ECLI:NL:GHSHE:2023:2400

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
200.325.455_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en voogdij in het belang van de minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige dochter is beëindigd. De moeder, die sinds 2012 de zorg voor haar dochter heeft, heeft in het verleden te maken gehad met verslavingsproblematiek, maar heeft recentelijk stappen ondernomen om haar situatie te verbeteren. De rechtbank heeft op 11 januari 2023 geoordeeld dat de moeder niet in staat is om een veilige en stabiele opvoedingsomgeving te bieden, wat heeft geleid tot de benoeming van de gecertificeerde instelling als voogd.

De moeder heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking te vernietigen en het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming af te wijzen. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 juni 2023 heeft de moeder haar standpunt toegelicht, waarbij zij benadrukte dat zij sinds november 2022 abstinent is van alcohol en dat zij samenwerkt met verschillende instanties om haar situatie te verbeteren. De Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling hebben echter betoogd dat het belang van de minderjarige voorop staat en dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de opvoeding te dragen.

Het hof heeft de argumenten van de moeder en de raad zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeert dat de moeder, ondanks haar recente verbeteringen, niet in staat is om een structureel veilige en stabiele opvoedingsomgeving te bieden. De minderjarige heeft recht op duidelijkheid over haar toekomstperspectief, en het hof is van oordeel dat dit perspectief niet meer bij de moeder ligt. De beschikking van de rechtbank wordt dan ook bekrachtigd, en het hof wijst het verzoek van de moeder af om de behandeling van de zaak aan te houden voor nader onderzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 20 juli 2023
Zaaknummer : 200.325.455/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/305128 / FA RK 22-1824
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.P.F. Rober,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie [locatie],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige]), geboren op
[geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats].
Als belanghebbende is aangemerkt:
- Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, regio Zuid-Limburg, locatie [locatie],
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Als informanten zijn aangemerkt:
- [pleegmoeder] en [pleegvader], hierna te noemen: de pleegouders, respectievelijk de pleegmoeder en de pleegvader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 11 januari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, op schrift gesteld op 25 januari 2023.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 april 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad alsnog af te wijzen dan wel een beslissing te nemen die het hof in het belang van [minderjarige] geraden acht.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 10 mei 2023, heeft de raad verzocht de beschikking waarvan beroep in stand te laten en het hoger beroep van de moeder af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 juni 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Rober;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad];
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2];
- de pleegmoeder.
De pleegvader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met de voorzitter, in aanwezigheid van de griffier, gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlage van de GI van 16 mei 2023;
- het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 30 mei 2023.

3.De beoordeling

3.1.
De moeder en de heer [de vader] (hierna: de vader) hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, die in 2014 is verbroken. Uit deze relatie is [minderjarige] geboren.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
De moeder oefende tot aan de datum van de bestreden beschikking van rechtswege het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 8 februari 2018 (aanvankelijk: voorlopig) onder toezicht van de GI.
Sinds 20 februari 2020 is [minderjarige] uithuisgeplaatst in een netwerkpleeggezin (de grootmoeder van moederszijde), vanaf juli 2022 verblijft zij feitelijk bij de huidige pleegouders (haar oom (broer van de moeder) en tante).
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover in deze procedure van belang, het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd en de GI tot voogd over haar benoemd.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten in hoger beroep
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat het opvoedperspectief van [minderjarige] niet meer bij de moeder ligt. Het verzoek van de raad is prematuur. De rechtbank had de behandeling van de zaak moeten aanhouden voor nader onderzoek naar de mogelijkheden van een terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder.
De moeder heeft jarenlang met verslavingsproblematiek gekampt. Onder begeleiding van de [instantie 1] heeft de moeder eraan gewerkt om van deze verslaving af te komen. Sinds het laatste incident in november 2022 is de moeder volledig abstinent van alcohol gebleven. De behandeling bij [instantie 1] is inmiddels afgesloten en de moeder heeft nu iedere week een gesprek bij [instantie 2] in het kader van terugvalpreventie. Door [instantie 2] wordt ook nog verder diagnostisch onderzoek gedaan bij de moeder. Bij de moeder is nooit een borderlinestoornis vastgesteld. De moeder heeft heel veel progressie geboekt. Het onheil dat alcohol aanricht is afgewend. Ook is er geen sprake meer van onveiligheid vanuit de ex-partner van de moeder, de vader van [halfbroer]. Aan hem is door de rechtbank onder meer een contactverbod met de moeder opgelegd.
Vanaf begin juni 2022 tot medio juli 2022 heeft de moeder feitelijk onafgebroken thuis voor [minderjarige] gezorgd. De incidenten die hebben plaatsgevonden, doen niet af aan de positieve ontwikkeling van de moeder.
De moeder heeft ook weer deels de zorg over [halfbroer], de halfbroer van [minderjarige], en deze zorgtaken zullen binnenkort worden uitgebreid. [halfbroer] zal gefaseerd worden thuisgeplaatst.
De moeder heeft steeds samengewerkt met de GI en zij is in staat om te doen wat in het belang van [minderjarige] is.
De moeder verzoekt het hof subsidiair om de behandeling van de zaak aan te houden voor nader onderzoek.
3.6.
De raad voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat het volgende aan. Het belang van [minderjarige] staat voorop. Haar opvoedperspectief ligt niet meer bij de moeder. De moeder kan [minderjarige] door haar patroon van terugvallen in alcoholgebruik geen veilige, voorspelbare en stabiele thuishaven bieden. Daarnaast is de aanvaardbare termijn voor [minderjarige] verstreken.
[minderjarige] verkeert al te lang in onzekerheid over haar toekomstperspectief. Duidelijkheid hierover is van zeer groot belang voor haar ontwikkeling. Beëindiging van het gezag van de moeder is daarvoor noodzakelijk.
3.7.
De GI heeft in de brief van 16 mei 2023 en tijdens de mondelinge behandeling samengevat het volgende naar voren gebracht. Beëindiging van het gezag van de moeder is een passende maatregel voor [minderjarige]. [minderjarige] is gebaat bij een veilige en stabiele opvoedsituatie. Zij maakt nu een goede ontwikkeling in het pleeggezin door. [minderjarige] wordt steeds opener en komt meer uit voor haar eigen behoeften. [minderjarige] geeft ook meer haar grenzen aan bij voorbeeld met betrekking tot de omgang met de moeder. Sinds eind december 2022 is [minderjarige] niet meer op bezoek geweest bij de moeder. Zij wil op dit moment geen structurele omgang met de moeder. [minderjarige] voelt zich niet gehoord door de moeder. [minderjarige] heeft onlangs verteld over een traumatische gebeurtenis in de woning van de moeder. Naar aanleiding hiervan zal opnieuw [instantie 3] worden ingezet.
Ondanks verschillende pogingen van de GI om met de moeder in gesprek te raken, heeft er sinds november 2022 geen gesprek meer tussen de moeder en de GI plaatsgevonden.
De GI onderzoekt op welke manier het contact tussen de moeder en [minderjarige] eventueel hersteld kan worden.
3.8.
De pleegmoeder heeft tijdens de mondelinge behandeling in het kort het volgende verklaard. Het gaat goed met [minderjarige], ook op haar nieuwe school. De pleegouders stimuleren [minderjarige] om omgang met de moeder te hebben.
Het oordeel van het hof
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.9.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat [minderjarige] zodanig opgroeit dat zij in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en dat de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn. In hoger beroep heeft de moeder geen feiten of omstandigheden aangevoerd die het hof tot een ander oordeel brengen. Positief is dat de moeder sinds eind november 2022 abstinent is van alcohol, maar voor de ontwikkeling van [minderjarige] is het naar het oordeel van het hof noodzakelijk dat zij duidelijkheid krijgt over haar opvoedperspectief. Met de raad is het hof van oordeel dat dit perspectief niet meer bij de moeder ligt en dat de aanvaardbare termijn, dat is de periode van onzekerheid die [minderjarige] kan overbruggen zonder verdere schade op te lopen in haar ontwikkeling, inmiddels is verstreken. Vanwege haar langdurige en steeds terugkerende ernstige problematiek kan de moeder [minderjarige] niet een structureel stabiele en veilige opvoedingsomgeving bieden. Anders dan de advocaat van de moeder heeft aangevoerd gaat het hier niet alleen maar over een incident in november 2022, maar over een reeks van verschillende incidenten, opnames van de moeder binnen [instantie 1] en een gebrek aan samenwerking tussen de moeder en de GI. [minderjarige] kan er niet op wachten totdat de situatie van de moeder wel langdurig stabiel is geworden. Een half jaar abstinent zijn van alcohol is daarvoor niet voldoende. Aangezien de moeder de wens heeft om [minderjarige] zelf te verzorgen en op te voeden en zij in zoverre de plaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin niet accepteert, is de beëindiging van het gezag van de moeder over [minderjarige] onontkoombaar. Het hof ziet dan ook geen reden om de behandeling van de zaak aan te houden voor nader onderzoek zoals de moeder subsidiair heeft verzocht.
3.10.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van de moeder niet slagen. Het hof zal de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van
11 januari 2023, op schrift gesteld op 25 januari 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans - Wijn, E.P. de Beij en
M.A. Ossentjuk en is op 20 juli 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.