In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor het zich gedragen in strijd met het voorschrift van artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren, waarbij hij meermalen zijn dieren onvoldoende zorg heeft geboden. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het hof het vonnis zou vernietigen en de verdachte opnieuw zou veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 weken met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte geen andere dieren mag houden dan honden, katten en/of pluimvee.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter gedeeltelijk vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 10 jaren. De bijzondere voorwaarden zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd geen andere dieren mag houden dan de negen honden die hij momenteel in bezit heeft. Tevens moet hij identificerende gegevens van deze honden overleggen aan de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming en meewerken aan controles. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in het verleden al meerdere keren is veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat heeft bijgedragen aan de ernst van de huidige zaak. De verdachte heeft verklaard dat hij zijn dieren heeft weggedaan, met uitzondering van de negen honden, en dat hij bezig is met het ontruimen van het terrein waar hij zijn dieren hield. Het hof heeft ook geconstateerd dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden, maar ziet geen reden voor strafvermindering. De uitspraak benadrukt de noodzaak van toezicht op het welzijn van de dieren en de verantwoordelijkheid van de verdachte.