Parketnummer : 20-000478-21
Uitspraak : 24 juli 2023
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 22 februari 2021 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 03-700387-17 en 03-270710-20, tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
wonende te [adres 1] .
De rechtbank heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van het tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 03-700387-17 vrijgesproken en ter zake van ‘mishandeling, terwijl de schuldige het feit begaat tegen haar kind’ (het tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 03-270710-20) veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest naar rato van 2 uur per in voorarrest doorgebrachte dag. Voorts heeft de rechtbank de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] in de vorderingen tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de verdachte en benadeelde partijen ieder de eigen proceskosten dragen. Tot slot is van de inbeslaggenomen voorwerpen de teruggave gelast aan degene die redelijkerwijze als rechthebbende kan worden aangemerkt.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep integraal zal bevestigen.
De verdediging heeft vrijspraak van het tenlastegelegde in de zaak met parketnummer
03-700387-17 bepleit. Voorts heeft de verdediging naar voren gebracht dat het tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 03-270710-20 wettig en overtuigend bewezen kan worden en is er een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de verdediging bepleit dat de benadeelde partijen, gelet op de bepleite vrijspraak, niet-ontvankelijk in hun vorderingen zullen worden verklaard. Ten aanzien van het beslag heeft de verdediging bepleit dat het hof de teruggave zal gelasten van de inbeslaggenomen voorwerpen aan degene die redelijkerwijze als rechthebbende kan worden aangemerkt.
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis met verbetering van de gronden, in die zin dat het hof de overwegingen van de rechtbank zal vervangen door onderstaande. In de zaak met parketnummer 03-270710-20 zal het hof bovendien de gronden aanvullen, in die zin dat het hof deze zal aanvullen met de ter terechtzitting in hoger beroep door de verdachte afgelegde verklaring.
Het standpunt van de advocaat-generaal
In de zaak met parketnummer 03-700387-17:
De advocaat-generaal is van mening dat de verdachte vrijgesproken dient te worden. Daartoe heeft hij aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
De advocaat-generaal heeft allereerst naar voren gebracht dat hij zich bij een deel van het vonnis van de rechtbank aansluit, en wel voor wat betreft de beschouwingen over de oorzaak van het overlijden van [slachtoffer] , waarin de rechtbank de conclusies van forensisch arts dr. [arts 1] tot de hare heeft gemaakt en de rapporten van drs. [arts 2] en drs. [arts 3] terzijde heeft geschoven. De advocaat-generaal heeft aangegeven dat hij in zijn opvatting is gesterkt dat dr. [arts 1] het bij ‘het rechte eind’ had doordat prof. dr. [arts 4] in zijn in hoger beroep uitgebrachte rapport naar voren heeft gebracht dat hij de rapporten van dr. [arts 1] volmondig onderschrijft. Uit voornoemde forensische rapportages volgt dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van niet-accidenteel (toegebracht) letsel. Om het hersenletsel te veroorzaken moet er sprake zijn geweest van een forse krachtsinwerking op het hoofd, al dan niet in combinatie met een schudtrauma. Deze krachtsinwerking moet zo fors geweest zijn dat [slachtoffer] daarna niet meer normaal gefunctioneerd kan hebben.
Voorts kan de advocaat-generaal zich niet vinden in het deel van het vonnis met betrekking tot de datering van het fatale letsel. Volgens de advocaat-generaal kan het niet anders dan dat de gewelddadige handelingen vóór 9:16 uur hebben plaatsgevonden, en wel kort voor dat moment, zijnde het moment waarop verdachte [verdachte] weer thuiskwam nadat ze de honden had uitgelaten en zij [slachtoffer] in de handen van medeverdachte [medeverdachte] aantrof. Voordat verdachte [verdachte] het huis verliet om de honden uit te laten waren er geen tekenen dat het niet goed zou gaan met de gezondheid van [slachtoffer] . Zowel medeverdachte [medeverdachte] als verdachte [verdachte] hebben verklaard dat [slachtoffer] net voordat verdachte [verdachte] thuiskwam melk en bloed had gespuugd. Volgens prof. dr. [arts 4] is het fatale schedeltrauma vermoedelijk kort hiervoor ontstaan. Nu het fatale geweld is toegepast tussen 8:45 uur en 9:15 uur, de periode waarin verdachte [verdachte] de honden aan het uitlaten was, is er geen enkel bewijs dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van geweldshandelingen in de richting van [slachtoffer] , en evenmin dat zij bij dat geweld bewust en nauw samen heeft gewerkt met medeverdachte [medeverdachte] .
In de zaak met parketnummer 03-270710-20:
De advocaat-generaal acht het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte haar zoon [betrokkene 1] heeft mishandeld door hem meermalen te schoppen en slaan. De verdachte heeft dit ook bekend.
Het standpunt van de verdediging
In de zaak met parketnummer 03-700387-17:
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is – op de gronden als verwoord in de pleitnota – aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat het Openbaar Ministerie hoger beroep heeft ingesteld om het hof de mogelijkheid te bieden om alle mogelijke scenario’s opnieuw te beoordelen. De raadsman heeft deze mogelijke scenario’s in zijn pleitnota besproken.
Scenario 1: Het dodelijk letsel is niet tijdens de oppasuren toegebracht. De raadsman heeft allereerst aangevoerd dat – gelet op de concrete aanwijzingen over de zorgelijke opvoedingsomgeving thuis van [slachtoffer] – niet uitgesloten kan en mag worden dat een trauma eerder – buiten de oppassituatie – is ontstaan, dat pas na enige tijd in merkbare en fatale complicaties resulteerde. Voorts heeft de raadsman erop gewezen dat de conclusies van dr. [arts 1] , die worden bevestigd door de conclusies van prof. dr. [arts 4] , niet zomaar gevolgd moeten worden. De rechtbank heeft de conclusies van dr. [arts 1] ten onrechte overgenomen en hem ten onrechte deskundiger geacht dan drs. [arts 3] en drs. [arts 2] , die tot veel minder belastende of juist ontlastende conclusies komen. Dr. [arts 1] heeft beschreven dat om het hersenletsel van [slachtoffer] te veroorzaken sprake moet zijn geweest van een forse krachtsinwerking op het hoofd, al dan niet in combinatie met een schudtrauma. Zowel drs. [arts 3] als drs. [arts 2] hebben geconcludeerd dat het hersenletsel veel minder ernstig was dan dr. [arts 1] heeft beschreven. Deze conclusie sluit aan bij de bevindingen van de neuropatholoog en de radiologen. Gelet op de verschillende uitspraken van de deskundigen over de mate van waarschijnlijkheid dat het dodelijk letsel niet tijdens de oppasuren is toegebracht, is er volgens de raadsman geen harde, overtuigende conclusie te trekken over het (moment van) ontstaan en de wijze waarop het dodelijk letsel is toegebracht.
Scenario 2: Het letsel is tijdens de oppasuren ontstaan (na 9:15 uur). Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat dr. [arts 1] heeft geconcludeerd dat het letsel moet zijn toegebracht nadat [slachtoffer] voor het laatst normaal gefunctioneerd heeft en dit volgens verdachte na 9:15 uur was, maar dit veel te kort door de bocht is om vast te stellen dat het dodelijk letsel na 9:15 uur is ontstaan. Daarbij heeft de raadsman verwezen naar het beperkte verstandelijke niveau van verdachte [verdachte] , waardoor zij mogelijk niet eerder heeft onderkend dat [slachtoffer] in een medische noodsituatie verkeerde. Daarnaast is volgens prof. dr. [arts 4] het spugen van bloed een indicatie voor het incident geweest, wat betekent dat het dodelijk letsel voor 9:15 uur is toegebracht en dit dus buiten de aanwezigheid van de verdachte was (aldus scenario 3: het letsel is tijdens de oppasuren ontstaan (voor 9:15 uur)).
In de zaak met parketnummer 03-270710-20:
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de bekennende verklaring van verdachte [verdachte] , bewezen kan worden dat zij haar zoon [betrokkene 1] heeft mishandeld door hem meermalen te schoppen en slaan. Dat de verdachte [betrokkene 1] ook heeft gestompt of aan zijn oren heeft getrokken kan niet bewezen worden.
In de zaak met parketnummer 03-700387-17:
Inleiding
De moeder van [slachtoffer] heeft haar zoon [slachtoffer] , geboren op 5 mei 2017
,op 11 oktober 2017 rond 6:00 uur ’s ochtends naar de oppasmoeder [verdachte] (verdachte) gebracht. De echtgenoot van [verdachte] , medeverdachte [medeverdachte] , was die bewuste dag toevallig vrij van zijn werk en was ook thuis. Op dat moment was er volgens [benadeelde 1] , de moeder van [slachtoffer] , niets aan de hand met [slachtoffer] . Later die ochtend, om 9:28 uur, ontvangt de vader van [slachtoffer] een telefoontje van [verdachte] met de mededeling dat [slachtoffer] is overleden. Om 9:40 uur wordt door [verdachte] contact opgenomen met de 112-meldkamer. [slachtoffer] overlijdt diezelfde dag om 12:15 uur in het ziekenhuis te Maastricht.
Dit overlijden leidt tot een strafrechtelijk onderzoek. Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of het overlijden van [slachtoffer] op enige manier aan de verdachte kan worden toegerekend. Om deze vraag te kunnen beantwoorden, zal het hof zich eerst buigen over de oorzaak van het overlijden van [slachtoffer] .