In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 20 januari 2023. De moeder verzoekt om een omgangsregeling met haar kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], na een gezagsbeëindigende maatregel. De kinderen zijn uit het huwelijk van de moeder en de overleden vader geboren en zijn onder toezicht gesteld van de Stichting Jeugdbescherming Brabant. De moeder heeft in het verleden geen contact gehad met de kinderen, en de omgangsregeling is in augustus 2019 stopgezet. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder tot het vaststellen van een contactregeling afgewezen, wat de moeder niet accepteert en daarom in hoger beroep gaat.
Tijdens de mondelinge behandeling op 13 juni 2023 zijn de moeder, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. Het hof heeft de kinderen de gelegenheid gegeven om hun mening te uiten, waarbij [minderjarige 1] aangaf momenteel geen contact met de moeder te willen. Het hof overweegt dat de moeder in het verleden afspraken niet heeft nageleefd, wat heeft geleid tot een gebrek aan vertrouwen bij [minderjarige 1]. Het hof concludeert dat het in het belang van [minderjarige 1] is om geen omgangsregeling vast te stellen, omdat dit te veel druk op haar legt.
Wat betreft [minderjarige 2] is het hof van mening dat het te vroeg is om een omgangsregeling vast te leggen, gezien de onduidelijkheden over de omgangsfrequentie en de voorwaarden. Het hof verzoekt de GI om voor 1 oktober 2023 een plan op te stellen en de voortgang te rapporteren. De beslissing van de rechtbank wordt bekrachtigd voor wat betreft [minderjarige 1], terwijl de beslissing over [minderjarige 2] wordt aangehouden.