ECLI:NL:GHSHE:2023:2402

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
200.326.040_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling na gezagsbeëindigende maatregel in hoger beroep

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 20 januari 2023. De moeder verzoekt om een omgangsregeling met haar kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], na een gezagsbeëindigende maatregel. De kinderen zijn uit het huwelijk van de moeder en de overleden vader geboren en zijn onder toezicht gesteld van de Stichting Jeugdbescherming Brabant. De moeder heeft in het verleden geen contact gehad met de kinderen, en de omgangsregeling is in augustus 2019 stopgezet. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder tot het vaststellen van een contactregeling afgewezen, wat de moeder niet accepteert en daarom in hoger beroep gaat.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 juni 2023 zijn de moeder, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. Het hof heeft de kinderen de gelegenheid gegeven om hun mening te uiten, waarbij [minderjarige 1] aangaf momenteel geen contact met de moeder te willen. Het hof overweegt dat de moeder in het verleden afspraken niet heeft nageleefd, wat heeft geleid tot een gebrek aan vertrouwen bij [minderjarige 1]. Het hof concludeert dat het in het belang van [minderjarige 1] is om geen omgangsregeling vast te stellen, omdat dit te veel druk op haar legt.

Wat betreft [minderjarige 2] is het hof van mening dat het te vroeg is om een omgangsregeling vast te leggen, gezien de onduidelijkheden over de omgangsfrequentie en de voorwaarden. Het hof verzoekt de GI om voor 1 oktober 2023 een plan op te stellen en de voortgang te rapporteren. De beslissing van de rechtbank wordt bekrachtigd voor wat betreft [minderjarige 1], terwijl de beslissing over [minderjarige 2] wordt aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 20 juli 2023
Zaaknummer: 200.326.040/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/383748 / FA RK 22-2973
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Erkens,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige 1];
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats],
    hierna te noemen: [minderjarige 2].
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie],
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 20 januari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 april 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover de verzochte contactregeling is afgewezen en, opnieuw rechtdoende, de volgende of een andere contactregeling vast te stellen, na een passende opbouw in vier tot zes stappen:
- [minderjarige 2] is een keer per maand een dag in het weekend bij de moeder;
- [minderjarige 1] is een keer per twee maanden een dag in het weekend bij de moeder;
waarbij de voogd het vervoer verzorgt.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen op 9 juni 2023, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 juni 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2];
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad].
2.3.2.
Het hof heeft de kinderen in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.
[minderjarige 1] heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts - na de mondelinge behandeling - kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 20 december 2022.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn uit het huwelijk van de moeder en [de vader] (hierna: de vader) geboren.
3.2.
De vader is op [datum] 2013 overleden.
3.3.
Bij beschikking van 17 maart 2011 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht gesteld van (een rechtsvoorganger van) de GI. Bij die beschikking zijn de kinderen ook met een daartoe strekkende machtiging uit huis geplaatst. De ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing zijn daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 16 maart 2014 tot 28 maart 2015.
3.4.
De rechtbank heeft op 17 november 2014 het gezag van de moeder over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] beëindigd en de GI benoemd tot voogdes over [minderjarige 1] en [minderjarige 2].
3.5.
[minderjarige 2] verblijft sinds 27 april 2013 in het huidige pleeggezin. [minderjarige 1] woont op een woongroep.
3.6.
De GI heeft de omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen in augustus 2019 stopgezet.
3.7.
Bij beschikking van 9 april 2021 is aan de moeder het recht op omgang met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor onbepaalde tijd ontzegd.
3.8.
Bij de bestreden beschikking, heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, het verzoek van de moeder tot het vaststellen van een contactregeling tussen de moeder en de kinderen afgewezen.
3.9.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De motivering van de beslissing
3.10.
Het hof overweegt als volgt.
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft het kind recht op omgang met zijn ouder. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind.
Ingevolge artikel 1:377a lid 2 BW stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge artikel 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang indien:
- omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind;
- de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang;
- het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken;
- omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
Omgang met [minderjarige 1]
3.10.2.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling haar verzoek ten aanzien van [minderjarige 1] gewijzigd in die zin dat zij verzoekt een omgangsregeling te bepalen tussen de moeder en [minderjarige 1] waarbij het contact wordt ingevuld zoals [minderjarige 1] dat wenst. Daarmee vermindert de moeder haar oorspronkelijke verzoek. Met deze wijziging beoogt de moeder vooral de ontzegging van het contact met [minderjarige 1] ongedaan te krijgen.
De GI heeft aangegeven dat [minderjarige 1] op dit moment geen contact wil met de moeder. De moeder houdt zich volgens [minderjarige 1] niet aan de gemaakte afspraken en respecteert haar grenzen niet. [minderjarige 1] en de moeder hebben een andere beleving van het verleden en het lukt de moeder niet om de beleving van [minderjarige 1] te respecteren. Zo heeft de moeder, in strijd met de afspraken, de voor haar onbekende verblijfplaats van [minderjarige 1] achterhaald en een kaartje naar [minderjarige 1] gestuurd. Ook heeft de moeder stiekem bij een cadeautje haar eigen contactgegevens gedeeld. [minderjarige 1] heeft hierdoor het gevoel dat de moeder haar grenzen niet respecteert en ervaart veel boosheid en verdriet.
Tijdens het kindgesprek met de voorzitter heeft [minderjarige 1] duidelijk aangegeven dat zij de moeder nu niet wil spreken of zien. [minderjarige 1] heeft op dit moment vooral behoefte aan rust en zij wil zelf kunnen aangeven wanneer ze wel toe is aan contact met de moeder. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder verklaard die wens te willen respecteren.
Gelet hierop, de leeftijd van [minderjarige 1] en in aanmerking nemende de door de GI geschetste omstandigheden, is het hof van oordeel dat nog steeds aan alle (facultatieve) vereisten van art. 1:377a lid 3 BW is voldaan en er nu geen aanleiding is om een omgangsregeling te bepalen tussen de moeder en [minderjarige 1], ook niet een regeling inhoudende dat het contact wordt ingevuld zoals [minderjarige 1] dat wenst. Dit omdat het hof van oordeel is dat oplegging van welke regeling dan ook niet wenselijk is, omdat dat teveel druk legt op [minderjarige 1], en daarmee contra-productief is en niet in haar belang. De grief van de moeder faalt en het hof zal de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
Omgang met [minderjarige 2]
3.10.3.
[minderjarige 2] woont vanaf jonge leeftijd in een pleeggezin, waardoor zij een ander beeld heeft van de moeder dan [minderjarige 1] en contact tussen [minderjarige 2] en de moeder een andere dynamiek heeft. De omgang tussen de moeder en [minderjarige 2] liep in het verleden niet altijd goed vanwege het onvoorspelbare gedrag van de moeder. De moeder stelde haar eigen behoeftes voorop en bleek hier moeilijk begeleidbaar in te zijn. Dit zorgde voor veel spanning bij [minderjarige 2]. Op 23 maart 2023 heeft na geruime tijd weer eenmalig een contact tussen de moeder en [minderjarige 2] plaatsgevonden. Dat contact verliep volgens de GI goed genoeg om een nieuw omgangsmoment in te plannen. Daarmee zijn niet alle zorgen, noch bij de GI noch bij het hof, weggenomen. De moeder stelt wel dat zij zich wil verbeteren, zich leerbaar opstelt en verbetering laat zien in haar emotieregulatie. Echter, de afspraak dat de moeder geen zwaarwegende onderwerpen met [minderjarige 2] zou bespreken, is zij niet nagekomen. Zo heeft de moeder met [minderjarige 2] gesproken over dopen en school, terwijl de afspraak was dat dergelijke onderwerpen niet aan de orde zouden worden gesteld.
3.10.4.
Gelet op voormelde omstandigheden is het naar het oordeel van het hof nu te vroeg om een regeling vast te leggen. De GI wil de komende periode onderzoeken welke omgangsfrequentie passend is voor [minderjarige 2] en welke voorwaarden nodig zijn om de omgang mogelijk te maken, maar heeft tegelijkertijd tijdens de mondelinge behandeling niet concreet gemaakt wat, hoe en wanneer dit wordt opgepakt. Het hof acht het noodzakelijk dat de GI een plan opstelt waarin zij voor de moeder en andere betrokkenen duidelijk en concreet inzichtelijk maakt waar zij de komende periode op gaat inzetten ten aanzien van de omgang tussen de moeder en [minderjarige 2]. In dat plan kan worden opgenomen welke afspraken er met de moeder zijn gemaakt, welke hulpverlening wordt ingezet en op welke manier de pleegouders (emotioneel) worden ondersteund.
Dit maakt dat het hof aanleiding ziet om het verzoek van de moeder ten aanzien van [minderjarige 2] aan te houden om de GI in de gelegenheid te stellen hiermee aan de slag te gaan. Het hof verzoekt de GI om voor 1 oktober 2023 het hof te informeren over de inhoud van dit plan, hoe het eerstvolgende contactmoment tussen de moeder en [minderjarige 2] is verlopen en de verdere ontwikkelingen.
Conclusie
3.11.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen voor zover de rechtbank daarbij het verzoek van de moeder tot het vaststellen van een omgangsregeling met [minderjarige 1] heeft afgewezen en het verzoek van de moeder tot het vaststellen van een omgangsregeling met [minderjarige 2] aanhouden in afwachting van nadere informatie van de GI.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 20 januari 2023voor zover de rechtbank daarbij het verzoek van de moeder tot het vaststellen van een omgangsregeling met [minderjarige 1] heeft afgewezen;
wijst af het meer of anders verzochte;
houdt iedere verdere beslissing met betrekking tot [minderjarige 2] aan tot
1 oktober 2023 pro forma;
verzoekt de GI tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum het rapport van de huidige stand van zaken rondom (de mogelijkheden van) het contact tussen de moeder en [minderjarige 2] uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de advocaat van de moeder en de raad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, C.N.M. Antens en A.M. van Riemsdijk en is op 20 juli 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.