ECLI:NL:GHSHE:2023:2428

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
20-002101-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake diefstal door twee of meer verenigde personen en schadevergoedingsmaatregel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen en diefstal met verbreking. De politierechter heeft de verdachte een gevangenisstraf van vier maanden opgelegd, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en heeft beslist dat in beslag genomen goederen moeten worden teruggegeven aan de rechthebbende. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde gevangenisstraf, en heeft de raadsman van de verdachte gepleit voor vrijspraak van feit 2. Het hof heeft de zaak onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte voldoende herkenbaar was op camerabeelden van de diefstal. Het hof heeft het vonnis van de politierechter gedeeltelijk vernietigd, maar de gevangenisstraf van vier maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opgelegd ten behoeve van het slachtoffer, ter hoogte van € 609,44, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering tot gevangenneming van de verdachte is afgewezen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002101-22
Uitspraak : 14 april 2023
TEGENSPRAAK (ex artikel 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 14 september 2022, parketnummer 01-226226-22, alsmede de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 20-000056-21, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1964,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘diefstal door twee of meer verenigde personen’ (feit 1) en ‘diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking’ (feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de politierechter beslist dat de in beslag genomen goederen dienen te worden teruggegeven aan diegene die redelijkerwijs als rechthebbende is aan te merken, te weten [benadeelde 1] De politierechter heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder aan de verdachte voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden toegewezen.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde gevangenisstraf. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis in zoverre zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof aan de verdachte, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2] , de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal opleggen ter hoogte van een bedrag van € 778,44. Tot slot heeft de advocaat-generaal de gevangenneming van de verdachte gevorderd.
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 1 gerefereerd aan het oordeel van het hof. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman bepleit dat de verdachte van dat feit zal worden vrijgesproken. Voorts heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder aan de verdachte voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden heeft de raadsman bepleit dat het hof die vordering zal afwijzen. De raadsman heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering tot schadevergoeding. Ten aanzien van het beslag heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Tot slot heeft de raadsman verzocht de vordering gevangenneming af te wijzen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust en zal het vonnis derhalve bevestigen, met aanvulling van een bewijsoverweging ten aanzien van feit 2 en met uitzondering van de opgelegde gevangenisstraf en de door de politierechter aangehaalde wetsartikelen. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd. Voorts zal het hof het vonnis op de hierna te vermelden wijze aanvullen.
Bewijsmiddelen
De politierechter heeft in het bestreden vonnis volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, zonder de inhoud van de bewijsmiddelen weer te geven. Het hof is echter, anders dan de politierechter, gebonden aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359, derde lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering en zal daarom – indien tegen dit arrest beroep in cassatie wordt ingesteld – de inhoud van de door de politierechter opgesomde bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring uitwerken in een aanvulling op dit verkorte arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman bepleit dat de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken nu voldoende overtuigend bewijs ontbreekt. De verdachte stelt zich op het standpunt dat hij niet degene is die op de
stillsvan de camerabeelden is te zien. Op basis van de
stillskan ook niet worden geconcludeerd dat de verdachte daarop is te zien. Verbalisanten hebben gerelateerd dat zij de verdachte daarop hebben herkend, maar uit de processen-verbaal valt niet af te leiden hoe de verbalisanten tot die conclusie zijn gekomen, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Op 31 augustus 2022 is namens [benadeelde 2] aangifte gedaan van diefstal van haar scooter. Deze diefstal is door een camera vastgelegd.
Uit het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] blijkt dat hij de persoon die op de
stillsvan de camerabeelden is te zien, herkent als de verdachte. [verbalisant 1] heeft gerelateerd dat hij de verdachte kent van zijn werkzaamheden als agent en dat hij hem vandaag (op 6 september 2022) heeft aangehouden. Ook heeft [verbalisant 1] de verdachte eerder regelmatig in de wijk gezien. [verbalisant 1] herkent de verdachte aan zijn smalle postuur, zijn ingevallen gezicht, zijn oren die enigszins naar buiten staan en de tatoeages op zijn hand.
Ook verbalisant [verbalisant 2] heeft de verdachte op de
stillsvan de camerabeelden herkend. [verbalisant 2] heeft gerelateerd dat hij de verdachte kent vanwege zijn werkzaamheden als verbalisant en dat hij hem vandaag (op 6 september 2022) heeft aangehouden. [verbalisant 2] herkent de verdachte op basis van het totaalbeeld van zijn kenmerken: blanke huidskleur, smal postuur, ingevallen gelaat, oren die naar buiten staan en korte haardracht.
Op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het hof niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden getwijfeld aan de juistheid en betrouwbaarheid van de bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . De verbalisanten hebben duidelijk aangegeven aan de hand van welke (persoons)kenmerken zij de verdachte hebben herkend. Bovendien heeft [verbalisant 1] de verdachte eerder ook regelmatig gezien. Het hof acht de herkenningen derhalve voldoende betrouwbaar om – mede op grond daarvan – het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
Het hof verwerpt het verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde.
Op te leggen sanctie
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep subsidiair bepleit, voor het geval het hof ook feit 2 bewezen acht, dat het hof aan de verdachte dezelfde straf zal opleggen zoals die door de politierechter aan hem is opgelegd.
Bij de bepaling van de op te leggen sanctie heeft het hof gelet op:
- de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan,
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijk strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en
- de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op 2 september 2022 samen met een ander schuldig gemaakt aan diefstal van twee gereedschapskoffers. Kort daarvoor, op 26 augustus 2022, heeft hij zich schuldig gemaakt aan diefstal van een scooter. Het handelen van de verdachte getuigt van een gebrek aan respect voor het eigendomsrecht van een ander. Bovendien heeft hij voor de slachtoffers daarmee de nodige overlast en schade veroorzaakt.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 13 februari 2023. Uit dit uittreksel blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde handelen eerder onherroepelijk is veroordeeld, ook ter zake van soortgelijke strafbare feiten. Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van weerhouden zich schuldig te maken aan het bewezenverklaarde handelen. Bovendien heeft de verdachte de bewezenverklaarde feiten gepleegd tijdens de proeftijd van een eerdere veroordeling.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof voorts acht geslagen op de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als richtsnoer voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Het oriëntatiepunt voor diefstal uit een auto geeft in geval van veelvuldige recidive, waarvan naar het oordeel van het hof sprake is, als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden. Ten aanzien van diefstal van een scooter wordt blijkens de oriëntatiepunten in geval van veelvuldige recidive oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden in beginsel passend geacht.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder ter zake van soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles overziend acht het hof het passend en geboden aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 4 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting ziet het hof geen aanleiding om aan de verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2]
Een verzoek tot schadevergoeding maakt onderdeel uit van de stukken van het geding in hoger beroep. In dit verzoek wordt om een vergoeding van materiële schade gevraagd van in totaal € 778,44. Dit geldbedrag bestaat uit de volgende posten:
  • reparatiekosten aan de scooter € 536,80;
  • kettingslot € 49,95;
  • snorfietsplaat € 22,69;
  • airpods € 139,00;
  • lipgloss € 30,00.
Het verzoek tot schadevergoeding is door [benadeelde 2] ondertekend op 21 december 2022.
Gelet hierop stelt het hof vast dat het verzoek tot schadevergoeding is ingediend en ondertekend nadat de politierechter in de onderhavige zaak vonnis heeft gewezen. Voor [benadeelde 2] is het niet mogelijk om zich eerst in hoger beroep als benadeelde partij te voegen met een vordering tot schadevergoeding. Blijkens de toelichting bij het verzoek tot schadevergoeding en hetgeen namens [benadeelde 2] ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht, wordt het hof verzocht de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen voor het bedrag van € 778,44, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat de rechter aan de verdachte de verplichting kan opleggen tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ten behoeve van het slachtoffer indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. Ook voor het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel is vereist dat sprake is van ‘rechtstreekse schade’. Uit de bewoordingen alsmede de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht volgt dat de in die bepaling bedoelde maatregel een strafrechtelijke sanctie is die los van de beslissing in de voegingsprocedure kan worden opgelegd. De schadevergoedingsmaatregel kan door de rechter ook worden opgelegd indien het slachtoffer geen schadevergoeding heeft gevorderd of niet in zijn vordering kan worden ontvangen.
Gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep ziet het hof aanleiding aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat door verdachtes onder 2 bewezenverklaarde handelen – de gekwalificeerde diefstal van een scooter – rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 2] is toegebracht tot een bedrag van € 609,44. Naar het oordeel van het hof staan de reparatiekosten aan de scooter (€ 536,80), het kettingslot
(€ 49,95) en de snorfietsplaat (€ 22,69) in rechtstreeks verband met het onder 2 bewezenverklaarde handelen. De verdachte is voor deze schade naar burgerlijk recht aansprakelijk. Het hof zal bepalen dat voornoemd bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2022.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
Voorlopige hechtenis
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof, gelet op de door hem gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van voorarrest, bij arrest de gevangenneming van de verdachte zal bevelen.
Op basis van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het hof niet gebleken van feiten of omstandigheden die thans de gevangenneming van de verdachte rechtvaardigen. De vordering van de advocaat-generaal strekkende tot gevangenneming van de verdachte zal derhalve worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf, en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Schadevergoedingsmaatregel [benadeelde 2]

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 609,44 (zeshonderdnegen euro en vierenveertig cent) als vergoeding voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 12 (twaalf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 26 augustus 2022.
Wijst de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot gevangenneming van de verdachte af.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. S. Riemens en mr. P.J.D.J. Muijen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.H.J. Menting, griffier,
en op 14 april 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.