daarbij heeft zij gezien hoe haar man werd aangevallen door drie personen met een bivakmuts. Er zijn door de overvallers ook wapens gebruikt. Toen de benadeelde partij haar man probeerde te beschermen, is zij door één van de overvallers zelf vastgepakt en op de grond geduwd.
Naar het oordeel van het hof brengen de aard en de ernst van de normschending in dit geval met zich dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon ’op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek kan worden aangenomen.
De benadeelde partij, althans haar gemachtigde, heeft gesteld dat zij door de gebeurtenis ernstig is beschadigd in haar emotioneel, psychologisch, maatschappelijk en sociaal functioneren. De benadeelde partij stelt onder meer veel moeite te hebben om over het incident te praten, durft niet meer alleen in haar woning te zijn, is steeds alert en angstig en is door haar verlies van haar veiligheidsgevoel naar China geëmigreerd. Naast angstklachten, stelt de benadeelde partij slaap- en vermoeidheidsproblemen te ervaren na hetgeen haar is overkomen. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat gewelddadige woningovervallen een ernstige inbreuk op de psychische integriteit van slachtoffers opleveren, waardoor reeds op die grond kan worden gesproken van schending van een persoonlijkheidsrecht.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, voor zover daarvan uit de overgelegde bescheiden is gebleken, alsmede gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof de immateriële schade die benadeelde rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit heeft geleden naar billijkheid op het gevorderde bedrag van € 2.750,00.
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot het bedrag van € 2.750,00 hoofdelijk zal worden toegewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 april 2019, zijnde de datum van het delict, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 3.429,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in de volgende bedragen:
een bedrag van € 179,00 voor een kapotte bril;
een bedrag van € 3.250,00 aan smartengeld.
De rechtbank heeft de vordering bij vonnis waarvan beroep integraal toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair geconcludeerd – in verband met de bepleite vrijspraak – dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding, dan wel dat deze vordering moet worden afgewezen. Subsidiair heeft de verdediging zich met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden. Het hof overweegt daartoe als volgt.
De vordering tot schadevergoeding, voor zover die ziet op een kapotte bril (post i.), is door de verdediging niet inhoudelijk betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd, zodat het hof van oordeel is dat het gestelde bedrag van € 179,00 voor toewijzing gereed ligt.
Met betrekking tot de vordering tot immateriële schadevergoeding (post ii.) overweegt het hof als volgt.
Reeds omdat door het bewezenverklaarde bij de benadeelde partij [slachtoffer 1] lichamelijk letsel is veroorzaakt (vide het schadeonderbouwingsformulier en de medische verklaring op dossierpagina 163, waaruit volgt dat sprake was van zwellingen, bloeduitstortingen, een hoofdwond en licht hersenletsel), komt de benadeelde partij op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek in aanmerking voor vergoeding van geleden immateriële schade.
De benadeelde partij, althans zijn gemachtigde, heeft gesteld dat hij naar aanleiding van de gewelddadige overval in zijn woning te kampen heeft met angstklachten, slaapproblemen en gevoelens van onveiligheid. De benadeelde partij is continu op zijn hoede. Hij heeft zich genoodzaakt gezien om met de uitoefening van zijn Griekse restaurant te stoppen. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat gewelddadige woningovervallen een ernstige inbreuk op de psychische integriteit van slachtoffers opleveren.
Het hof is van oordeel dat het gestelde geestelijk letsel dat daardoor is opgetreden valt onder het bereik artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, voor zover daarvan uit de overgelegde bescheiden is gebleken, alsmede gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof de immateriële schade die benadeelde rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit heeft geleden naar billijkheid op het gevorderde bedrag van € 3.250,00.
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot het bedrag van € 3.429,00 (posten i. en ii.) hoofdelijk zal worden toegewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 april 2019, zijnde de datum van het delict, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregelen
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan de slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] is toegebracht tot de respectievelijke bedragen van € 2.750,00 en € 3.429,00. De verdachte is daarvoor jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte hoofdelijk maatregelen tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedragen, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij telkens bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45, 60a, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
29 (negenentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst af de vordering tot gevangenneming van de verdachte;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.750,00 (zegge: tweeduizend zevenhonderdvijftig euro)als vergoeding van immateriële schade, waarvoor de verdachte met zijn mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.750,00 (zegge: tweeduizend zevenhonderdvijftig euro)aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 37 (zevenendertig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen ten gunste van [slachtoffer 2] hebben voldaan, de andere in zoverre vervalt;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.429,00 (zegge: drieduizend vierhonderdnegenentwintig euro)bestaande uit € 179,00 (zegge: honderdnegenenzeventig euro) als vergoeding van materiële schade en € 3.250,00 (zegge: drieduizend tweehonderdvijftig euro) als vergoeding van immateriële schade, waarvoor de verdachte met zijn mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij [slachtoffer 1] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.429,00 (zegge: drieduizend vierhonderdnegenentwintig euro)bestaande uit € 179,00 (zegge: honderdnegenenzeventig euro) aan materiële schadevergoeding en € 3.250,00 (zegge: drieduizend tweehonderdvijftig euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 44 (vierenveertig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen ten gunste van [slachtoffer 1] hebben voldaan, de andere in zoverre vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. R.G.A. Beaujean, voorzitter,
mr. O.M.J.J. van de Loo en mr. J.F. Dekking, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. lic. J.N. van Veen, griffier,
en op 25 juli 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mrs. Beaujean en Van de Loo voornoemd zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.