ECLI:NL:GHSHE:2023:2426

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 april 2023
Publicatiedatum
24 juli 2023
Zaaknummer
20-002400-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor belaging met gevangenisstraf en vrijheidsbeperkende maatregelen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte was veroordeeld voor belaging. De politierechter had de verdachte een gevangenisstraf van 6 maanden opgelegd, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en daarnaast twee vrijheidsbeperkende maatregelen opgelegd: een contactverbod met het slachtoffer voor 5 jaren en een gebiedsverbod voor de gemeente Heerlen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het vonnis en een nieuwe veroordeling van de verdachte. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar het hof heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 16 juli 2021 tot en met 20 mei 2022 stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer door herhaaldelijk contact met haar op te nemen, ondanks eerdere verboden.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, en heeft de vrijheidsbeperkende maatregelen bevestigd. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer in overweging genomen bij het bepalen van de straf en de maatregelen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bescherming van slachtoffers van belaging en de gevolgen van dergelijk gedrag voor de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002400-22
Uitspraak : 17 april 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 20 oktober 2022, in de strafzaak met parketnummer 03-190301-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteplaats] ) op [geboortedag] 1976,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De politierechter heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van ‘belaging’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De politierechter heeft daarnaast twee vrijheidsbeperkende maatregelen in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte opgelegd, te weten een contactverbod met [slachtoffer] voor de duur van 5 jaren, en een gebiedsverbod voor de gemeente Heerlen, zijnde de gemeente waarin die [slachtoffer] woonachtig is, voor de duur van 5 jaren. Voor elke vrijheidsbeperkende maatregel geldt dat een vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 2 weken per overtreding. Daarbij heeft de politierechter bevolen dat deze maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vrijheidsbeperkende maatregelen als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht in de vorm van een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer] en een locatieverbod voor de gemeente waar het slachtoffer woont, te weten de gemeente Heerlen, aan de verdachte zal opleggen en daarbij zal bevelen dat deze maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 16 juli 2021 tot en met 20 mei 2022 te Heerlen, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door
- voornoemde [slachtoffer] veelvuldig, althans meermalen, e-mails te sturen,
- voornoemde [slachtoffer] veelvuldig, althans meermalen, op te zoeken op haar (onderduik)adres,
- de school van de kinderen te bezoeken,
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 16 juli 2021 tot en met 20 mei 2022 in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door
- voornoemde [slachtoffer] veelvuldig e-mails te sturen,
- voornoemde [slachtoffer] veelvuldig op te zoeken op haar (onderduik)adres,
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen
ente dulden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Uit de vorenbedoelde bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat aangeefster al op 13 maart 2018 aangifte deed van mishandeling en de verdachte een tijdelijk huisverbod van 10 dagen kreeg. In april 2018 ging aangeefster naar een vrouwenopvang en op 14 september 2018 kreeg de verdachte een contact- en gebiedsverbod van 6 maanden opgelegd. In maart of mei 2019 kon aangeefster haar intrek nemen in een Blijf van mijn Lijf-huis in Heerlen en in januari 2020 kreeg zij een woning in Heerlen toegewezen, waar zij sindsdien samen met haar kinderen woont. Aangeefster heeft verklaard dat de verdachte haar in de periode van 16 juli 2021 tot en met 20 mei 2022 veelvuldig e-mailberichten heeft gestuurd en dat hij meermalen bij en rondom haar woning in Heerlen is geweest. Daarbij heeft de verdachte bij de woning naar binnen gegluurd, aangebeld en op de ramen geklopt. Op 10 september 2021 heeft de politie, bijgestaan door een tolk, een zogenoemd ‘stopgesprek’ met de verdachte gevoerd. Ook na het stopgesprek is de verdachte meermaals aangetroffen bij en rondom de woning van aangeefster. Telkens als hij daar door de politie werd aangetroffen werd hem duidelijk gemaakt dat hij niet in Heerlen mocht komen en werd hij vervolgens terug naar het station gestuurd. Aangeefster heeft uiteindelijk op 17 januari 2022 aangifte gedaan van belaging en verzocht om rechtsvervolging van de verdachte. Naar aanleiding van die aangifte is de verdachte, met bijstand van een beëdigde tolk in de taal Punjabi, op 26 april 2022 verhoord door de politie. Tijdens dat verhoor is hem nogmaals duidelijk gemaakt dat hij geen contact mocht opnemen met zijn ex-vrouw, [aangeefster] . Uit het dossier volgt dat na de datum van de aangifte verdachte opnieuw bij het huis van aangeefster is geweest en dat na het verhoor van de verdachte bij de politie aangeefster nog e-mailberichten van de verdachte heeft ontvangen.
Het hof stelt voorop dat het misdrijf van belaging als bedoeld in artikel 285b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, slechts op klacht vervolgbaar is. In onderhavige zaak heeft aangeefster op 17 januari 2022 aangifte en klacht gedaan ter zake van stalking door de verdachte over de periode van 16 juli 2021 tot en met 17 januari 2022. De concrete gedragingen van de verdachte waarover aangeefster heeft verklaard zouden in voornoemde periode hebben plaatsgevonden.
Hoewel aangeefster na haar aangifte en klacht op 17 januari 2022 geen nieuwe aangifte en klacht meer heeft gedaan, heeft zij in haar oorspronkelijke aangifte het volgende verklaard: ‘Ik vraag met deze aangifte echter expliciet om rechtsvervolging van [verdachte] . Ik wil dat hij mij en de kinderen met rust laat en gestraft wordt voor wat hij ons heeft aangedaan (…) Ik wil in alle rust een leven hier in Nederland kunnen opbouwen met mijn kinderen. Door het obsessieve gedrag van [verdachte] leven we echter iedere dag in angst en gaat ons dit niet lukken. De civiele procedure heeft niet mogen baten daarom vraag ik expliciet om rechtsvervolging van [verdachte] .’. Het hof stelt voorts vast dat de aangeefster ook na het doen van aangifte en klacht op 17 januari 2022 nog meldingen heeft gedaan bij de politie en dat zij nog e-mailberichten van de verdachte heeft laten doorsturen naar de politie.
Gelet op de niet mis te verstane wens van aangeefster in haar aangifte van 17 januari 2022 en de omstandigheid dat zij ook na het doen van deze aangifte steeds actief melding bleef maken bij de politie van de keren dat de verdachte haar opzocht en de e-mails die hij haar stuurde, is het hof van oordeel dat het evident is dat de klacht die aangeefster op 17 januari 2022 heeft gedaan zich ook uitstrekt over de periode na die aangifte en dat de wens van aangeefster dat de verdachte wordt vervolgd zich ook uitstrekt over de belaging in de periode tot en met 20 mei 2022.
Het hof dient vervolgens te beoordelen of de feiten en omstandigheden leiden tot een bewezenverklaring van belaging. Voor een bewezenverklaring van belaging op grond artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, moeten de door de verdachte verrichte handelingen aangemerkt kunnen worden als een wederrechtelijke, stelselmatige en opzettelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Voor de beoordeling van het bestanddeel ‘stelselmatig’ zijn van belang de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Door de verdediging is onder meer aangevoerd dat de verdachte steeds niet goed zou hebben begrepen dat hij geen contact mocht opnemen met aangeefster. Deels zou dat komen doordat de verdachte door een tolk in de verkeerde taal zou zijn bijgestaan, nu de verdachte Punjabi spreekt. De verdachte zou aldus niet opzettelijk inbreuk op de persoonlijke levenssfeer hebben gemaakt.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting en het procesdossier echter afdoende dat de verdachte heeft begrepen dat aangeefster geen contact met hem wenste. De verdachte heeft herhaaldelijk civiele contact- en/of gebiedsverboden gekregen en bij beschikking van 27 december 2021 is door de civiele rechter bepaald dat de verdachte geen omgangsregeling met de kinderen kreeg en mocht de informatievoorziening door aangeefster aan de verdachte over de kinderen alleen vanuit aangeefster aan de verdachte plaatsvinden. Daarnaast is de verdachte meermaals door de politie duidelijk gemaakt – onder meer door middel van een stopgesprek, het telkens wegsturen van de verdachte als hij in Heerlen werd aangetroffen en het verhoor bij de politie – dat het gedrag van de verdachte richting aangeefster moest stoppen. Daarbij merkt het hof nog op dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte, door de taalbarrière c.q. de slechte vertaling, niet heeft begrepen dat hij geen contact mocht hebben met aangeefster. De verdachte heeft immers bij het stopgesprek op 10 september 2021, waarbij hij werd bijgestaan door een tolk, verklaard dat hij zijn ex-vrouw en zijn kinderen met rust zou laten. Voorts heeft de verdachte, bij het verhoor bij de politie op 26 april 2022, verklaard dat hij de tolk (Punjabi) goed kon verstaan. Ook op de terechtzitting van de rechtbank Den Haag in de civiele procedure over de omgangs- en informatieregeling d.d. 29 november 2021, werd de verdachte bijgestaan door een beëdigde tolk.
De verdachte heeft aldus op meerdere momenten, met bijstand van een tolk, te horen gekregen dat hij geen contact meer mocht opnemen met aangeefster. Ook uit de handelingen van de politie, te weten dat zij hem steeds terugstuurden als hij in Heerlen werd aangetroffen, heeft de verdachte naar het oordeel van het hof moeten begrijpen dat hij geen contact mocht leggen met aangeefster. Ten slotte merkt het hof nog op dat het verweer van de verdediging, inhoudende dat de verdachte slechts e-mailberichten stuurde en bij aangeefster langs ging om zijn kinderen te kunnen zien, niet maakt dat de vastgestelde inbreuk niet opzettelijk is.
Ten aanzien van het standpunt van de verdediging dat het oogmerk ontbrak bij de verdachte, overweegt het hof als volgt. De verdachte heeft in de periode van 16 juli 2021 tot en met 20 mei 2022 veelvuldig e-mails aan aangeefster gestuurd en is meermaals langs gegaan bij haar (onderduik)adres, naar welk adres aangeefster nota bene samen met haar kinderen was verhuisd om aan de verdachte te ontkomen. De verdachte deed dit naar eigen zeggen omdat hij niet zou hebben begrepen dat hij geen contact met haar en de kinderen mocht hebben. Het oogmerk van de verdachte was derhalve per definitie gericht op het hebben van contact met aangeefster (en de kinderen).
Voor zover het verweer ziet op het ontbreken van het oogmerk stelt het hof vast dat uit het bewezenverklaarde handelen van de verdachte kan worden afgeleid dat aangeefster geen keuze is gelaten in het al dan niet aanvaarden van contact met de verdachte, waardoor de verdachte haar feitelijk heeft gedwongen stelselmatig contact met hem te hebben en dit ook te dulden.
Ten aanzien van het tenlastegelegde bezoeken van de school van de kinderen overweegt het hof dat dit onderdeel van de tenlastelegging, gelet op het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Uit het procesdossier blijkt immers wel dat de verdachte in de omgeving van de school is aangetroffen, maar het hof kan niet vaststellen dat de verdachte de school van de kinderen ook daadwerkelijk heeft bezocht. De verdachte zal van dat onderdeel dan ook worden vrijgesproken
Voor wat betreft het verweer van de verdediging ten aanzien van de e-mails overweegt het hof allereerst dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft bekend dat hij deze e-mails heeft gestuurd. Ten aanzien van het verweer dat de vertaling wellicht hier en daar niet helemaal correct zou zijn en bepaalde woorden wellicht verkeerd zijn vertaald, overweegt het hof dat dit niet afdoet aan het feit dat al deze mails door de verdachte aan aangeefster zijn gestuurd. Het gaat daarbij om 39 mails in een periode van vijf maanden, terwijl aangeefster geen contact met de verdachte wilde en hem dit ook duidelijk was. Ongeacht de inhoud van de mails, is reeds vanwege de omvang sprake van een wederrechtelijke en stelselmatige opzettelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster.
Het hof is op grond van de vermelde feiten en omstandigheden van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van [aangeefster] – naar objectieve maatstaven bezien – zodanig zijn geweest, dat deze een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer hebben opgeleverd. Dat de berichten een zeer indringende inbreuk en invloed hebben gehad op de persoonlijke levenssfeer blijkt onder meer uit haar verklaring van 17 januari 2021 ten overstaan van de politie, inhoudende dat zij bang is, zich niet veilig voelt, niet meer naar buiten durft en dat zij slecht slaapt en veel piekert.
Concluderend is het hof van oordeel dat in dit geval sprake is van wederrechtelijk stelselmatig en opzettelijk handelen van de verdachte met het oogmerk aangeefster te dwingen contact met hem te hebben en te dulden dat hij contact met haar zocht. De verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan belaging van aangeefster.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

belaging.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Door de verdediging is – subsidiair – een strafmaatverweer gevoerd. Daartoe is aangevoerd dat het een negatief effect op de verdachte zal hebben wanneer hij een gevangenisstraf opgelegd zou krijgen. De verdachte kampt met hartklachten door de stress en hij heeft onder deze zaak geleden. Derhalve zou het hof bij bewezenverklaring moeten volstaan met een geheel voorwaardelijke straf.
Ten aanzien van de door de politierechter opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde vrijheidsbeperkende maatregelen is aangevoerd dat de duur van vijf jaar te lang is en dat dit later mogelijk problemen zou kunnen opleveren wanneer de kinderen contact met de verdachte zouden wensen. De afgelopen tijd hebben zich voorts geen incidenten meer voorgedaan en de verdachte heeft het achter zich gelaten. Er is derhalve geen meerwaarde meer om een dergelijke langdurige maatregel op te leggen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan belaging van zijn ex-vrouw. Hierdoor is op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Belaging is een delict dat rechtstreeks raakt aan de privacy en het welbevinden van de belaagden. De belaging heeft aangeefster, zo volgt uit de door haar gedane aangifte, belemmerd in het dagelijks leven. Voorts heeft zij, net als haar kinderen, hierdoor gevoelens van angst ervaren. Ondanks het contact- en locatieverbod dat door de rechtbank is opgelegd in de civiele procedure en de verzoeken van de politie om te stoppen met de belagingshandelingen, volhardde de verdachte daarin. Dit alles rekent het hof de verdachte aan.
Daar komt bij dat uit het onderzoek ter terechtzitting het hof niet is gebleken dat de verdachte het kwalijke van zijn handelen inziet, terwijl hij ook geen begrip heeft getoond voor het leed dat hij [aangeefster] heeft aangedaan. Uit hetgeen de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht, blijkt dat hij de schuld voornamelijk buiten zichzelf legt en dat hij zijn gedrag lijkt te vergoelijken door te stellen dat hij de bewezenverklaarde handelingen enkel verrichtte om contact te leggen met zijn kinderen. Naar het oordeel van het hof neemt dit het kwalijke van zijn handelen geenszins weg.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 17 februari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte nog niet eerder in aanraking is gekomen met politie of justitie.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte voor zover hiervan is gebleken ter terechtzitting.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat, gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden is. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat, gezien de aard en ernst daarvan, een maatregel betreffende het gedrag rechtvaardigt. Het hof ziet dan ook grond om, ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten en ter bescherming van het slachtoffer, een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht op te leggen voor de duur van 5 jaren, met dien verstande dat de tijd die deze verboden reeds van toepassing zijn geweest op die duur in mindering zullen worden gebracht. Deze maatregel houdt in dat de verdachte zich zal onthouden van elke vorm van contact – direct of indirect – met [slachtoffer] alsmede een gebiedsverbod voor de gemeente Heerlen, zijnde de woonplaats van [slachtoffer] . Het hof zal daarbij bepalen dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel(en) wordt voldaan, hechtenis voor de duur van 2 weken zal worden toegepast, met een totale duur van maximaal 6 maanden. Toepassing van de hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de maatregelen niet op.
Het hof zal bovendien bevelen dat voornoemde maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn, omdat er naar het oordeel van het hof ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een strafbaar feit zal begaan en/of zich belastend zal gedragen jegens het slachtoffer. Dit betekent dat het contactverbod en het gebiedsverbod ingaan op het tijdstip dat dit arrest is uitgesproken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 38v, 38w en 285b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 5 jaren – met dien verstande dat de tijd die deze maatregel reeds van kracht is geweest op die duur in mindering wordt gebracht – op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] , met dien verstande dat communicatie naar aanleiding van en met betrekking tot ontvangen informatie over zijn kinderen door tussenkomst van een maatschappelijk werker plaatsvindt.
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan;
de totale duur van de ten uitvoer gelegde vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste 6 maanden;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 5 jaren – met dien verstande dat de tijd die deze maatregel reeds van kracht is geweest op die duur in mindering wordt gebracht – zich niet zal ophouden in de gemeente Heerlen;
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan;
de totale duur van de ten uitvoer gelegde vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste 6 maanden;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Aldus gewezen door:
mr. dr. M.M. Koevoets, voorzitter,
mr. S. Riemens en mr. A.C. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.F.G. Truijen, griffier,
en op 17 april 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. dr. M.M. Koevoets is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.