ECLI:NL:GHSHE:2023:2415

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 april 2023
Publicatiedatum
21 juli 2023
Zaaknummer
20-001772-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal met verbreking

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte, geboren in 1972 en thans verblijvende in Huis van Bewaring Grave, was eerder veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden en gelast dat een eerder opgelegde voorwaardelijke straf ten uitvoer zou worden gelegd. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een gevangenisstraf van 4 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 160 uren in plaats van de voorwaardelijke gevangenisstraf. De verdediging pleitte voor een lichtere straf, verwijzend naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn positieve ontwikkelingen in het leven. Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van de feiten en omstandigheden, de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte. Uiteindelijk heeft het hof de gevangenisstraf vastgesteld op 4 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en de taakstraf van 160 uren opgelegd. De vordering tot tenuitvoerlegging van de eerdere voorwaardelijke straf is toegewezen, maar omgezet in een taakstraf.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001772-22
Uitspraak : 21 april 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 1 augustus 2022 in de zaak met parketnummer 03-067474-22, alsmede de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer onder 20-002347-18, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
thans uit anderen hoofde verblijvende in Huis van Bewaring Grave.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod’ (feit 1) en ‘diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking’ (feit 2), de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Daarnaast heeft de politierechter de tenuitvoerlegging gelast van de eerder – in de zaak met parketnummer 20-002347-18 – opgelegde voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 20-002347-18 en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren jaar en de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 20-002347-18 wordt toegewezen, met dien verstande dat het hof de gevangenisstraf zal omzetten naar een taakstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis.
De verdediging heeft een straftoemetingsverweer gevoerd, inhoudende dat aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en met de gronden waarop dit berust met uitzondering van:
- de bewijsvoering,
- de kwalificatie van feit 1,
- de opgelegde straf en
- de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 20-002347-18.
Bijgevolg zal het hof eveneens de met de opgelegde straf samenhangende strafoverwegingen en toepasselijke wettelijke voorschriften vervangen.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Limburg, district Zuid-West-Limburg, basisteam westelijke mijnstreek, op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent van politie, registratienummer PL2300
(handgeschreven gewijzigd in: 2441)-2022027258, gesloten d.d. 6 maart 2022, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, dossierpagina’s 1-77.
Het hof volstaat op de voet van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering met de opgave van de navolgende bewijsmiddelen, aangezien de verdachte het onder 1 en 2 bewezenverklaarde heeft bekend en geen vrijspraak is bepleit:
1. Het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij d.d. 14 februari 2022, dossierpagina’s 11-14, voor zover inhoudende het relaas van [verbalisant 1] ;
2. Het proces-verbaal van binnentreden in woning d.d. 14 februari 2022, dossierpagina 9, voor zover inhoudende het relaas van [verbalisant 1] ;
3. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 maart 2022, dossierpagina 4, voor zover inhoudende het relaas van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ;
4. De bekennende verklaring van de [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 7 april 2023, inhoudende dat de bewezenverklaring van de politierechter juist is en hij de bewezenverklaarde feiten heeft begaan.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder feit 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 20-002347-18 is gevorderd dat deze wordt toegewezen, met dien verstande dat het hof de gevangenisstraf zal omzetten naar een taakstraf voor de duur van 160 uren subsidiair 80 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord, een straftoemetingsverweer gevoerd. Daartoe is, kort weergegeven, het volgende aangevoerd.
Met betrekking tot de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, heeft de verdediging erop gewezen dat de verdachte met de opbrengsten uit de hennepkwekerij
(feit 1) een eerder aan hem opgelegde ontnemingsvordering heeft willen afbetalen. Op de woning van de verdachte lag beslag en de verdachte was in de veronderstelling dat hij die woning daardoor niet kon verkopen. Het recidiverisico is nihil, nu de verdachte thans geen financiële problemen meer ondervindt, mede als gevolg van de verkoop van voormelde woning. Met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is gewezen op de omstandigheden dat hij zijn leven op diverse leefgebieden (werk en woning) op orde heeft. Voorts is verzocht rekening te houden met de gewijzigde proceshouding van de verdachte. Gelet op het voormelde heeft de verdediging verzocht geen langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar te volstaan met oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, alsmede een taakstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis.
Met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging heeft de verdediging zich achter het standpunt van de advocaat-generaal geschaard.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het telen van hennep. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de diefstal van elektriciteit ten behoeve van voormelde hennepteelt. De bijdrage van de verdachte aan de productie van softdrugs houdt de (grootschalige) illegale handel in softdrugs in stand en veroorzaakt bovendien allerlei maatschappelijk ongewenste effecten waarmee de openbare orde ernstig kan worden ondermijnd. Daarnaast kan het frequent gebruik van softdrugs schadelijk zijn voor de gezondheid. De verdachte heeft zich van dit alles geen rekenschap gegeven en heeft met zijn strafbare handelen, kennelijk uitsluitend met het oog op persoonlijk financieel gewin, de instandhouding van het criminele drugscircuit bevorderd.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 maart 2023, betreffende het justitiële verleden van de verdachte.
Hieruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld, waaronder ter zake Opiumwet-feiten.
Voorts heeft het hof de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte in aanmerking genomen, voor zover die ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden. De verdachte krijgt daarmee de gelegenheid om de positief ingezette ontwikkelingen in zijn leven door te zetten zonder dat deze worden doorkruist door een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
In hetgeen de verdediging overigens nog naar voren heeft gebracht ziet het hof geen aanleiding om tot een andersluidend oordeel te komen.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering tot tenuitvoerlegging
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de onder parketnummer 20-002347-18 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden wordt toegewezen, met dien verstande dat het hof deze gevangenisstraf zal omzetten naar een taakstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis.
Het hof is van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde straf dient te worden gelast, omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt. Gelet op de hiervoor geschetste positieve ontwikkelingen ziet het hof echter, met de advocaat-generaal, reden om deze om te zetten in een taakstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de kwalificatie van feit 1, de opgelegde straf en de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart het bewezenverklaarde onder 1 strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd onder parketnummer 20-002347-18, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren, een
taakstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
Aldus gewezen door:
mr. A.R. Hartmann, voorzitter,
mr. A.J. Henzen en mr. B.F.M. Klappe, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.P.T.G. van den Uithoorn, griffier,
en op 21 april 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.