ECLI:NL:GHSHE:2023:2422

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 juli 2023
Publicatiedatum
24 juli 2023
Zaaknummer
20-000478-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak rondom de dood van een baby door onvoldoende bewijs van schuld

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte, die op een 5 maanden oude baby paste, werd vrijgesproken van betrokkenheid bij de dood van het kind. Het hof oordeelde dat er te veel onduidelijkheden en scenario's zijn die niet kunnen worden uitgesloten, waardoor niet onomstotelijk kan worden vastgesteld wie verantwoordelijk is voor de fatale gebeurtenissen. De advocaat-generaal had eerder vrijspraak bepleit, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde had begaan. In een andere zaak, met betrekking tot de mishandeling van haar zoon, werd de verdachte wel schuldig bevonden. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar benadrukte dat de ernstige letsels van de baby niet konden worden verklaard door een ongeluk of onvoorzichtigheid. De deskundigen concludeerden dat de dood van de baby het gevolg was van ernstig hersenletsel door forse krachtsinwerking, maar het hof kon niet vaststellen wie dit letsel had toegebracht. De zaak is complex door de verschillende scenario's en de betrokkenheid van meerdere personen, waaronder de medeverdachte.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000478-21
Uitspraak : 24 juli 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 22 februari 2021 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 03-700387-17 en 03-270710-20, tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van het tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 03-700387-17 vrijgesproken en ter zake van ‘mishandeling, terwijl de schuldige het feit begaat tegen haar kind’ (het tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 03-270710-20) veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest naar rato van 2 uur per in voorarrest doorgebrachte dag. Voorts heeft de rechtbank de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] in de vorderingen tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de verdachte en benadeelde partijen ieder de eigen proceskosten dragen. Tot slot is van de inbeslaggenomen voorwerpen de teruggave gelast aan degene die redelijkerwijze als rechthebbende kan worden aangemerkt.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep integraal zal bevestigen.
De verdediging heeft vrijspraak van het tenlastegelegde in de zaak met parketnummer
03-700387-17 bepleit. Voorts heeft de verdediging naar voren gebracht dat het tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 03-270710-20 wettig en overtuigend bewezen kan worden en is er een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de verdediging bepleit dat de benadeelde partijen, gelet op de bepleite vrijspraak, niet-ontvankelijk in hun vorderingen zullen worden verklaard. Ten aanzien van het beslag heeft de verdediging bepleit dat het hof de teruggave zal gelasten van de inbeslaggenomen voorwerpen aan degene die redelijkerwijze als rechthebbende kan worden aangemerkt.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis met verbetering van de gronden, in die zin dat het hof de overwegingen van de rechtbank zal vervangen door onderstaande. In de zaak met parketnummer 03-270710-20 zal het hof bovendien de gronden aanvullen, in die zin dat het hof deze zal aanvullen met de ter terechtzitting in hoger beroep door de verdachte afgelegde verklaring.
Het standpunt van de advocaat-generaal

In de zaak met parketnummer 03-700387-17:
De advocaat-generaal is van mening dat de verdachte vrijgesproken dient te worden. Daartoe heeft hij aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
De advocaat-generaal heeft allereerst naar voren gebracht dat hij zich bij een deel van het vonnis van de rechtbank aansluit, en wel voor wat betreft de beschouwingen over de oorzaak van het overlijden van [slachtoffer] , waarin de rechtbank de conclusies van forensisch arts dr. [arts 1] tot de hare heeft gemaakt en de rapporten van drs. [arts 2] en drs. [arts 3] terzijde heeft geschoven. De advocaat-generaal heeft aangegeven dat hij in zijn opvatting is gesterkt dat dr. [arts 1] het bij ‘het rechte eind’ had doordat prof. dr. [arts 4] in zijn in hoger beroep uitgebrachte rapport naar voren heeft gebracht dat hij de rapporten van dr. [arts 1] volmondig onderschrijft. Uit voornoemde forensische rapportages volgt dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van niet-accidenteel (toegebracht) letsel. Om het hersenletsel te veroorzaken moet er sprake zijn geweest van een forse krachtsinwerking op het hoofd, al dan niet in combinatie met een schudtrauma. Deze krachtsinwerking moet zo fors geweest zijn dat [slachtoffer] daarna niet meer normaal gefunctioneerd kan hebben.
Voorts kan de advocaat-generaal zich niet vinden in het deel van het vonnis met betrekking tot de datering van het fatale letsel. Volgens de advocaat-generaal kan het niet anders dan dat de gewelddadige handelingen vóór 9:16 uur hebben plaatsgevonden, en wel kort voor dat moment, zijnde het moment waarop verdachte [verdachte] weer thuiskwam nadat ze de honden had uitgelaten en zij [slachtoffer] in de handen van medeverdachte [medeverdachte] aantrof. Voordat verdachte [verdachte] het huis verliet om de honden uit te laten waren er geen tekenen dat het niet goed zou gaan met de gezondheid van [slachtoffer] . Zowel medeverdachte [medeverdachte] als verdachte [verdachte] hebben verklaard dat [slachtoffer] net voordat verdachte [verdachte] thuiskwam melk en bloed had gespuugd. Volgens prof. dr. [arts 4] is het fatale schedeltrauma vermoedelijk kort hiervoor ontstaan. Nu het fatale geweld is toegepast tussen 8:45 uur en 9:15 uur, de periode waarin verdachte [verdachte] de honden aan het uitlaten was, is er geen enkel bewijs dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van geweldshandelingen in de richting van [slachtoffer] , en evenmin dat zij bij dat geweld bewust en nauw samen heeft gewerkt met medeverdachte [medeverdachte] .

In de zaak met parketnummer 03-270710-20:
De advocaat-generaal acht het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte haar zoon [betrokkene 1] heeft mishandeld door hem meermalen te schoppen en slaan. De verdachte heeft dit ook bekend.
Het standpunt van de verdediging

In de zaak met parketnummer 03-700387-17:
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is – op de gronden als verwoord in de pleitnota – aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat het Openbaar Ministerie hoger beroep heeft ingesteld om het hof de mogelijkheid te bieden om alle mogelijke scenario’s opnieuw te beoordelen. De raadsman heeft deze mogelijke scenario’s in zijn pleitnota besproken.
Scenario 1: Het dodelijk letsel is niet tijdens de oppasuren toegebracht. De raadsman heeft allereerst aangevoerd dat – gelet op de concrete aanwijzingen over de zorgelijke opvoedingsomgeving thuis van [slachtoffer] – niet uitgesloten kan en mag worden dat een trauma eerder – buiten de oppassituatie – is ontstaan, dat pas na enige tijd in merkbare en fatale complicaties resulteerde. Voorts heeft de raadsman erop gewezen dat de conclusies van dr. [arts 1] , die worden bevestigd door de conclusies van prof. dr. [arts 4] , niet zomaar gevolgd moeten worden. De rechtbank heeft de conclusies van dr. [arts 1] ten onrechte overgenomen en hem ten onrechte deskundiger geacht dan drs. [arts 3] en drs. [arts 2] , die tot veel minder belastende of juist ontlastende conclusies komen. Dr. [arts 1] heeft beschreven dat om het hersenletsel van [slachtoffer] te veroorzaken sprake moet zijn geweest van een forse krachtsinwerking op het hoofd, al dan niet in combinatie met een schudtrauma. Zowel drs. [arts 3] als drs. [arts 2] hebben geconcludeerd dat het hersenletsel veel minder ernstig was dan dr. [arts 1] heeft beschreven. Deze conclusie sluit aan bij de bevindingen van de neuropatholoog en de radiologen. Gelet op de verschillende uitspraken van de deskundigen over de mate van waarschijnlijkheid dat het dodelijk letsel niet tijdens de oppasuren is toegebracht, is er volgens de raadsman geen harde, overtuigende conclusie te trekken over het (moment van) ontstaan en de wijze waarop het dodelijk letsel is toegebracht.
Scenario 2: Het letsel is tijdens de oppasuren ontstaan (na 9:15 uur). Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat dr. [arts 1] heeft geconcludeerd dat het letsel moet zijn toegebracht nadat [slachtoffer] voor het laatst normaal gefunctioneerd heeft en dit volgens verdachte na 9:15 uur was, maar dit veel te kort door de bocht is om vast te stellen dat het dodelijk letsel na 9:15 uur is ontstaan. Daarbij heeft de raadsman verwezen naar het beperkte verstandelijke niveau van verdachte [verdachte] , waardoor zij mogelijk niet eerder heeft onderkend dat [slachtoffer] in een medische noodsituatie verkeerde. Daarnaast is volgens prof. dr. [arts 4] het spugen van bloed een indicatie voor het incident geweest, wat betekent dat het dodelijk letsel voor 9:15 uur is toegebracht en dit dus buiten de aanwezigheid van de verdachte was (aldus scenario 3: het letsel is tijdens de oppasuren ontstaan (voor 9:15 uur)).

In de zaak met parketnummer 03-270710-20:
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de bekennende verklaring van verdachte [verdachte] , bewezen kan worden dat zij haar zoon [betrokkene 1] heeft mishandeld door hem meermalen te schoppen en slaan. Dat de verdachte [betrokkene 1] ook heeft gestompt of aan zijn oren heeft getrokken kan niet bewezen worden.
Het oordeel van het hof

In de zaak met parketnummer 03-700387-17:
Inleiding
De moeder van [slachtoffer] heeft haar zoon [slachtoffer] , geboren op 5 mei 2017
,op 11 oktober 2017 rond 6:00 uur ’s ochtends naar de oppasmoeder [verdachte] (verdachte) gebracht. De echtgenoot van [verdachte] , medeverdachte [medeverdachte] , was die bewuste dag toevallig vrij van zijn werk en was ook thuis. Op dat moment was er volgens [benadeelde 1] , de moeder van [slachtoffer] , niets aan de hand met [slachtoffer] . Later die ochtend, om 9:28 uur, ontvangt de vader van [slachtoffer] een telefoontje van [verdachte] met de mededeling dat [slachtoffer] is overleden. Om 9:40 uur wordt door [verdachte] contact opgenomen met de 112-meldkamer. [slachtoffer] overlijdt diezelfde dag om 12:15 uur in het ziekenhuis te Maastricht.
Dit overlijden leidt tot een strafrechtelijk onderzoek. Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of het overlijden van [slachtoffer] op enige manier aan de verdachte kan worden toegerekend. Om deze vraag te kunnen beantwoorden, zal het hof zich eerst buigen over de oorzaak van het overlijden van [slachtoffer] .

1.Wat is de oorzaak van het overlijden van [slachtoffer] ?

Sectierapport dr. [arts 5]
Op 13 oktober 2017 heeft dr. [arts 5] , arts en forensisch patholoog, destijds verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) een gerechtelijke sectie verricht (zie ‘Voorlopig sectierapport’) en aanvullend onderzoek laten doen. De bevindingen naar aanleiding van al deze onderzoeken gezamenlijk – neergelegd in het rapport ‘Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’ – luiden, voor zover thans relevant als volgt.
‘Inwendige letsels die gerelateerd zijn aan de doodsoorzaak:
Ten aanzien van de inwendige letsels in het hoofd en (een deel van) de uitwendige letsels aan het hoofd, wordt het volgende opgemerkt: er waren verspreid bloeduitstortingen uitwendig en inwendig in de schedelhuid (waarvan een deel niet door medisch handelen is veroorzaakt). Er waren inwendig in de schedelholte traumatische afwijkingen: bloeduitstortingen onder de hersenvliezen (subduraal en subarachnoïdaal), een bloeduitstorting in de wand van de hersenkamer zijwaarts en een kneuzing (contusiehaard) in de linker grote hersenhelft voorwaarts (frontaal).
De bloeduitstorting onder het harde hersenvlies (subduraal), die traumatisch van aard is, werd bij neuropathologisch onderzoek niet teruggevonden, hetgeen doorgaans het geval is bij vloeibare bloedcollecties die ‘wegstromen’ ten tijde van de uitname van de hersenen bij de sectie.
De bloeduitstorting onder de zachte hersenvliezen (subarachnoïdaal) was volgens de neuropatholoog traumatisch van aard of een verwikkeling van doorgemaakt zuurstoftekort. Volgens ondergetekende is, gezien het geheel aan bevindingen in het hoofd, hetwaarschijnlijkerdat deze bloeduitstorting onder de zachte hersenvliezentraumatischvan aard was.
Er werden in de oogbollen en de oogzenuwen uitgebreide afwijkingen vastgesteld, waarvan het beeld volgens de oogpatholoog goed kan passen bij schudimpacttrauma.
Concluderend: de combinatie van bovengenoemde bevindingen in het hoofd en de oogbollen/oogzenuwen is het gevolg van bij leven doorgemaakt ernstig hoofdtrauma. Daarbij wordt gedacht aan:
- Hevige stomp botsende geweldsinwerking zoals in het kader van hoog energetisch trauma (bijvoorbeeld door een val van grote hoogte). Simpele 'huis-tuin- en keuken ongevallen' (minimale accidenten) zijn onvoldoende om dergelijke ernstige en fataal verlopende letsels zoals bovenbeschreven, te verklaren.

En/of:

- Een combinatie van andersoortige hevige, stompe, botsende geweldsinwerking (impact op het hoofd door bijvoorbeeld slaan op het hoofd, al of niet met of tegen structuren, stompen op/tegen het hoofd of met het hoofd tegen structuren) en 'schudtrauma', dus impact-acceleratie-deceleratietrauma (voorheen het 'shaken baby-impactsyndrome' genoemd). Met schudtrauma wordt bedoeld: het hevig heen en weer schudden (heftige schudbewegingen van het hoofd voor- en achterwaarts en soms zijwaarts).
De letsels diep in de mond zouden kunnen zijn opgeleverd door (af)drukken van de mond (smoren) of belemmering van de ademweg door belemmerende structuren in de mond.
Verstikkingsinvloeden kunnen hiermee een medeoorzaak voor of bijdrage aan het overlijden hebben geleverd. Het kan niet worden uitgesloten dat deze letsels of een deel daarvan in het kader van reanimatiehandelingen waren opgeleverd.’
De forensisch patholoog concludeert dat het intreden van de dood van [slachtoffer] wordt verklaard door hersenfunctiestoornissen en daardoor overige orgaanfunctiestoornissen, als gevolg van bovengenoemd ernstig hoofdtrauma.
Met ‘ernstig hoofdtrauma’ wordt bedoeld:
- een hevige, stomp botsende geweldsinwerking op het hoofd zoals in het kader van hoog energetisch trauma (bijvoorbeeld een val van grote hoogte) en/of
- een combinatie van een andersoortige hevige, stompe, botsende geweldsinwerking op het hoofd (bijvoorbeeld slaan/stompen op het hoofd, al dan niet met of tegen structuren) en schudtrauma.
Indien er tevens sprake is geweest belemmering van de luchtwegen (smoren, belemmerende structuren in de mond), zijn verstikkingsinvloeden als mede-oorzaak voor of bijdrage aan het overlijden ook mogelijk.
Op 12 maart 2018 heeft dr. [arts 5] aanvullend gerapporteerd dat de val uit het campingbedje zoals dit tijdens de reconstructie met verdachte is gedemonstreerd, valt onder huis- tuin en keukenongevallen en dat dit maar een deel van de bij [slachtoffer] aangetroffen letsels zou kunnen verklaren.
Medisch-forensisch onderzoek dr. [arts 1]
De rechter-commissaris heeft dr. [arts 1] , forensisch arts KNMG, destijds verbonden aan het NFI, tot deskundige benoemd. Hij heeft op 31 juli 2019 een rapport ‘Medisch-forensisch onderzoek naar aanleiding van het overlijden van een minderjarige’ opgesteld. Hij concludeert onder meer:
‘Het geconstateerde hersenletsel was uitgebreid: er was een recent voor het overlijden ontstane kneuzing in de linker grote hersenhelft, er was bloed in een hersenkamer en de hersenen waren gezwollen met hersenweefselversterf. Deze letsels waren niet met het leven verenigbaar.
Op basis van de recent voor het overlijden ontstane kneuzing in de linker grote hersenhelft, kan geconcludeerd worden dat sprake is geweest van een forse krachtsinwerking op het hoofd. Medische oorzaken als toxicologische oorzaken, stofwisselingsziekten en ontstekingen zijn bij postmortaal onderzoek niet gevonden. (…) Een afwijkende stolling zou nooit de kneuzing in de hersenen hebben kunnen verklaren.
De forse krachten op het hoofd zullen geleid hebben tot een snelle zwelling van de hersenen, wat zal hebben bijgedragen aan een verminderde bloedvoorziening in de hersenen (op haar beurt verantwoordelijk voor een nog verdere toename van de hersenzwelling) en versterf van hersenweefsel.
De bloeduitstorting aan de binnenzijde van de schedelhuid, tot op het botvlies, is passend bij een forse krachtsinwerking op die locatie. (…) Een gelijktijdig ontstaan van de bloeduitstorting aan de binnenzijde van de schedelhuid en de hersenkneuzing is niet aan te tonen, maar wel aannemelijk gezien de te verwachten hersenschade die ontstaat als gevolg van de noodzakelijke forse kracht voor het ontstaan van de bloeduitstorting aan de binnenzijde van de schedelhuid.
De bloeduitstortingen langs de hersenen en de bloeduitstortingen in de ogen kunnen gebruikt worden in het maken van onderscheid in een accidentele of een niet-accidentele krachtsinwerking als oorzaak voor de ernstige hersenschade. (…)
Bloeduitstortingen bij de hersenvliezen
(…)
De bloeduitstorting onder het harde hersenvlies is, afzonderlijk beschouwd, veel waarschijnlijker bij een forse krachtsinwerking dan bij gebruikelijke huis-, tuin-, en keukenongevallen, bij normaal uitgevoerde verzorgingshandelingen, bij de geboorte en/of bij een medische aandoening.
Verder is de bloeduitstorting onder het harde hersenvlies, afzonderlijk beschouwd, iets waarschijnlijker bij een niet-accidentele, dan bij een accidentele krachtsinwerking.
De bloeduitstorting onder het spinnenwebvlies is, afzonderlijk beschouwd, ongeveer even waarschijnlijk bij een niet-accidentele, als bij een accidentele krachtsinwerking.
Bevindingen van het oog
(…)
Er zijn, samengevat, geen medische oorzaken gevonden voor de oogheelkundige bevindingen. De netvliesbloedingen zijn passend bij een zeer heftig schudincident, zeer forse impact op of tegen het hoofd, of een combinatie van beide. Kleinere krachten, zoals valpartijen van kleine hoogte zoals van een commode, zijn niet passend bij de uitgebreidheid van de netvliesbloedingen.
(…)
De uitgebreide netvliesbloedingen, in combinatie met de plooi in het netvlies en de bloeduitstortingen in de oogzenuwen zijn waarschijnlijker bij een contacttrauma, bij schudden (accelaratie-/decelaratietrauma) of bij een combinatie van beide, dan bij een accidenteel trauma of bij een medische aandoening.
Combinatie van bevindingen
Als we de bevindingen bij [slachtoffer] aan de studieresultaten relateren, dan gaf aanwezigheid van:
-
ademhalingsproblemen voorafgaande aan de opname, huidletsels in gelaat of thorax, bloeduitstortingen onder het harde hersenvlies (tweezijdig en/of tussen beide hersenhelften), uitgebreide netvliesbloedingen en hersenzwelling of zuurstofschade in de hersenen,
in combinatie met de afwezigheid van:
een complexe schedelbreuk en enkele gespecificeerde botbreuken met hoge specificiteit voor mishandeling,
een kans op toegebracht letsel van 93%.
Omdat deze kans op mishandeling afhankelijk is van de mate waarin toegebracht hersenletsel in de studiepopulatie voorkwam, is het zuiverder om te kijken hoeveel vaker de combinatie van genoemde bevindingen voorkwam in de groep van 187 kinderen met toegebracht hersenletsel, dan in de groep van 269 kinderen met accidenteel hersenletsel. Dat bleek 20,0 keer vaker te zijn. Deze waarde zal naar mijn inschatting bij [slachtoffer] hoger liggen als alle medische bevindingen worden meegewogen, gegeven onder meer de geconstateerde netvliesplooi en de bloeduitstortingen aan de binnenzijde van de schedelhuid.
Er zijn geen medische aandoeningen geconstateerd die de combinatie van bevindingen kunnen verklaren. De geconstateerde letsels zijn niet ontstaan door eigen toedoen of gedragingen van [slachtoffer] , bij gebruikelijke verzorgingshandelingen, of bij de geboorte.
(…)
Het is onwaarschijnlijk dat de benodigde krachtsinwerking om de bloeduitstortingen langs de hersenen en in de ogen te veroorzaken, niet tot ernstig hersenletsel zal hebben geleid. Daarmee is een in de tijd gescheiden optreden onaannemelijk.
(…)
Het heen en weer schudden van [slachtoffer] zoals dat mogelijk door de oppasvader zou hebben plaatsgevonden, lijkt in ruime mate onvoldoende krachten te hebben opgeleverd als dit heeft plaatsgehad op een manier zoals voorgedaan door de oppasmoeder tijdens de videoreconstructie.
Geconcludeerd wordt dat de combinatie van bevindingen zeer veel waarschijnlijker is bij een (zeer) forse krachtsinwerking (te weten een forse impact tegen het hoofd, al dan niet in combinatie met een heftig schudincident) dan bij een eenvoudige val, bij een medische aandoening, bij gebruikelijke verzorgingshandelingen en/of bij de geboorte.
De combinatie van medische bevindingen is daarbij waarschijnlijker bij een niet-accidentele, dan een accidentele (zeer) forse krachtsinwerking.
Het is niet mogelijk om het ernstig hersenletsel te verklaren door het in de videoreconstructie getoonde (gevolg van) het omtrekken van het campingbedje en het vallen uit het campingbed met een val van het kind van de oppasouders op [slachtoffer] .
(…)
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft dr. [arts 1] zijn rapportage toegelicht en benadrukt dat het geheel van bevindingen (het feit dat de bloedingen in meerdere lagen van de hersenen zaten, gecombineerd met de netvliesplooi in het linkeroog en de kneuzing van de hersenen), maakt dat er sprake moet zijn geweest van een forse krachtsinwerking. Theoretisch gezien valt niet uit te sluiten dat er meerdere momenten van geweldsinwerking zijn geweest die elk voor een deel van de letsels hebben gezorgd, maar dat is wel minder aannemelijk. Voornoemde bevindingen wijzen namelijk los van elkaar op ernstig geweldsimpact en het is daarom aannemelijker dat de letsels gecombineerd zijn ontstaan, dus tijdens dezelfde forse krachtsinwerking, dan dat zij afzonderlijk van elkaar zijn ontstaan. Na een dergelijke forse krachtsinwerking treedt immers direct de klinische noodsituatie op. [arts 1] heeft ter terechtzitting verklaard dat een schudtrauma als solitaire oorzaak voor het ontstaan van het letsel is uitgesloten. Het letsel is het gevolg van een forse krachtsinwerking op het hoofd, al dan niet in combinatie met het schudtrauma.
Deskundigenverslag prof. dr. [arts 4]
De raadsheer-commissaris heeft prof. dr. [arts 4] , arts-specialist in de pathologische anatomie en de gerechtelijke geneeskunde, verbonden aan het universitair ziekenhuis Leuven, tot deskundige benoemd. Hij heeft op 3 februari 2023 het deskundigenverslag ‘advies betreffende [slachtoffer] ’ opgesteld. Hij concludeert onder meer:
‘Het post mortem onderzoek heeft talrijke (overwegend recente, binnen een tijdspanne van meerdere minuten tot meerdere tientallen minuten voor overlijden ontstane) kneuzingen opgeleverd verspreid over hoofd, gelaat (in het bijzonder inwendig aan mond en wangen), rug en ledematen die duiden op meervoudige stompe krachtinwerkingen. (…)
Als belangrijkste letsels van stomp krachtinwerking worden enerzijds de rugspierbloedingen (hoge rug) en epidurale bloeding in het ruggenmergkanaal weerhouden en anderzijds het schedelhersentrauma met subdurale en subarachnoïdale bloeding (d.w.z. in de ruimte tussen harde hersenvlies of dura mater en hersenen en in het spinnenweb- of hersenvlies dat de hersenen bedekt), en hersenkneuzing, en dit in samenhang met netvlies-, glasvochtbloedingen in beide ogen en bloedingen in (het vlies van) beide oogzenuwen.
Het geheel van de letsels, en in het bijzonder hun distributie en lokalisatie, evenals de aard van deze letsels duiden bij een 5 maanden jong kind op fysieke mishandeling met meervoudig stomp botsend/stampend/slaand geweld tegen hoofd, rug en ledematen waarbij het schedelhersentrauma kan aanzien worden als zgn. Abusive Head Injury, d.w.z. trauma van het hoofd van niet-accidentele oorsprong ten gevolge een combinatie van heftige impacten en repetitieve snelheidsveranderingen (acceleraties en deceleraties: zgn. schudtrauma/shaken (impact) syndroom). In de gegeven context is de triade van (1) aansluitend aan de feiten reanimatiebehoeftige toestand (neurologisch lijden), (2) intracraniële (in het bijzonder subdurale) bloedingen en (3) netvlies- + oogzenuwbloedingen bij een nog niet zelfstandig mobiel kind daar typisch voor. Het schedelhersentrauma kan op zich zondermeer het overlijden verklaren. Het kan niet worden uitgesloten dat er desgevraagd ook druk is uitgeoefend op neus en mond, zgn. smoring, en dat dit een bijdrage aan het overlijden kan hebben geleverd. Een eventuele acte van smoring is echter niet nodig om het overlijden te verklaren.
Het bij de reconstructie geïllustreerde omkippen van het campingbedje kan op geen enkele manier de talrijke letsels en in het bijzonder het schedelhersentrauma en oogbolletsels verklaren. De daarbij op het lichaampje inwerkende krachten volstaan niet om het hoogenergetische schedelhersentrauma te verklaren, noch de veelheid en spreiding van de letsels.
Uit de medische voorgeschiedenis komen geen ziektetoestanden (zoals bloedziekte met verhoogde bloedingsneiging), inclusief de vaccinatie op 4/09/2017 (en voorgaande), naar voor die ook maar enige verklaring kunnen bieden voor de vastgestelde letsels’.
Conclusie van het hof ten aanzien van de doodsoorzaak
Het hof neemt de conclusies van dr. [arts 5] , dr. [arts 1] en prof. dr. [arts 4] over. Dit betekent dat het hof, net als de rechtbank, concludeert dat [slachtoffer] is overleden aan ernstig hersenletsel dat is ontstaan door een forse krachtsinwerking op het hoofd, al dan niet in combinatie met een schudtrauma. Het hof concludeert dat dit letsel van niet-accidentele aard is en het daarom door een ander toegebracht letsel betreft. Het door de medeverdachte [medeverdachte] naar voren gebrachte scenario van het omvallen van het campingbedje, het daardoor uit het bedje rollen van [slachtoffer] en het daarna vallen van [betrokkene 1] met een stuk speelgoed boven op [slachtoffer] is door deze drie deskundigen onderzocht en wordt uitgesloten. Prof. dr. [arts 4] heeft aangegeven dat smoring aan het overlijden kan hebben bijgedragen, maar dit niet nodig is geweest om het overlijden te verklaren.
Het hof concludeert dat gelet op de aard van het letsel er fors geweld is toegepast, zodat geen sprake geweest kan zijn van louter onvoorzichtig (culpoos) handelen. Het letsel is dus opzettelijk toegebracht. Het hof kan echter op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet vaststellen wat exact de geweldshandelingen zijn geweest die het fatale letsel bij [slachtoffer] hebben veroorzaakt.
De rapportages van drs. [arts 3] en drs. [arts 2]
Door de verdediging zijn rapportages ingebracht van drs. [arts 2] , destijds zelfstandig arts-forensisch patholoog en forensisch geneeskundige drs. [arts 3] . Deze deskundigen komen tot andere bevindingen en conclusies over de ernst en datering van het letsel. De rapportages vormen voor het hof, net als de rechtbank, geen reden om de rapporten van dr. [arts 5] en dr. [arts 1] (en in hoger beroep, prof. dr. [arts 4] ) niet te volgen. Het hof overweegt hierover het volgende.
Drs. [arts 2] heeft voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van de zaak bij de rechtbank per e-mail laten weten dat hij in de zaak van [slachtoffer] geen diepgravend onderzoek heeft verricht, buiten het onderzoek dat nodig was om de namens de verdediging te stellen vragen aan dr. [arts 1] te formuleren. Nu drs. [arts 2] zelf al aangeeft dat hij geen gedegen, eigen onderzoek heeft gedaan, zal het hof, evenals de rechtbank, aan zijn rapportage voorbijgaan
.
De rapportage van drs. [arts 3] steunt vooral op de bevindingen van de radiologen en de neuropatholoog. Deze bevindingen zouden – aldus drs. [arts 3] – niet stroken met de bevindingen van dr. [arts 5] en dr. [arts 1] . Ook het onderzoek van drs. [arts 3] is naar het oordeel van de rechtbank niet compleet geweest. Zo heeft hij bijvoorbeeld – anders dan dr. [arts 1] – niet de beschikking gehad over de sectiefoto’s. Daarnaast heeft drs. [arts 3] de door de oogpatholoog beschreven letsels aan de ogen van [slachtoffer] niet in zijn rapportage betrokken (hij noemt alleen dat de oogpatholoog letsels heeft geconstateerd en verbindt daar geen conclusies aan), terwijl dr. [arts 1] uitgebreid heeft gemotiveerd dat deze specifieke letsels juist maken dat sprake moet zijn geweest van forse impact.

2.Wanneer is dit letsel ontstaan/toegebracht?

Vervolgens ziet het hof zich voor de vraag gesteld wanneer het letsel toegebracht moet zijn. Ook op dit punt volgt het hof, net als de rechtbank, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, de conclusies van dr. [arts 1] . Daarnaast volgt het hof de conclusies van het uitgebrachte rapport in hoger beroep van prof. dr. [arts 4] .
Dr. [arts 1] concludeert in zijn rapport van 31 juli 2019 het volgende:
‘Als een krachtsinwerking tot de combinatie van zeer ernstig, fataal verlopen hersenletsel met een kneuzing in het hersenweefsel, een bloeduitstorting onder het harde hersenvlies, een bloeduitstorting aan de binnenzijde van de schedelhuid en uitgebreide netvliesbloedingen in de ogen heeft geleid, dan is de krachtsinwerking zo fors geweest dat het na de krachtsinwerking niet mogelijk zal zijn geweest om normaal te functioneren. Dat wil zeggen: Het zal niet mogelijk zijn geweest om op gebruikelijke wijze te bewegen, te lachen, te brabbelen, contact te zoeken en/of een fles leeg te drinken. Baby’s met ernstig hersenletsel kunnen wel huilgeluiden maken, waarbij omstanders vaak aangeven dat de huilgeluiden hoog of schel en anders dan normaal zijn.
Mocht een moment bepaald kunnen worden waarop sprake was van de beschreven normale gedragingen, dan is het zeer waarschijnlijk dat de benodigde krachtsinwerking die tot het hersenletsel heeft geleid, na die tijd moet hebben plaatsgehad. Een forse impact van het hoofd tegen een voorwerp of oppervlak, al dan niet in combinatie met een heftig schudincident, is een mogelijke verklaring voor de genoemde combinatie van bevindingen. Dit zal vrijwel onmiddellijk tot ademhalingsproblemen, slapte en bewustzijnsvermindering leiden.’
Prof. dr. [arts 4] concludeert in zijn rapport van 3 februari 2023 het volgende:
‘Uit de chronologie der feiten komt naar voor dat het incident, waarbij de letsels en het fatale schedelhersentrauma van niet-accidentele oorsprong zijn opgelopen en dermate ernstig zijn dat deze zijn opgetreden aansluitend aan het incident, zich heeft voorgedaan tijdens de oppasuren, vermoedelijk kort voor het ogenblik dat [slachtoffer] ‘melk en bloed had gespuugd’ en zonder levenstekens reanimatiebehoeftig in zijn campingbedje werd aangetroffen omstreeks 9:27 uur.’
Voorts heeft prof. dr. [arts 4] naar voren gebracht dat de door dr. [arts 1] geformuleerde uitleg, gevolgtrekkingen en antwoorden op aan dr. [arts 1] voorgelegde vragen, volledig overeenstemmen met de -op basis van de aan hem, prof. dr. [arts 4] , voorgelegde stukken- onafhankelijk gevormde opinie in voorliggende zaak en die gebaseerd is op de huidige stand van wetenschappelijke kennis.
Op basis van de bevindingen van dr. [arts 1] en prof. dr. [arts 4] kan worden geconcludeerd dat de gevolgen van het letsel en daarmee de klinische noodsituatie vrijwel meteen na het toebrengen van het letsel moeten zijn ontstaan. Dit betekent dat eventuele oudere letsels die bij [slachtoffer] geconstateerd zijn, niet in verband kunnen worden gebracht met het overlijden van [slachtoffer] . Het voorgaande biedt nog geen antwoord op de vraag wanneer het letsel exact is toegebracht nu niet met zekerheid (medisch) is vast te stellen met hoeveel tijd -seconden of minuten - gerekend moet worden als gesproken wordt over ‘vrijwel meteen’. Maar een en ander betekent naar het oordeel van het hof wel dat het letsel moet zijn toegebracht na het moment dat [slachtoffer] voor het laatst gezond en goed functionerend is gezien.
Anders dan de rechtbank - die vaststelt dat het letsel bij [slachtoffer] moet zijn toegebracht in de woning van de oppasouders in het kwartier voordat de vader van [slachtoffer] werd gealarmeerd – is het hof van oordeel dat het scenario dat het fatale letsel bij [slachtoffer] tijdens de oppasuren is toegebracht, nadat zijn moeder [benadeelde 1] was vertrokken, het meest aannemelijk is. Daarbij heeft het hof in acht genomen dat [slachtoffer] op de dag van zijn overlijden rond 6:00 uur ’s ochtends door [benadeelde 1] naar de oppasouders is gebracht. Zowel [benadeelde 1] als verdachte [verdachte] hebben verklaard dat [slachtoffer] in het bijzijn van zijn moeder nog ongeveer 210cc melk uit een flesje had gedronken. Op basis van deze eensluidende verklaringen bestaat er bij het hof geen twijfel over dat [slachtoffer] na aankomst bij verdachte [verdachte] een groot deel van zijn flesje heeft leeggedronken en aldus kennelijk nog adequaat kon functioneren. Voorts volgt uit het rapport van dr. [arts 1] , wiens conclusies door prof. dr. [arts 4] zijn bevestigd, dat
indien(cursief door het hof) sprake is geweest van een normaal functioneren van [slachtoffer] (op gebruikelijke wijze bewegen, lachen, brabbelen, contact zoeken en/of
adequaat(cursief: het hof) een fles leegdrinken) op enig moment na aankomst bij de oppasouders, dat dan geconcludeerd kan worden dat de medische bevindingen zeer veel waarschijnlijker zijn onder hypothese 2 (het ontstaan van het uiteindelijk dodelijk letsel tijdens de oppasuren) dan onder hypothese 1 (het al aanwezig zijn van uiteindelijk dodelijk letsel voorafgaande aan de aankomst bij het oppasgezin.

3.Kan bewezen worden dat de verdachte dit letsel heeft toegebracht?

Het hof overweegt dat op basis van de verklaringen van [benadeelde 1] en verdachte [verdachte] kan worden vastgesteld dat [benadeelde 1] rond 6:30 uur de woning van de oppasouders heeft verlaten. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat anderen dan de oppasouders en hun kinderen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] vanaf dat moment in huis zijn geweest. Zij zijn in wisselende samenstellingen, al dan niet alleen, met [slachtoffer] beneden geweest. Daarnaast lopen de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] en verdachte [verdachte] op essentiële punten uiteen. Het hof kan, ondanks dat het hof hiervoor heeft geconcludeerd dat het meest aannemelijke scenario is dat het fatale letsel bij [slachtoffer] tijdens de oppasuren is toegebracht, niet vaststellen wie het fatale letsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht. Er zijn te veel scenario’s denkbaar die niet uitgesloten kunnen worden, waardoor niet onomstotelijk kan worden vastgesteld wie wanneer strafbaar heeft gehandeld. Evenmin bevat het dossier enig bewijs dat medeverdachte [medeverdachte] en verdachte [verdachte] dit samen hebben gedaan. Dit heeft tot gevolg dat medeverdachte [medeverdachte] wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs moet worden vrijgesproken van alle tenlastegelegde varianten van betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] .

In de zaak met parketnummer 03-270710-20: [1]
Het hof verenigt zich met de door de rechtbank in het vonnis gebezigde bewijsoverwegingen. Hetgeen het hof heeft overgenomen van de rechtbank zal
cursiefworden opgenomen.
Op 18 september 2020 ontving de politie een melding om naar het adres [adres 2] te gaan in verband met een mishandeling van een negenjarig jongetje door diens moeder. De zus van het jongetje, [betrokkene 2] , verklaarde tegenover de verbalisanten dat haar broertje [betrokkene 1] zojuist was geslagen en getrapt door hun moeder. [betrokkene 1] vertelde tegen de verbalisanten dat dit verhaal van [betrokkene 2] klopte. [2]
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat zij haar zoon [betrokkene 1] op 18 september 2020 heeft geschopt met de binnenkant van haar voet en dat zij hem een paar tikken in zijn gezicht heeft gegeven. In totaal heeft ze hem drie keer geschopt en drie keer geslagen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft ze verklaard dat ze het eens is met de bewezenverklaring door de rechtbank.
BESLISSING
Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. G.J. Schiffers, voorzitter,
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen en mr. N.I.B.M. Buljevic, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.N. Schlüter en A.C. Klop, M.Sc., griffiers,
en op 24 juli 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. C.E.C.N. Schlüter is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt – tenzij anders vermeld – gedoeld op paginanummers uit het dossier van politie, districtsrecherche Parkstad-Limburg, onderzoek Hoeven LB2R020097, gesloten d.d. 23 oktober 2020 en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 97.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 11.