ECLI:NL:GHSHE:2023:2401

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
200.327.565_01 en 200.327.565_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2010 in Sudan. De moeder van de minderjarige, die in hoger beroep is gegaan, is het niet eens met de beslissing van de rechtbank Limburg om de uithuisplaatsing te verlengen. De moeder heeft aangevoerd dat minder vergaande middelen niet of onvoldoende zijn ingezet en dat de uithuisplaatsing schadelijk is voor de minderjarige. De GI, William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, heeft verzocht om bekrachtiging van de bestreden beschikking. Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof de minderjarige in de gelegenheid gesteld haar mening te geven, wat zij ook heeft gedaan. Het hof heeft de argumenten van zowel de moeder als de GI overwogen en is tot de conclusie gekomen dat de zorgen over de minderjarige te groot zijn om haar terug te plaatsen bij de moeder. De machtiging tot uithuisplaatsing is noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en de verzoeken van de moeder afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 20 juli 2023
Zaaknummer : 200.327.565/01 en 200.327.565/02
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/315745 / JE RK 23-524
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.L.B. Koelman-Duijf,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
Betreffende de minderjarige: [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2010 in [geboorteplaats] (Sudan).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort: deze zaak gaat over de verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht , van 19 april 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 26 mei 2023, met producties, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, heeft de moeder - naar het hof begrijpt - verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te bepalen:
in het incident:
- dat de bij de bestreden beschikking uitgesproken uitvoerbaarheid bij voorraad wordt geschorst, totdat het hof in de reeds aanhangige bodemprocedure hierover heeft beslist;
in de hoofdzaak:
  • de bestreden beschikking te vernietigen, en het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] af te wijzen;
  • de GI te veroordelen in de kosten van het geding, waaronder het salaris van de advocaat, zijnde de kosten van toevoeging, indien het hof bepaalt dat de uitvoering van de machtiging uithuisplaatsing een misbruik van recht oplevert of niet in het belang is van het family life van [minderjarige] .
2.1.1.
Namens de moeder is tijdens de mondelinge behandeling bij het hof het verzoek met betrekking tot de schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring ingetrokken.
2.2.
Bij verweerschrift van 21 juni 2023, met producties, ingekomen bij het hof op 22 juni 2023, heeft de GI, verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Het hof heeft verder kennis genomen van:
- het V6-formulier van 20 juni 2023 van de advocaat van de moeder, met bijlage, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 juli 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en voor wie als tolk in de taal Tigrinya heeft opgetreden S.B. Aniania (tolk nummer 15632);
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2].
2.4.1.
De raad is, met kennisgeving vooraf, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.5.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en de voorzitter heeft daags voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden via beeldbellen met haar gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is geboren:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2010 in [geboorteplaats] (Soedan), hierna te noemen [minderjarige] .
3.2.
De vader van [minderjarige] is overleden.
3.3.
[minderjarige] staat met ingang van 14 mei 2022 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 14 augustus 2023.
3.4.
[minderjarige] is in 2022 eerder uit huis geplaatst geweest en daarna teruggekomen bij de moeder. Bij beschikking van 22 maart 2023 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend met ingang van 21 maart 2023 voor de duur van twee weken in een pleeggezin dan wel in een accommodatie jeugdzorgaanbieder. De uithuisplaatsing is daarna door de rechter verlengd tot 21 april 2023.
3.5.
Bij de bestreden beschikking is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie jeugdzorgaanbieder verlengd van 21 april 2023 tot 14 augustus 2023.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. De moeder is het niet eens met de uithuisplaatsing van [minderjarige] . Minder vergaande middelen zijn niet of niet voldoende gebruikt en de uithuisplaatsing heeft het leven van [minderjarige] ontwricht. Het middel is erger dan de kwaal. [minderjarige] mist haar moeder enorm en heeft meerdere keren aangegeven haar polsen door te snijden als ze niet naar huis mag. De moeder wil graag hulp in de thuissituatie om het zelfbepalende gedrag van [minderjarige] te kunnen aanpakken. Ook [minderjarige] heeft hulpverlening nodig, onder meer om haar trauma’s te verwerken. Het is van belang dat de hulpverlening aandacht heeft voor de cultuur van de moeder en [minderjarige] en de taalbarrière. Moeder ervaart enorme onmacht, omdat niemand serieus het gesprek met haar aangaat of haar serieus neemt.
De moeder betreurt het verder dat zij [minderjarige] de afgelopen periode maar één keer in de week heeft gezien, ondanks de toezegging van de GI dat zij [minderjarige] twee keer in de week zou zien. Verzoeken van de moeder om bijvoorbeeld een feestdag met elkaar door te brengen worden door de GI telkens afgewezen.
3.8.
De GI voert – samengevat – het volgende aan. Er zijn heel veel zorgen over [minderjarige] . [minderjarige] is heel kwetsbaar, heeft gehoorproblemen en functioneert op een leeftijd van zes/zeven jaar, terwijl zij dertien jaar oud is. [minderjarige] vertoont daarnaast sterk zelfbepalend gedrag. Het lukt de moeder niet om adequaat, sensitief en responsief te reageren op wat [minderjarige] nodig heeft. Ook lukt het de moeder niet om praktische zaken voor [minderjarige] te regelen, zoals de orthodontist, een hoorapparaat, de aanvraag voor de verblijfsvergunning en de zorgverzekering. Er is inmiddels hulpverlening ingeschakeld vanuit [instantie 1] die de moeder gaat ondersteunen om haar rol als gezaghebbend ouder op zich te nemen. Op korte termijn worden er bovendien twee keer per week begeleide bezoeken georganiseerd bij de moeder thuis. Als dit goed verloopt zal dit verder worden uitgebreid. [minderjarige] heeft de afgelopen periode voorzichtige stappen in de goede richting heeft gezet, zij doet op de groep goed haar best.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.9.2.
Net als de rechtbank, en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en waardering overneemt en tot de zijne maakt is het hof van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige] moet worden verlengd. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
3.9.3.
[minderjarige] is een kwetsbaar meisje van dertien jaar oud en heeft al heel veel meegemaakt in haar leven. [minderjarige] is opgegroeid in Sudan bij haar vader en moeder. In 2017 is de moeder naar Nederland gekomen, waarna de vader en [minderjarige] de moeder in 2018 zijn nagereisd. De vader van [minderjarige] is ongeveer twee jaar na aankomst in Nederland overleden. Dit is voor [minderjarige] nog altijd heel erg verdrietig.
[minderjarige] heeft gehoorproblemen en daarnaast functioneert zij op het niveau van een kind van zes/zeven jaar, terwijl zij dertien jaar oud is. Het IQ van [minderjarige] is bepaald op 63, maar deze uitslag is waarschijnlijk niet volledig betrouwbaar vanwege de taalbarrière en vanwege de omstandigheid dat zij mogelijk langer niet behandelde gehoorproblemen heeft gehad. [minderjarige] heeft toen zij nog bij de moeder thuis woonde onvoldoende het gezag van de moeder geaccepteerd, er waren er incidenten op school ( [minderjarige] heeft gevochten) en zij heeft sterk zelfbepalend gedrag laten zien. [minderjarige] is inmiddels voor de tweede keer uithuisgeplaatst, -onder meer- omdat de hulpverlening die was ingezet na de eerste uithuisplaatsing onvoldoende van de grond is gekomen terwijl de zorgen onverminderd groot bleven. [minderjarige] verblijft op dit moment op een groep bij [instantie 2] in [plaats] en vanuit de groep worden zorgen geuit over haar social media gebruik en de contacten die [minderjarige] heeft (gehad). Ook zijn er ernstige zorgen over de suïcide uitspraken die [minderjarige] inmiddels meerdere keren heeft gedaan.
Voor het hof staat vast dat er sprake is van complexe problematiek en dat het voor [minderjarige] nu belangrijk is dat zij rust krijgt en dat op korte termijn hulpverlening kan starten die zij hard nodig heeft ter behandeling van haar problematiek
Het is invoelbaar dat [minderjarige] heel erg verdrietig is dat zij naast het gemis van haar vader nu ook haar moeder moet missen. Op dit moment zijn de zorgen over [minderjarige] en de thuissituatie echter te groot om [minderjarige] weer thuis te kunnen laten wonen. Daarbij is van belang dat de periode waarover het hof dient te beslissen nog maar loopt tot 14 augustus 2023 en voor die tijd de doelen die behaald moeten worden om een thuisplaatsing te kunnen overwegen nog niet bereikt zullen zijn, omdat veel van de benodigde hulpverlening nog moet starten.
Het is duidelijk dat de moeder en [minderjarige] zelf willen dat [minderjarige] weer naar huis kan, en ook de GI laat weten dat dit het doel is.
Het is eerder niet gelukt om die hulpverlening te starten vanuit de thuissituatie. Er dient naar de inschatting van het hof meer aandacht te zijn voor (de aanpak van) haar taal- en gehoor problemen dan er tot nu toe is geweest. Vanuit de culturele achtergrond van [minderjarige] en de moeder kan er sprake kan zijn van schaamte ten opzichte van de gehoorproblemen van [minderjarige] . De hulpverlening voor de moeder zal in de eerste plaats gericht moeten zijn op ondersteuning van de moeder bij het oppakken van praktische zaken. Juist van deze GI mag verwacht worden dat zij de moeder ondersteuning biedt in het formuleren van de hulpvraag en het vinden van de juiste hulp, ook omdat de moeder pas een aantal jaren in Nederland verblijft. Daarnaast dient de moeder hulpverlening te krijgen die gericht is op opvoedondersteuning om zodoende te kunnen leren hoe zij beter kan omgaan met het gedrag van [minderjarige] en hoe zij [minderjarige] kan ondersteunen.
Gebleken is dat de GI inmiddels hulpverlening heeft ingezet vanuit [instantie 1]; binnenkort zal deze organisatie twee keer per week begeleide bezoeken van [minderjarige] gaan starten bij de moeder thuis. Als dit goed verloopt kunnen deze bezoeken worden uitgebreid, zo gaf de GI aan, en kan er op termijn ook sprake zijn van onbegeleide bezoeken. Vanuit [instantie 3] komt er hulpverlening die aandacht heeft voor de culturele achtergrond van de moeder en [minderjarige] .
3.9.4.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de machtiging tot het uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk was in het belang van haar verzorging en opvoeding ten tijde van de bestreden beschikking, en dat op dit moment nog steeds is.
3.9.5.
Aangezien de moeder het verzoek met betrekking tot de schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring heeft ingetrokken zal het hof de moeder in dit verzoek niet-ontvankelijk verklaren.
3.9.6.
Het hof zal het verzoek van de moeder ten aanzien van de proceskostenveroordeling afwijzen, gelet op de aard van de procedure en het feit dat het verzoek van de moeder in hoger beroep zal worden afgewezen.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, dient te worden bekrachtigd en de verzoeken van de moeder worden afgewezen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht , van 19 april 2023;
verklaart de moeder niet-ontvankelijk ten aanzien van haar verzoek met betrekking tot de schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, E.M.C. Dumoulin en M.L.F.J. Schyns en is op 20 juli 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.