ECLI:NL:GHSHE:2023:2429

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
20-002799-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor dierenwelzijnsdelicten met bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor het zich gedragen in strijd met het voorschrift van artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren, waarbij hij meermalen zijn dieren onvoldoende zorg heeft geboden. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het hof het vonnis zou vernietigen en de verdachte opnieuw zou veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 weken met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte geen andere dieren mag houden dan honden, katten en/of pluimvee.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter gedeeltelijk vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 10 jaren. De bijzondere voorwaarden zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd geen andere dieren mag houden dan de negen honden die hij momenteel in bezit heeft. Tevens moet hij identificerende gegevens van deze honden overleggen aan de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming en meewerken aan controles. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in het verleden al meerdere keren is veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat heeft bijgedragen aan de ernst van de huidige zaak. De verdachte heeft verklaard dat hij zijn dieren heeft weggedaan, met uitzondering van de negen honden, en dat hij bezig is met het ontruimen van het terrein waar hij zijn dieren hield. Het hof heeft ook geconstateerd dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden, maar ziet geen reden voor strafvermindering. De uitspraak benadrukt de noodzaak van toezicht op het welzijn van de dieren en de verantwoordelijkheid van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002799-19
Uitspraak : 24 juli 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 6 september 2019, in de strafzaak met parketnummer 01-032027-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
wonende te [geboorteplaats]
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘zich gedragen in strijd met het voorschrift vastgesteld bij artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken waarvan 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel heeft de politierechter bijzondere voorwaarden verbonden, te weten -verkort weergegeven- dat de verdachte gedurende de proeftijd geen dieren zal houden, dat de verdachte gedurende de proeftijd meewerkt aan controles op het houdverbod door de Landelijke Inspectie Dierenbescherming, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en de (dieren)politie en dat de verdachte de dieren die hij in bezit heeft, overdraagt aan de (dieren)politie. Het toezicht op naleving van de voorwaarden is opgedragen aan de voormelde instanties. Ten slotte heeft de politierechter de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven geit, 24 vogels en 12 katten verbeurdverklaard.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 weken met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte geen andere dieren mag houden dan honden, katten en/of pluimvee, de verdachte in totaal maximaal drie van deze dieren mag houden en dat deze dieren niet mogen worden gebruikt voor bedrijfsmatige doeleinden.
De raadsvrouw van de verdachte heeft een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep met aanvulling en verbetering van de gronden waarop dit berust en met uitzondering van de kwalificatie van het bewezenverklaarde en de opgelegde hoofdstraf. In zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd.
Aanvulling en verbetering van de bewijsmiddelen
Nu de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep het bewezenverklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit, kan naar het oordeel van het hof op de voet van het bepaalde in artikel 359, derde lid, Sv worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. In het geval tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door de politierechter opgegeven bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring door het hof aangevuld en waar nodig verbeterd in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde van het tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:
zich gedragen in strijd met het voorschrift vastgesteld bij artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Op te leggen straf
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 weken met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte geen andere dieren mag houden dan honden, katten en/of pluimvee, de verdachte in totaal maximaal drie van deze dieren mag houden en dat deze dieren niet mogen worden gebruikt voor bedrijfsmatige doeleinden.
De raadsvrouw van de verdachte heeft verzocht de verdachte geen voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar te volstaan met het opleggen van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke geldboete. Voor wat betreft de bijzondere voorwaarden heeft de raadsvrouw kenbaar gemaakt dat de verdachte geen bezwaar heeft tegen een houdverbod voor dieren, behoudens de 9 honden die hij thans heeft. Indien het hof dat aantal teveel acht, verzoekt de raadsvrouw het maximum te beperken tot 6 honden, zodat de verdachte eventueel 3 van zijn honden kan afstaan.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij – kort gezegd – zijn dieren gedurende meerdere dagen in 2018 de nodige zorg heeft onthouden, door deze niet te voorzien van voldoende en passende voeding, voldoende of schoon drinkwater alsmede goede en hygiënische huisvesting. Daarmee heeft hij de gezondheid van deze dieren in gevaar gebracht. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 16 mei 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten.
Voorts heeft het hof gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij is gestopt met het behandeltraject bij De Rooyse Wissel en de medicatie. De verdachte werkt nog steeds als hovenier, heeft geen vaste relatie en brengt regelmatig tijd door met zijn vader die lijdende is aan dementie. Voorts heeft de verdachte ter terechtzitting van 10 juli 2023 verklaard dat hij de huur van zijn terrein in [plaats 2] , alwaar hij dieren hield, heeft opgezegd en dat hij bezig is dit terrein te ontruimen. De verdachte verklaarde verder dat hij al zijn dieren heeft weggedaan met uitzondering van negen honden. Deze negen honden leven als roedel op het door de verdachte gehuurde terrein in [plaats 1] . Ter terechtzitting heeft de verdachte hierover verklaard dat dit betreffen: een reu van 7 jaren oud en 8 teefjes, waarvan 3 van 3 jaren oud, 3 van 5 jaren oud en 2 van bijna 1 jaar oud. Ten slotte heeft de verdachte op 28 september 2022 een certificaat als “houder van honden en katten” behaald.
Het hof heeft tevens gelet op de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen van 30 juni 2023, opgesteld door [verbalisant] van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming. [verbalisant] heeft gerelateerd dat hij op 29 juni 2023 een controle uitvoerde op het terrein aan de [plaats 3] te [plaats 1] dat wordt gehuurd door de verdachte. Bij deze controle zag [verbalisant] acht honden loslopen en waren er nog acht kleine hondjes aanwezig in de paardenboxen. Op het moment van de controle in [plaats 1] werden er door [verbalisant] geen zaken aangetroffen waarbij het dierenwelzijn in gevaar is gebracht.
De hof heeft voorts kennisgenomen van de verklaring van deskundige [Deskundige] , inspecteur bij de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep. Volgens deskundige [Deskundige] is de verdachte onvoldoende deskundig om exotische dieren de nodige zorg te bieden, maar acht zij de verdachte wel voldoende in staat om pluimvee, katten en honden de nodige zorg te bieden. Deskundige [Deskundige] acht de verdachte voorts in staat maximaal drie honden tegelijk de nodige zorg te kunnen bieden en adviseert om controles uit te laten voeren op het welzijn van de dieren die door de verdachte worden gehouden.
Ondanks dat de verdachte verantwoordelijkheid heeft getoond door – al dan niet daartoe gedwongen door bestuurlijke maatregelen – het aantal en soort dieren te beperken tot een roedel van thans negen honden, is het hof van oordeel dat – mede gelet op de ernst van de feiten en eerdere veroordelingen voor het schaden van dierenwelzijn – deze zaak niet kan worden afgedaan op de wijze zoals gevorderd door de advocaat-generaal dan wel verzocht door de verdediging.
Hoewel [verbalisant] recent op 30 juni 2023 heeft gerelateerd dat hij geen situaties heeft aangetroffen waarbij het dierenwelzijn in gevaar is gebracht, blijkt uit het procesdossier dat daarvan in de afgelopen jaren wel degelijk bij herhaling sprake was. Het dierenwelzijn van de dieren van de verdachte is niet alleen binnen de bewezenverklaarde periode in gevaar gebracht, maar ook nadien nog. Voorts stelt het hof vast dat de verdachte in 2010 een strafbeschikking heeft voldaan voor overtreding van artikel 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en dat de verdachte in 2013 is veroordeeld voor de schending van die wet tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van twee jaar.
Het hof stelt aldus vast dat reeds gedurende een lange periode het welzijn van verdachtes dieren in het gedrang is en de verdachte hiervoor ook in het verleden reeds meermalen is gestraft. Gelet hierop acht het hof een geldboete inmiddels een gepasseerd station. Voor het opleggen van een taakstraf ziet het hof evenmin termen aanwezig, nu daarin de aard en de ernst van het bewezenverklaarde tegen de achtergrond van de eerdere straffen, onvoldoende tot uitdrukking komt. Met de advocaat-generaal acht het hof thans een voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Om toekomstige controles op het dierenwelzijn gedurende langere tijd mogelijk te maken, maar ook om het risico te beperken dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat de gezondheid en het welzijn van zijn dieren benadeelt, acht het hof een lange proeftijd aangewezen. Gelet op dit alles zal het hof de maximale proeftijd van 10 jaren verbinden aan de voorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles afwegende zal het hof een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden opleggen met een proeftijd van 10 jaren. Met het opleggen van een hogere voorwaardelijke straf dan door de advocaat-generaal is gevorderd geeft het hof tevens uitdrukking aan de ernst van het bewezenverklaarde.
Aan de voorwaardelijke straf zal het hof bijzondere voorwaarden verbinden. Het hof komt tot die voorwaarden op grond van de inhoud van het voorliggende procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting. Alles afwegende, is het hof van oordeel dat de verdachte niet in staat moet worden geacht voor meer of andersoortige dieren te zorgen dan de negen honden die momenteel bij de verdachte in bezit zijn. Het hof zal daarom aan de verdachte een houdverbod van dieren opleggen met uitzondering van de roedel van negen honden die momenteel in het bezit is van de verdachte. Dit betekent dat de bijzondere voorwaarde zal luiden dat de verdachte maximaal de negen honden mag houden die hij thans in zijn bezit heeft. Daarbij geldt tevens de voorwaarde dat deze negen honden niet mogen worden vervangen door andere honden of andersoortige dieren, ook niet nadat een of meerdere honden uit deze roedel komen te overlijden. Voorts geldt daarbij de voorwaarde dat deze negen honden geen nakomelingen (nestjes puppy’s) mogen krijgen, hetgeen impliceert de opdracht aan de verdachte die diergeneeskundige ingrepen te laten plaatsvinden die nodig zijn om zulks te voorkomen. Aan de verdachte wordt voorts de opdracht gegeven dat hij binnen één maand na het onherroepelijk worden van dit arrest identificerende gegevens van de negen honden (naam, chipnummer, geboortedatum, paspoort, naam van de dierenarts en de gegeven inentingen) zal overleggen aan de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming, dan wel -indien de verdachte niet over al die gegevens beschikt- deze dienst in de gelegenheid zal stellen deze negen honden ter verkrijging van de nodige gegevens zelf te identificeren ten behoeve van toekomstige inspecties. Aan de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming wordt de opdracht gegeven om toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarden. Aan de verdachte wordt tevens bevolen dat hij gedurende de proeftijd zal meewerken aan de controles van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming en/of de (dierenpolitie).
Voorts geldt dat iedere verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. Gelet op de bewezenverklaarde pleegperiode en vonnisdatum is van een overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg geen sprake.
Voor wat betreft de redelijke termijn in hoger beroep geldt als uitgangspunt dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsvrouw op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. De verdachte heeft immers op 6 september 2019 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof – na een tussenarrest van 15 juli 2021 – heden op 24 juli 2023 en derhalve niet binnen twee jaren na het instellen van hoger beroep, arrest wijst. De redelijke termijn is aldus met ruim 1 jaar en 10 maanden overschreden. Deze overschrijding is voor een deel toe te rekenen aan de verdachte, nu op diens verzoek de zaak meermalen is aangehouden, en voor een deel aan het hof, gezien de door het gewezen tussenarrest ontstane vertraging. Er is dan ook sprake van een schending van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Gelet evenwel op de omstandigheid dat aan de verdachte thans een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd, ziet het hof geen reden voor compensatie in de vorm van strafvermindering. Het hof zal derhalve volstaan met de enkele constatering van de schending van de redelijke termijn.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend ten aanzien van de kwalificatie van het bewezenverklaarde en de opgelegde hoofdstraf, en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit als hiervoor vermeld;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
10 (tien) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 10 (tien) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- gedurende de proeftijd geen dieren zal houden behoudens de huidige roedel van 9 (negen) honden die de verdachte thans in bezit heeft;
- binnen 1 (één) maand na het onherroepelijk worden van dit arrest identificerende gegevens (naam, chipnummer, geboortedatum, paspoort, naam van de dierenarts en de gegeven inentingen) van iedere hond in de roedel van 9 (negen) honden zal overleggen aan de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming, dan wel -indien de verdachte niet over al die gegevens beschikt- deze dienst in de gelegenheid zal stellen deze negen honden ter verkrijging van de nodige gegevens zelf te identificeren ten behoeve van toekomstige inspecties;
- de individuele honden binnen voornoemde roedel van 9 (negen) honden niet zal vervangen door andere honden of andersoortige dieren, ook niet na het overlijden van een der dieren;
- die diergeneeskundige ingrepen zal laten plaatsvinden die nodig zijn om te voorkomen dat deze 9 (negen) honden nakomelingen (nestjes) puppy's zullen krijgen;
- meewerkt aan controles van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming en/of de (dieren)politie in voormeld verband;
geeft opdracht aan de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming om toezicht te houden op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het vorenoverwogene.
Aldus gewezen door:
mr. G.J. Schiffers, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. H.N. Brouwer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Smits, griffier,
en op 24 juli 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Brouwer is wegens afwezigheid buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.