Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[verweerster 1] B.V.,
[verweerster 2] B.V.,
de vennootschap naar buitenlands recht [belanghebbende] , Ltd.,
1.Het verloop van de procedure
- de brief van 20 april 2023 van mr. De Mol met daarbij het brondocument bij de beëdigde vertalingen die zijn overgelegd als productie 6 en 8, ingekomen ter griffie van dit hof op 20 april 2023;
- de brief van 21 april 2023 van mr. Krzeminski, ingekomen ter griffie van dit hof op 21 april 2023, waarin [verweerster 1] c.s. het hof hebben verzocht [belanghebbende] als belanghebbende aan te merken en haar op te roepen en
- de op de mondelinge behandeling in hoger beroep door mr. De Mol overgelegde en voorgelezen pleitnota met daarbij de brief van 26 mei 2023 van de gerechtsdeurwaarder over de wijze van betekening.
- mr. De Mol namens [verzoekster] en
- mr. Krzeminski en mr. S. Elavarasan namens [verweerster 1] c.s.
2.De beoordeling
- [verweerster 1] , [verweerster 2] , [verzoekster] en [belanghebbende] zijn overeengekomen om gezamenlijk twee halfafzinkbare kraanschepen te kopen en te exploiteren.
- De afspraken over deze samenwerking zijn vastgelegd in de Joint Venture Agreement van 6 juli 2016 (JVA), zoals aangepast in het addendum bij de JVA van 25 juli 2016.
- Op de JVA is Nederlands recht van toepassing.
- In artikel 2.3 van het addendum bij de JVA is een arbitraal beding opgenomen.
- Tussen [verweerster 1] en [verweerster 2] enerzijds en [verzoekster] en [belanghebbende] anderzijds is een conflict ontstaan dat heeft geleid tot een arbitrageprocedure.
- [verweerster 1] c.s. hebben gesteld dat [verzoekster] en [belanghebbende] zijn tekortgeschoten in de nakoming van de JVA en/of bepaalde wettelijke verplichtingen en hebben schadevergoeding gevorderd en zijn een arbitrageprocedure gestart.
- De arbiters benoemd conform de Arbitration Rules van het Singapore International Arbitration Centre (hierna SIAC) hebben op 21 maart 2023 een arbitraal vonnis gewezen tussen partijen.
- Voorts hebben arbiters geoordeeld dat [belanghebbende] is gehouden tot betaling aan [verweerster 1] c.s. met betrekking tot de spoedarbitrages van SGD 49.421,63, EUR 328.783,46 en GBP 6.220,50 en SGD 75.044,00, verminderd met de door [belanghebbende] gestorte waarborgsommen voor de honoraria en kosten van de EA, ten bedrage van SGD 30.000,00 en (ii) met betrekking tot het verzoek tot het stellen van zekerheid voor de kosten, SGD 27.526,75 en EUR 47.025,74 vermeerderd met rente daarover vanaf de datum van het arbitraal vonnis tegen het percentage als bepaald in artikel 20 van de Singapore International Arbitration Act 1994.
- Arbiters hebben ook bepaald dat [verweerster 1] c.s. hoofdelijk aansprakelijk zijn om aan [verzoekster] te vergoeden GBP 414.800,- en EUR 200.000,- (inclusief toepasselijke rente vanaf de datum van het arbitrale vonnis), welke vordering direct opeisbaar is.
- Ten aanzien van de (proces)kosten van de arbitrage hebben arbiters voorts bepaald dat [verzoekster] daarvan 10% moet vergoeden aan [verweerster 1] c.s. (ad SGD 125.603.44,- inclusief toepasselijke rente vanaf de datum van het arbitrale vonnis), welke vordering eveneens direct opeisbaar is.
- Arbiters hebben verder [belanghebbende] – als gehouden 40% van de arbitragekosten te vergoeden – veroordeeld tot betaling van SGD 395.391,82, EUR 375.809,20 en GBP 6.220,50 aan proceskosten aan [verweerster 1] c.s.
- Arbiters hebben ten slotte bepaald dat behoudens het voorgaande partijen hun eigen kosten dragen en dat alle overige vorderingen en tegenvorderingen worden afgewezen.
- Tegen het arbitrale vonnis is krachtens artikel 32.11 van de SIAC-regels geen hoger beroep mogelijk.
- [verzoekster] en [belanghebbende] hebben deze proceskostenveroordeling tot op heden niet voldaan. [verweerster 1] c.s. hebben tot op heden, ondanks de sommatie van [verzoekster] daartoe, niet aan het arbitraal vonnis voldaan.
- honorarium advocaat voor opstellen en indienen verzoekschrift € 3.413,00
- griffierecht € 676,00
- kosten deurwaarder - akte: betekening beslag (6x) € 459,54
- kosten deurwaarder - akte: beslag bank digitaal (12x) € 2.658,84
- kosten deurwaarder - akte: beslag derden (4x) € 886,28
- kosten deurwaarder - informatiekosten: Handelsregister € 79,20
nieuwerechtsverhoudingen tussen de Stichting en [verweerster 1] respectievelijk [verweerster 2] hadden kunnen ontstaan. Dat belang zou slechts ontbreken, wanneer [verweerster 1] respectievelijk [verweerster 2] het arbitraal vonnis getrouw zouden zijn nagekomen, aldus [verzoekster] .
Kaasnegotie-arrest (ECLI:NL:GHSHE:2013:BY9613)). In geval van derdenbeslag op derdengelden volstaat één beslag onder de stichting derdengelden, waarmee alle bestaande én toekomstige verplichtingen van deze stichting jegens de beslagene worden getroffen.
gehelearbitraal vonnis in Nederland jegens zowel [verzoekster] als [belanghebbende] verzocht. Dit vanwege de verklaringen voor recht in het arbitraal vonnis die de rechtspositie van [verzoekster] en [belanghebbende] in hun hoedanigheid als aandeelhouders van [B.V.] B.V. raken. Ook omdat [verzoekster] en [belanghebbende] de proceskostenveroordeling tot op heden niet hebben voldaan. Voor tenuitvoerlegging van deze proceskostenveroordelingen hebben [verweerster 1] c.s. er recht op en belang bij dat ook zij over een executoriale titel beschikken ten behoeve van tenuitvoerlegging in Nederland. Tenuitvoerlegging in Nederland ligt volgens [verweerster 1] c.s. in de rede, omdat [verzoekster] in Nederland is gevestigd en [belanghebbende] in Nederland zaken doet. [verweerster 1] c.s. verwachten dan ook (mede) in Nederland (derden)beslag te kunnen leggen op vermogensbestanddelen van [verzoekster] en [belanghebbende] tot verhaal van de proceskostenveroordeling in het arbitraal vonnis. Volgens [verweerster 1] c.s. is voldaan aan het vereiste van connexiteit in de zin van artikel 282 lid 4 Rv.
De gekozen woonplaats valt immers in het ressort van het gerechtshof ’s-Gravenhage.
Nu de ratio van deze verplichte woonplaatskeuze erin bestaat dat de verweerder(s) moet(en) kunnen beschikken over een makkelijk bereikbaar adres van verzoeker/ beoogd ten uitvoerlegger in het land van tenuitvoerlegging, en daaraan in deze zonder meer is voldaan zowel jegens [verweerster 1] c.s. als jegens [belanghebbende] , kan dit verzuim worden gepasseerd.
Daarmee is [belanghebbende] rechtsgeldig opgeroepen en ook overigens voldoende in staat gesteld om zich in deze procedure te verdedigen. Gelet daarop acht het hof een nadere oproeping niet noodzakelijk. Ook niet inzake het verzoek van [verweerster 1] c.s., dat ook in afschrift is toegezonden aan de advocaat van [belanghebbende] , zoals het hof afleidt uit de verklaring ter zitting namens [verweerster 1] c.s. dat aan alle oproepingsvereisten is voldaan, waaruit het hof onder andere afleidt dat - evenals eerdere correspondentie aan het hof namens [verweerster 1] c.s. - ook het tegenverzoek in afschrift aan de advocaten van [belanghebbende] is toegezonden, zoals blijkt uit het mailbericht van 31 mei 2023 aan het hof en CC de advocaten van [belanghebbende] . Het zelfstandig (tegen)verzoek van [verweerster 1] c.s. valt namelijk grotendeels samen met en betreft hetzelfde als het oorspronkelijk verzoek van [verzoekster] , namelijk de erkenning en tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis in Nederland. Met een extra (aparte) oproeping per exploot van [belanghebbende] als bedoeld in artikel 987 lid 3 Rv wordt, mede gezien artikel 987 lid 4 Rv, dan ook in deze geen redelijk belang gediend. Hierbij merkt het hof overigens op dat [verweerster 1] c.s. in de onderhavige exequaturprocedure het zelfstandig (tegen)verzoek op de voet van artikel 282 lid 4 Rv juncto 1075 lid 3 Rv kon indienen, nu dat verzoek betrekking heeft op het onderwerp van het oorspronkelijke verzoek van [verzoekster] .
Het arbitrale vonnis van 21 maart 2023 zal daarom worden erkend en het hof zal zowel [verzoekster] als [verweerster 1] c.s. verlof verlenen voor tenuitvoerlegging van dat vonnis in Nederland.