ECLI:NL:GHSHE:2023:2410

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
200.326.048_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning en tenuitvoerlegging van een buitenlands arbitraal vonnis in Nederland

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure waarin [verzoekster] B.V. verzocht om erkenning en tenuitvoerlegging van een buitenlands arbitraal vonnis. Het arbitraal vonnis, gewezen op 21 maart 2023 door arbiters benoemd volgens de Arbitration Rules van het Singapore International Arbitration Centre (SIAC), betrof een geschil tussen [verzoekster] en [belanghebbende] aan de ene kant, en [verweerster 1] B.V. en [verweerster 2] B.V. aan de andere kant. De partijen waren overeengekomen om gezamenlijk twee halfafzinkbare kraanschepen te kopen en te exploiteren, en het geschil ontstond over de nakoming van de Joint Venture Agreement (JVA) van 6 juli 2016. Het hof heeft vastgesteld dat het arbitraal vonnis voldoet aan de vereisten voor erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland op basis van artikel 1075 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het Verdrag van New York. Het hof heeft de verzoeken van zowel [verzoekster] als [verweerster 1] c.s. toegewezen en de proceskosten aan de zijde van [verzoekster] begroot op € 7.729,72, met een bijkomend bedrag van € 129,88 aan beslag- en betekeningskosten. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 20 juli 2023
Zaaknummer : 200.326.048/01
in de zaak van
[verzoekster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekster, tevens verweerster in het zelfstandig (tegen)verzoek,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. R.C. de Mol te Den Haag,
tegen

1.[verweerster 1] B.V.,

2.
[verweerster 2] B.V.,
beide gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweersters, tevens verzoeksters in het zelfstandig (tegen)verzoek,
hierna te noemen: [verweerster 1] en [verweerster 2] en gezamenlijk: [verweerster 1] c.s.,
advocaat: mr. K.J. Krzeminski te Rotterdam,
en
3.
de vennootschap naar buitenlands recht [belanghebbende] , Ltd.,
gevestigd te [vestigingsplaats] , China,
belanghebbende, tevens verweerster in het zelfstandig (tegen)verzoek,
hierna te noemen: [belanghebbende] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Bij verzoekschrift met producties (1 tot en met 9), ingekomen ter griffie van dit hof op 19 april 2023, heeft [verzoekster] het hof (in eerste aanleg) verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, op grond van artikel 1075 lid 1 Rv het arbitraal vonnis van 21 maart 2023 te erkennen en haar verlof te verlenen om het vonnis in Nederland ten uitvoer te leggen.
1.2.
Bij ‘akte vermeerdering verzoek’, ingekomen ter griffie van dit hof op 26 mei 2023, heeft [verzoekster] het petitum gewijzigd (vermeerderd) en het hof verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, op grond van artikel 1075 lid 1 Rv het arbitraal vonnis te erkennen en haar verlof te verlenen om het arbitraal vonnis in Nederland ten uitvoer te leggen en [verweerster 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van de beslagkosten ex artikel 706 Rv ter hoogte van € 8.172,86.
1.3.
Bij verweerschrift tevens houdende een zelfstandig (tegen)verzoek ex artikel 1075 Rv, ingekomen ter griffie van dit hof op 31 mei 2023, hebben [verweerster 1] c.s. ten aanzien van het verzoek van [verzoekster] zich gerefereerd aan het oordeel van het hof voor wat betreft het verzoek tot erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging ex artikel 1075 Rv in Nederland van het arbitraal vonnis van 21 maart 2023, het hof verzocht de door [verzoekster] verzochte veroordeling tot betaling van de beslagkosten af te wijzen, in ieder geval voor zover haar verzoek ziet op de kosten die zijn gemaakt voor het herhaalde beslag onder de Stichting Derdengelden NautaDutilh (hierna: de Stichting) en het hof – gelet op de referte – verzocht de proceskosten te compenseren, in die zin dat [verweerster 1] c.s. en [verzoekster] de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van haar zelfstandig (tegen)verzoek hebben [verweerster 1] c.s. het hof verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, het arbitraal vonnis van 21 maart 2023 op grond van artikel 1075 Rv juncto artikel III van het Verdrag van New York te erkennen en [verweerster 1] c.s. verlof te verlenen tot tenuitvoerlegging daarvan in Nederland jegens [verzoekster] en [belanghebbende] en hen te veroordelen in de kosten, op de uitvoerbaarverklaring gevallen, tenzij [verzoekster] en [belanghebbende] zich refereren aan het oordeel van het hof, in welk geval [verweerster 1] c.s. het hof hebben verzocht om compensatie van de proceskosten, in die zin dat [verweerster 1] c.s., [verzoekster] en [belanghebbende] de eigen kosten dragen.
1.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van 20 april 2023 van mr. De Mol met daarbij het brondocument bij de beëdigde vertalingen die zijn overgelegd als productie 6 en 8, ingekomen ter griffie van dit hof op 20 april 2023;
  • de brief van 21 april 2023 van mr. Krzeminski, ingekomen ter griffie van dit hof op 21 april 2023, waarin [verweerster 1] c.s. het hof hebben verzocht [belanghebbende] als belanghebbende aan te merken en haar op te roepen en
  • de op de mondelinge behandeling in hoger beroep door mr. De Mol overgelegde en voorgelezen pleitnota met daarbij de brief van 26 mei 2023 van de gerechtsdeurwaarder over de wijze van betekening.
1.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 juni 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • mr. De Mol namens [verzoekster] en
  • mr. Krzeminski en mr. S. Elavarasan namens [verweerster 1] c.s.
1.6.
Op de mondelinge behandeling is afgesproken dat partijen het hof zullen berichten of zij kennis hebben van een vernietigingsprocedure in Singapore tegen het arbitraal vonnis van 21 maart 2023.
1.7.
Bij brief van 29 juni 2023, ingekomen bij e-mail met een V6-formulier ter griffie van dit hof op diezelfde datum, heeft mr. Elavarasan het hof bericht dat [verweerster 1] c.s. haar Singaporese counsel na heeft laten gaan of vóór 22 juni 2023 nog een vernietigingsprocedure aanhangig is gemaakt tegen het arbitraal vonnis en dat dit niet het geval blijkt te zijn. Volgens mr. Elavarasan staat daarmee vast dat het arbitraal vonnis niet langer vatbaar is voor vernietiging in Singapore.
1.8.
Bij brief van 29 juni 2023, ingekomen bij e-mail met een V6-formulier ter griffie van dit hof op diezelfde datum, heeft mr. R.A. Mulder (kantoorgenoot van mr. De Mol) het hof bericht dat, ook voor zover [verzoekster] weet, er geen vernietigingsprocedure tegen het arbitraal vonnis aanhangig is gemaakt en dat [verzoekster] zich dan ook aansluit bij het bericht van [verweerster 1] c.s. – hiervoor onder 1.7.
1.9.
De beschikking is bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1.
Het gaat – kort weergegeven – om het volgende.
  • [verweerster 1] , [verweerster 2] , [verzoekster] en [belanghebbende] zijn overeengekomen om gezamenlijk twee halfafzinkbare kraanschepen te kopen en te exploiteren.
  • De afspraken over deze samenwerking zijn vastgelegd in de Joint Venture Agreement van 6 juli 2016 (JVA), zoals aangepast in het addendum bij de JVA van 25 juli 2016.
  • Op de JVA is Nederlands recht van toepassing.
  • In artikel 2.3 van het addendum bij de JVA is een arbitraal beding opgenomen.
  • Tussen [verweerster 1] en [verweerster 2] enerzijds en [verzoekster] en [belanghebbende] anderzijds is een conflict ontstaan dat heeft geleid tot een arbitrageprocedure.
  • [verweerster 1] c.s. hebben gesteld dat [verzoekster] en [belanghebbende] zijn tekortgeschoten in de nakoming van de JVA en/of bepaalde wettelijke verplichtingen en hebben schadevergoeding gevorderd en zijn een arbitrageprocedure gestart.
  • De arbiters benoemd conform de Arbitration Rules van het Singapore International Arbitration Centre (hierna SIAC) hebben op 21 maart 2023 een arbitraal vonnis gewezen tussen partijen.
  • Voorts hebben arbiters geoordeeld dat [belanghebbende] is gehouden tot betaling aan [verweerster 1] c.s. met betrekking tot de spoedarbitrages van SGD 49.421,63, EUR 328.783,46 en GBP 6.220,50 en SGD 75.044,00, verminderd met de door [belanghebbende] gestorte waarborgsommen voor de honoraria en kosten van de EA, ten bedrage van SGD 30.000,00 en (ii) met betrekking tot het verzoek tot het stellen van zekerheid voor de kosten, SGD 27.526,75 en EUR 47.025,74 vermeerderd met rente daarover vanaf de datum van het arbitraal vonnis tegen het percentage als bepaald in artikel 20 van de Singapore International Arbitration Act 1994.
  • Arbiters hebben ook bepaald dat [verweerster 1] c.s. hoofdelijk aansprakelijk zijn om aan [verzoekster] te vergoeden GBP 414.800,- en EUR 200.000,- (inclusief toepasselijke rente vanaf de datum van het arbitrale vonnis), welke vordering direct opeisbaar is.
  • Ten aanzien van de (proces)kosten van de arbitrage hebben arbiters voorts bepaald dat [verzoekster] daarvan 10% moet vergoeden aan [verweerster 1] c.s. (ad SGD 125.603.44,- inclusief toepasselijke rente vanaf de datum van het arbitrale vonnis), welke vordering eveneens direct opeisbaar is.
  • Arbiters hebben verder [belanghebbende] – als gehouden 40% van de arbitragekosten te vergoeden – veroordeeld tot betaling van SGD 395.391,82, EUR 375.809,20 en GBP 6.220,50 aan proceskosten aan [verweerster 1] c.s.
  • Arbiters hebben ten slotte bepaald dat behoudens het voorgaande partijen hun eigen kosten dragen en dat alle overige vorderingen en tegenvorderingen worden afgewezen.
  • Tegen het arbitrale vonnis is krachtens artikel 32.11 van de SIAC-regels geen hoger beroep mogelijk.
  • [verzoekster] en [belanghebbende] hebben deze proceskostenveroordeling tot op heden niet voldaan. [verweerster 1] c.s. hebben tot op heden, ondanks de sommatie van [verzoekster] daartoe, niet aan het arbitraal vonnis voldaan.
2.2.
[verzoekster] heeft bij verzoekschrift op grond van artikel 1075 lid 1 Rv in samenhang met het Verdrag over de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken, New York, 10 juni 1958 (het Verdrag) het hof verzocht om erkenning en tenuitvoerlegging van het arbitrale vonnis in Nederland.
2.2.1.
[verzoekster] heeft bij ‘akte vermeerdering verzoek’ het hof ook verzocht om [verweerster 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van de beslagkosten ex artikel 706 Rv ter hoogte van € 8.172,86. Het bedrag is volgens [verzoekster] als volgt opgebouwd:
  • honorarium advocaat voor opstellen en indienen verzoekschrift € 3.413,00
  • griffierecht € 676,00
  • kosten deurwaarder - akte: betekening beslag (6x) € 459,54
  • kosten deurwaarder - akte: beslag bank digitaal (12x) € 2.658,84
  • kosten deurwaarder - akte: beslag derden (4x) € 886,28
  • kosten deurwaarder - informatiekosten: Handelsregister € 79,20
Daartoe heeft [verzoekster] het volgende aangevoerd. [verzoekster] heeft op 4 april 2023, 14 april 2023 en 4 mei 2023 diverse conservatoire beslagen gelegd onder verschillende banken en onder de Stichting ten laste van [verweerster 1] c.s. Volgens [verzoekster] maakt zij in dat verband aanspraak op vergoeding van de door haar gemaakte beslagkosten ex artikel 706 Rv. Het verweer van de advocaat van [verweerster 1] c.s. dat de kosten voor het repeterend beslag onder de Stichting (ter hoogte van € 443,14) nodeloos gemaakte (beslag)kosten zouden zijn die niet op [verweerster 1] c.s. zouden kunnen worden verhaald, houdt geen stand. Toen het repeterend beslag werd gelegd, had de Stichting volgens [verzoekster] nog geen derdenverklaring afgelegd waardoor [verzoekster] op dat moment niet wist of (inderdaad) een rechtsverhouding bestond tussen de Stichting en [verweerster 1] respectievelijk [verweerster 2] . De Stichting deed volgens [verzoekster] ook geen moeite om daarover duidelijkheid te geven. [verzoekster] had (ook) belang bij repeterend beslag omdat in de tussentijd hoe dan ook
nieuwerechtsverhoudingen tussen de Stichting en [verweerster 1] respectievelijk [verweerster 2] hadden kunnen ontstaan. Dat belang zou slechts ontbreken, wanneer [verweerster 1] respectievelijk [verweerster 2] het arbitraal vonnis getrouw zouden zijn nagekomen, aldus [verzoekster] .
2.3.
[verweerster 1] c.s. hebben in het verweerschrift tevens houdende een zelfstandig (tegen)verzoek ex artikel 1075 Rv – kort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Wat [verweerster 1] c.s. betreft, komt het arbitraal vonnis ex artikel 1075 Rv juncto artikel III van het Verdrag voor erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland in aanmerking. Zij hebben daarom geen bezwaren tegen het verzoek van [verzoekster] , met dien verstande dat het arbitraal vonnis gelding heeft jegens álle daarbij betrokken partijen. [verweerster 1] c.s. refereren zich in dat kader aan het oordeel van het hof ter zake van het verzoek van [verzoekster] .
[verweerster 1] c.s. maken bezwaar tegen de nodeloos door [verzoekster] gemaakte kosten – volgens [verzoekster] een bedrag van € 443,14 – voor het leggen van repeterend beslag onder de Stichting, omdat het repeterend (tweede) beslag onder de Stichting in ieder geval onnodig is gelegd en dus niet ten laste komt van de beslagene (artikel 706 Rv). De rechtsverhouding tussen de Stichting en [verweerster 1] c.s., en (het saldo van) de daaruit rechtstreeks voortvloeiende verplichtingen veranderen immers niet tussentijds (zie de parlementaire geschiedenis bij artikel 475 Rv en het
Kaasnegotie-arrest (ECLI:NL:GHSHE:2013:BY9613)). In geval van derdenbeslag op derdengelden volstaat één beslag onder de stichting derdengelden, waarmee alle bestaande én toekomstige verplichtingen van deze stichting jegens de beslagene worden getroffen.
Anders dan [verzoekster] doet voorkomen, was [verzoekster] volgens [verweerster 1] c.s. bovendien reeds op de hoogte van de bestaande rechtsverhouding tussen de Stichting en [verweerster 1] c.s. ten tijde van indiening van haar beslagrekest. [verzoekster] was immers – als geadresseerde – ‘ingekopieerd’ in de e-mail van 29 maart 2023 namens [verweerster 1] c.s. aan het SIAC, waarin [verweerster 1] c.s. aanspraak maakten tot terugbetaling (totaal SGD 380.553,61) van het resterende voorschot (waartoe [verweerster 1] c.s. op grond van het arbitraal vonnis gerechtigd was) en de derdengeldenrekening van de Stichting als betaaladres werd aangewezen. Hierbij komt volgens [verweerster 1] c.s. dat ook [verzoekster] zélf in haar beslagrekest opmerkt dat zij ermee bekend is dat [verweerster 1] c.s. vorderingen hebben op de Stichting. De stelling dat [verzoekster] ten tijde van het leggen van het repeterend beslag niet zou hebben geweten dat een rechtsverhouding tussen de Stichting en [verweerster 1] c.s. bestond, snijdt volgens [verweerster 1] c.s. dan ook geen hout.
In het zelfstandig (tegen)verzoek hebben [verweerster 1] c.s. het hof op grond van artikel 1075 Rv juncto artikel III van het Verdrag ook om erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging van het
gehelearbitraal vonnis in Nederland jegens zowel [verzoekster] als [belanghebbende] verzocht. Dit vanwege de verklaringen voor recht in het arbitraal vonnis die de rechtspositie van [verzoekster] en [belanghebbende] in hun hoedanigheid als aandeelhouders van [B.V.] B.V. raken. Ook omdat [verzoekster] en [belanghebbende] de proceskostenveroordeling tot op heden niet hebben voldaan. Voor tenuitvoerlegging van deze proceskostenveroordelingen hebben [verweerster 1] c.s. er recht op en belang bij dat ook zij over een executoriale titel beschikken ten behoeve van tenuitvoerlegging in Nederland. Tenuitvoerlegging in Nederland ligt volgens [verweerster 1] c.s. in de rede, omdat [verzoekster] in Nederland is gevestigd en [belanghebbende] in Nederland zaken doet. [verweerster 1] c.s. verwachten dan ook (mede) in Nederland (derden)beslag te kunnen leggen op vermogensbestanddelen van [verzoekster] en [belanghebbende] tot verhaal van de proceskostenveroordeling in het arbitraal vonnis. Volgens [verweerster 1] c.s. is voldaan aan het vereiste van connexiteit in de zin van artikel 282 lid 4 Rv.
2.4.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
2.4.1.
Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 1075 Rv een in een vreemde Staat gewezen arbitraal vonnis waarop een erkennings- en tenuitvoerleggingsverdrag van toepassing is op verzoek van een van de partijen in Nederland kan worden erkend en ten uitvoer kan worden gelegd. Op het verzoek in deze zaak is het Verdrag over de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken, New York, 10 juni 1958, Trb. 1959, 58 (hierna: het Verdrag) van toepassing. Zowel Singapore (het land waarin de scheidsrechterlijke uitspraak is gedaan) als Nederland (het land waarin om tenuitvoerlegging van de uitspraak wordt verzocht) is partij bij het Verdrag. Artikel III van het Verdrag bepaalt dat iedere verdragsluitende staat (in dit geval Nederland) onder de in het verdrag opgenomen voorwaarden scheidsrechterlijke uitspraken als bindend zal erkennen en deze ten uitvoer zal leggen overeenkomstig de regelen van rechtsvordering geldend in het gebied waar een beroep op de uitspraak wordt gedaan (dat is in dit geval ook weer Nederland).
2.4.2.
Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het Verdrag stellen aan een verzoek tot tenuitvoerlegging van een buitenlands arbitraal vonnis een aantal formele vereisten. Bij het verzoek tot tenuitvoerlegging van het buitenlandse arbitrale vonnis moet een authentiek afschrift van het arbitrale vonnis en het origineel of een behoorlijk gewaarmerkt afschrift van de overeenkomst worden overgelegd (zie artikel 986 lid 2 Rv jo artikel 1075 lid 2 Rv en artikel IV lid 1, aanhef en onder a en b, van het Verdrag).
Verder moet degene die verzoekt om de tenuitvoerlegging van het buitenlandse arbitrale vonnis woonplaats kiezen binnen het arrondissement van het hof (zie artikel 986 lid 1 Rv jo artikel 1075 lid 2 Rv) en moet zij de partij(en) tegen wie de tenuitvoerlegging wordt verlangd bij deurwaardersexploot oproepen voor de mondelinge behandeling van het verzoek bij het hof en het bewijs van de oproeping aan het hof overleggen (zie artikel 987 lid 3 Rv jo artikel 1075 lid 2 Rv).
2.4.3.
Het hof stelt vast dat [verzoekster] – en daarmee ook [verweerster 1] c.s., nu haar verzoek hetzelfde is als het verzoek van [verzoekster] – aan deze voorschriften heeft voldaan, behoudens op het hierna apart te bespreken punt. [verzoekster] heeft aan het hof namelijk een behoorlijk gewaarmerkt afschrift van het arbitrale vonnis (en een beëdigde vertaling daarvan) en een afschrift van de arbitrageovereenkomst (en een beëdigde vertaling daarvan) overgelegd. [verzoekster] heeft ook de originele exploten van oproeping van 8 mei 2023 van [verzoekster] (naast die aan [verweerster 1] c.s.,) aan [belanghebbende] , die op grond van de JVA woonplaats heeft gekozen bij Loyens & Loeff te Rotterdam , en aan mr. J.R. Groen, advocaat te Rotterdam , in zijn hoedanigheid van advocaat van [belanghebbende] in de arbitrageprocedure, voor de mondelinge behandeling van 14 juni 2023 overgelegd.
[verzoekster] heeft in de originele exploten als tijdens de mondelinge behandeling overhandigd aan de griffier, zonder voorafgaande toezending van afschriften ter zake, verzuimd woonplaats te kiezen binnen het ressort van dit hof.
De gekozen woonplaats valt immers in het ressort van het gerechtshof ’s-Gravenhage.
Nu de ratio van deze verplichte woonplaatskeuze erin bestaat dat de verweerder(s) moet(en) kunnen beschikken over een makkelijk bereikbaar adres van verzoeker/ beoogd ten uitvoerlegger in het land van tenuitvoerlegging, en daaraan in deze zonder meer is voldaan zowel jegens [verweerster 1] c.s. als jegens [belanghebbende] , kan dit verzuim worden gepasseerd.
Daarmee is [belanghebbende] rechtsgeldig opgeroepen en ook overigens voldoende in staat gesteld om zich in deze procedure te verdedigen. Gelet daarop acht het hof een nadere oproeping niet noodzakelijk. Ook niet inzake het verzoek van [verweerster 1] c.s., dat ook in afschrift is toegezonden aan de advocaat van [belanghebbende] , zoals het hof afleidt uit de verklaring ter zitting namens [verweerster 1] c.s. dat aan alle oproepingsvereisten is voldaan, waaruit het hof onder andere afleidt dat - evenals eerdere correspondentie aan het hof namens [verweerster 1] c.s. - ook het tegenverzoek in afschrift aan de advocaten van [belanghebbende] is toegezonden, zoals blijkt uit het mailbericht van 31 mei 2023 aan het hof en CC de advocaten van [belanghebbende] . Het zelfstandig (tegen)verzoek van [verweerster 1] c.s. valt namelijk grotendeels samen met en betreft hetzelfde als het oorspronkelijk verzoek van [verzoekster] , namelijk de erkenning en tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis in Nederland. Met een extra (aparte) oproeping per exploot van [belanghebbende] als bedoeld in artikel 987 lid 3 Rv wordt, mede gezien artikel 987 lid 4 Rv, dan ook in deze geen redelijk belang gediend. Hierbij merkt het hof overigens op dat [verweerster 1] c.s. in de onderhavige exequaturprocedure het zelfstandig (tegen)verzoek op de voet van artikel 282 lid 4 Rv juncto 1075 lid 3 Rv kon indienen, nu dat verzoek betrekking heeft op het onderwerp van het oorspronkelijke verzoek van [verzoekster] .
Geen weigeringsgronden
2.4.4.
In artikel V van het Verdrag staat een aantal gronden op basis waarvan op verzoek van de partij tegen wie een beroep op de uitspraak wordt gedaan de erkenning en tenuitvoerlegging van de uitspraak kan worden geweigerd. [verweerster 1] c.s. heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van [verzoekster] en geen beroep gedaan op de weigeringsgronden in artikel V van het Verdrag. [verweerster 1] c.s. heeft zich namelijk gerefereerd aan het oordeel van het hof. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep is namens [verzoekster] te kennen gegeven dat [verzoekster] zich refereert aan het oordeel van het hof voor wat betreft het zelfstandig verzoek van [verweerster 1] c.s. (pleitnota onder randnummer 14) met compensatie van de proceskosten. Het hof is evenmin gebleken van strijdigheid met de openbare orde of andere gronden waarop de verzoeken van [verzoekster] en [verweerster 1] c.s. dienen te worden afgewezen.
Partijen zijn het er verder over eens dat vernietiging van het arbitraal vonnis niet (langer) meer kan worden verzocht, blijkens hun uitlatingen na de mondelinge behandeling op verzoek van het hof.
Het arbitrale vonnis van 21 maart 2023 zal daarom worden erkend en het hof zal zowel [verzoekster] als [verweerster 1] c.s. verlof verlenen voor tenuitvoerlegging van dat vonnis in Nederland.
Beslagkosten
2.4.5.
Bij ‘akte vermeerdering verzoek’ heeft [verzoekster] het petitum gewijzigd (vermeerderd) en het hof verzocht om [verweerster 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van de beslagkosten ex artikel 706 Rv ter hoogte van € 8.172,86. Dit verzoek is naar het oordeel van het hof toelaatbaar gezien artikel 1075 lid 3 Rv juncto artikel 285 lid 2 Rv.
2.4.6.
Het bezwaar dat [verweerster 1] c.s. hebben gemaakt tegen de door [verzoekster] gemaakte kosten van € 443,14 voor het leggen van repeterend beslag onder de Stichting slaagt – daargelaten dat de Stichting geen duidelijkheid gaf. Zoals door [verweerster 1] c.s. is aangevoerd, was [verzoekster] door de e-mail van 29 maart 2023 reeds op de hoogte van de rechtsverhouding tussen de Stichting en [verweerster 1] c.s. en veranderen de rechtsverhouding tussen de Stichting en [verweerster 1] c.s. en (het saldo van) de daaruit rechtstreeks voortvloeiende verplichtingen niet tussentijds. Derhalve volstond één beslag onder de Stichting waarmee alle bestaande én toekomstige verplichtingen van de Stichting jegens de beslagene werden getroffen.
2.4.7.
Het verzoek van [verzoekster] slaagt in zoverre niet. Het hof wijst het verzoek van [verzoekster] toe tot een bedrag van € 7.729,72.
Proceskosten
2.4.8.
Het hof is van oordeel dat de kosten die voor beide partijen nodig waren in verband met de formele vereisten inzake het verzoek ingevolge artikel 1075 Rv, ook voor rekening van beide partijen behoren te komen. Het gaat dan om de vertaalkosten (waarvan het bedrag onbekend is, dus buiten beschouwing blijft) en om de kosten van de exploten in verband met de oproeping voor de mondelinge behandeling op 14 juni 2023. Blijkens het exploot van oproeping zijn de kosten van het exploot voor [belanghebbende] , [verweerster 1] en [verweerster 2] respectievelijk € 84,85, € 87,45 en € 87,45 (totaal € 259,75) waarvan de helft, zijnde € 129,88, voor rekening van [verweerster 1] c.s. komt.
2.4.9.
Gelet op de nagenoeg identieke verzoeken van beide partijen en het gemeenschappelijk belang bij erkenning, zullen de overige proceskosten, zoals ook verzocht, gecompenseerd worden in die zin dat elke partij de eigen proceskosten draagt.
Uitvoerbaar bij voorraad
2.4.10.
Artikel 988 lid 2 Rv, als ingevolge artikel 1075 Rv in deze van overeenkomstige toepassing, verklaart de hierna te nemen beslissing in beginsel van rechtswege uitvoerbaar bij voorraad, voor zover het hof niet anders zou beslissen. Ter verduidelijking en ter voorkoming van misverstand zal het hof de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

3.De beslissing

Het hof:
wijst de verzoeken ex artikel 1075 Rv van respectievelijk [verzoekster] en [verweerster 1] c.s. toe;
erkent en verleent verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van het arbitrale vonnis van het SIAC van 21 maart 2023, gewezen tussen [verweerster 1] en [verweerster 2] enerzijds en [verzoekster] en [belanghebbende] anderzijds, met zaaknummer [nummer 1] van 2021 (Award No. [nummer 2] of 2023) ten behoeve van [verzoekster] en [verweerster 1] c.s;
veroordeelt [verweerster 1] c.s. hoofdelijk in de proceskosten en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [verzoekster] op € 7.729,72 en € 129,88 aan beslag- en betekeningskosten.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.R.M. de Moor, J.W. van Rijkom en T. van Malssen en is in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2023.