Bij verweerschrift heeft [verweerster] - kort weergegeven - het navolgende gesteld.
[appellant 1] baseert haar argumentatie op cijfers uit 2021. Zij is eraan voorbijgegaan dat in de tussentijd - inmiddels is er ruim 1,5 jaar verstreken - het nodige veranderd is. [verweerster] verwijst in dat kader naar de jaarrekening 2022.Bij het opstellen van deze jaarrekening is het vonnis in de bodemprocedure als uitgangspunt genomen. Tegen het vonnis is hoger beroep aangetekend en deze procedure loopt momenteel nog. In de bodemprocedure is door [verweerster] erkend dat [appellant 1] weliswaar geld van haar te vorderen heeft, maar de hoogte van de te vorderen bedragen is fors lager dan hetgeen in het vonnis is toegewezen. Als enkel de door [verweerster] erkende bedragen zouden zijn toegewezen, dan had [verweerster] het uiteraard niet tot een executie laten komen.
Het hof heeft geoordeeld dat er door [appellant 1] wederom te weinig inzicht is gegeven in de jaarrekeningen, maar dat bezwaren van [verweerster] daaromtrent in feite terzijde kunnen worden geschoven omdat de verkoop van de aandelen met voldoende waarborgen omkleed is omdat de deurwaarder een geschikte en onpartijdige deskundige dient te benaderen. Maar die veronderstelde waarborgen zijn met voeten getreden.
Gerechtelijke instanties gaan telkens opnieuw uit van waarborgen die worden nageleefd en maatstaven die in acht worden genomen en keer op keer blijkt dat [appellant 1] die normen aan haar laars lapt en er tot overmaat van ramp nog mee weg lijkt te komen ook. Tot zij meende het faillissement van [verweerster] aan te kunnen vragen en de rechtbank daar een stokje voor stak door daar de grens te trekken.
Tegenover de (pretense) vordering van [appellant 2] op [verweerster] uit hoofde van het vonnis, staat een vordering van [verweerster] op [appellant 2] uit hoofde van een nog niet betaalde, achterstallige managementfee ten bedrage van € 22.990,00 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 30 januari 2019 tot en met het moment van betaling. Tevens is een declaratie van 30 januari 2019 ten bedrage van
€ 742,00 van [verweerster] door [appellant 2] niet voldaan, welk bedrag eveneens dient te worden vermeerderd met de wettelijke handelsrente daarover. Tot slot is [appellant 2] uit hoofde van de beschikking hoofdelijk gehouden [verweerster] de proceskosten ten bedrage van € 1.196,00 te voldoen. Per saldo overstijgen de vorderingen die [verweerster] op [appellant 2] heeft de vordering van [appellant 2] op [verweerster] ruimschoots. De conclusie is dan ook helder: [appellant 2] heeft niets van [verweerster] te vorderen. Overige partijen hebben evenmin een vordering op [verweerster] . Uitsluitend [appellant 1] heeft een (pretense) vordering. En dat is onvoldoende om het faillissement van [verweerster] uit te spreken.