3.3.De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Ten aanzien van het gezag en de hoofdverblijfplaats.
3.4.1.De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan. De rechtbank heeft de moeder onterecht en op onjuiste gronden het eenhoofdig gezag toegekend. Drie jaar geleden heeft de rechtbank partijen doorverwezen naar [instantie] vanwege de hevige strijd en de onduidelijkheid of er hulpverlening voor [minderjarige] diende te worden ingezet. Vervolgens heeft [instantie] een eindrapport opgemaakt en eindadvies uitgebracht, te weten inzet van systeemtherapie en uitbreiding van de omgangsregeling. De rechtbank heeft dit advies in de bestreden beschikking niet gevolgd omdat het rapport niet meer actueel zou zijn. De vader is het hier niet mee eens en stelt dat de situatie tussen partijen en de verhouding tussen de vader en [minderjarige] veel beter is geworden na het traject bij [instantie] .
De moeder wil de vader zoveel mogelijk uit het leven van [minderjarige] bannen en dat is zeer schadelijk voor [minderjarige] . De vader wil betrokken zijn in het leven van zijn dochter, meebeslissen en een normale omgangsregeling met haar hebben. De communicatie en verstandhouding tussen de ouders is momenteel niet goed maar daar zou verbetering in mogelijk moeten zijn. Er is nog onvoldoende ondernomen om de communicatie te verbeteren.
De vader betwist de stelling van de moeder dat hij de moeder diskwalificeert tegenover [minderjarige] en maakt zich juist zorgen dat [minderjarige] zodanig wordt beïnvloed door de moeder dat zij niet (vaker) naar de vader mag gaan. Er worden veel juridische procedures door de moeder gestart en dat is geen goede opvoedingssituatie. De vader acht het in het belang van [minderjarige] dat de vader het eenhoofdig gezag krijgt.
3.4.2.De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan. Nu de vader zelf eenhoofdig gezag vraagt, geeft hij daarmee aan en is tussen partijen niet in geschil dat gezamenlijk gezag niet aan de orde is. De vader geeft onvoldoende aan waarom hij zelf het eenhoofdig gezag over [minderjarige] zou moeten krijgen. Dat is absoluut niet in het belang van [minderjarige] . Zij is goed geworteld in [woonplaats moeder] , gaat daar naar school en heeft er haar vriendinnen, familie en activiteiten. Bovendien heeft de vader al enkele maanden geen enkel contact met [minderjarige] en voordien was er slechts eens per twee weken contact tussen hen.
3.4.3.De raad staat achter de beslissing van de rechtbank om de moeder het eenhoofdig gezag toe te kennen.
De motivering van de beslissing
3.4.4.Het hof overweegt het volgende.
3.4.5.Het hof acht zich op grond van de stukken en mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te nemen, zodat geen aanleiding bestaat om een onderzoek door de raad te gelasten.
3.4.6.Het hof stelt vast dat de moeder en de vader tot aan de bestreden beschikking gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] hebben uitgeoefend.
3.4.7.Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.4.8.Dat er sprake is van een wijziging van de omstandigheden die rechtvaardigt dat de rechter het gezamenlijk gezag kan beëindigen, staat tussen partijen niet ter discussie. De vader en de moeder zijn het er over eens dat gezamenlijk ouderlijk gezag niet meer in het belang van [minderjarige] is.
3.4.9.Tussen partijen is niet in geschil en is ook door het hof vastgesteld dat [minderjarige] klem zit tussen de beide ouders en op grond van de huidige omstandigheden niet te verwachten is dat er binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. Al gedurende jaren is sprake van een ernstige strijd tussen de ouders en zijn er conflicten over de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] . zodat ook naar het oordeel van het hof is voldaan aan het criterium om het gezamenlijk gezag van de ouders te beëindigen.
3.4.10.De rechtbank heeft in de bestreden beschikking beslist dat het gezag over [minderjarige] voortaan alleen aan de moeder toekomt. De rechtbank heeft naar het oordeel van het hof deugdelijk gemotiveerd waarom de rechtbank de moeder het eenhoofdig gezag over [minderjarige] heeft toegekend. Het hof schaart zich, na eigen onderzoek, achter de overwegingen van de rechtbank in de bestreden beschikking en maakt die tot de zijne. Daarbij wordt nog in aanmerking genomen dat inmiddels voor een periode van 4 maanden de omgang tussen de vader en [minderjarige] aan de vader is ontzegd en sinds de zomer van 2022 feitelijk geen enkel contact tussen de vader en [minderjarige] bestaat.
3.4.11.Het hof wijst het verzoek van de vader in hoger beroep tot eenhoofdig gezag over [minderjarige] af.
3.4.12.Derhalve wordt ook het verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader afgewezen. De hoofdverblijfplaats wordt immers in beginsel bepaald door de ouder met gezag. Daarbij komt dat er momenteel geen enkel contact tussen de vader en [minderjarige] bestaat, [minderjarige] al gedurende jaren bij haar moeder in [woonplaats moeder] woont, daar naar school gaat en daar haar sociale leven heeft opgebouwd. Ook deze omstandigheden rechtvaardigen dat het hoofdverblijf bij de moeder is.
Ten aanzien van de (ontzegging van de) omgang (met dwangsom)
3.5.1.De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan.
De vader is het er niet mee eens dat de rechtbank de man de omgang voor vier maanden heeft ontzegd. [minderjarige] en de vader hebben recht op contact met elkaar en de moeder frustreert structureel en doelbewust alle contact tussen [minderjarige] met de vader. De vader wijst op de toenemende schade die dit bij [minderjarige] veroorzaakt en verwijst hiertoe naar het adviesrapport van het Expertteam ouderverstoting waarin werd geadviseerd om [minderjarige] gefaseerd te herenigen met de vader. De vader betreurt het ten zeerste dat er geen waarde meer wordt gehecht aan dit adviesrapport. Na 5 juni 2022 is er geen enkel contact meer geweest tussen de vader en [minderjarige] . Hij wenst dat er wordt overgegaan naar een uitbreiding van de omgang en verzoekt nakoming hiervan onder de last van een dwangsom.
3.5.2.De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan. De door de rechtbank ingelaste rustperiode van vier maanden in combinatie met de gesprekken met de therapeut doen [minderjarige] zichtbaar goed. Het heeft haar de rust gegeven die ze op dit moment nodig heeft. [minderjarige] heeft op dit moment geen behoefte aan omgang met de vader. Zij heeft ook al vijf jaren niet meer bij de vader overnacht. Het belang van [minderjarige] verzet zich tegen de wens van de vader om een uitgebreidere regeling en beperkt [minderjarige] bovendien gezien de afstand in haar activiteiten in haar woonomgeving. Er is geen aanleiding voor het opleggen van een dwangsom. De moeder zal zich houden aan een omgangsregeling wanneer die door de rechter wordt opgelegd. Het is niet in het belang van [minderjarige] wanneer zij op straffe van een dwangsom naar de vader moet.
3.5.3.De bijzondere curator heeft in haar verslag van bevindingen aangegeven dat zij het de vader en [minderjarige] gunt om een uitgebreider contact met elkaar te hebben, zodat [minderjarige] bij de vader kan overnachten en met hem op vakantie kan. Voor [minderjarige] is het echter moeilijk deze stap nu te zetten. Zij heeft aangegeven professionele hulp nodig te hebben en die krijgt ze nu ook. Het forceren van omgang met de vader is niet wenselijk. Gelet op de leeftijd van [minderjarige] en de langere periode dat [minderjarige] haar vader nu niet heeft gezien, zou [minderjarige] zelf het tempo moeten kunnen bepalen.
3.5.4.De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd de huidige regeling te handhaven. Nu de omgang tijdelijk geschorst is, zal er uiteindelijk wel weer toegewerkt moeten worden naar contactherstel. [minderjarige] heeft echter duidelijk zelf uitgesproken nu even geen omgang met de vader te willen en de raad acht het verstandig hier nu rekening mee te houden. De raad spreekt de hoop uit dat de vader de omgang niet zal gaan afdwingen.
De motivering van de beslissing
3.5.5.Het hof oordeelt als volgt.
3.5.6.De rechtbank heeft in de bestreden beschikking op grond van de artikel 1:377a lid 3 BW de omgang tussen de vader en [minderjarige] voor de duur van vier maanden ontzegd.
3.5.7.Voor zover de grief van de vader gericht is tegen de ontzegging van de omgang stelt het hof vast dat deze periode inmiddels verstreken is en dat er in zoverre geen belang meer is bij de beoordeling van de grief, althans dat belang is niet gesteld
Ten overvloede overweegt het hof nog dat het de overwegingen van de rechtbank ter zake de ontzegging overneemt en tot de zijne maakt, zodat de grief van de vader zou falen als aan een inhoudelijke beoordeling zou zijn toegekomen.
3.5.8.Ingevolge artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.5.9.Niet in geschil is dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden sinds de vaststelling van de aanvankelijke omgangsregeling in 2012. Aan het hof ligt de vraag voor of de huidige contactregeling tussen de vader en [minderjarige] uitgebreid moet worden.
3.5.10.Vaststaat dat er al jarenlang, en in ieder geval sinds het najaar van 2017 (toen er een vervelend voorval tussen de ouders heeft plaatsgehad waarvan [minderjarige] getuige is geweest), ernstige problemen zijn tussen de ouders over de (naleving van de) contactregeling tussen de vader en [minderjarige] . [minderjarige] heeft veel last van de voortdurende strijd en spanningen tussen de ouders, in het bijzonder van het feit dat de vader ten overstaan van [minderjarige] de moeder in toenemende mate diskwalificeert.
[minderjarige] heeft nu de leeftijd dat zij goed zelf kan aangeven waar ze last van heeft en wat ze wil. [minderjarige] heeft inmiddels ook al jaren niet meer bij de vader geslapen. Zelf geeft [minderjarige] aan dat de vader haar niet lijkt te begrijpen en niet naar haar luistert. Zij wil graag de rust krijgen om vervolgens zelf, met hulp, te kunnen aangeven hoe en wanneer zij het contact met de vader weer kan oppakken.
Het hof is het eens met de bijzondere curator en de raad dat, hoewel de problemen nu al geruime tijd voortduren, er uiteindelijk toegewerkt zou moeten worden naar contactherstel maar is van oordeel dat een uitbreiding van de omgangsregeling nu niet geforceerd zou moeten worden.
Hoewel het hof begrijpt dat de vader deze wens heeft, geven zowel de bijzondere curator als de Raad, maar ook [minderjarige] zelf aan dat beter is nu niet te doen. Gelet op de lange tijd dat de problemen al duren en het feit dat [minderjarige] al geruime tijd geen contact meer met de vader heeft, ziet het hof op dit moment geen ruimte bij [minderjarige] om de omgangsregeling uit te breiden.
3.5.11.Om dezelfde reden ziet het hof ook geen ruimte het verzoek tot vaststelling van de vakantieregeling en de regeling over de dag van de verjaardag toe te wijzen.
3.5.12.Nu het hof de oorspronkelijke omgangsregeling in stand houdt, de moeder in het verleden uitvoering heeft gegeven aan deze regeling en er geen reden te verwachten is dat zij er in de toekomst geen uitvoering meer aan zal geven, ziet het hof geen enkele reden tot het opleggen van een dwangsom.
3.5.13.Op grond van het vorenstaande zal het hof de verzoeken van de vader tot wijziging van de contactregeling tussen de vader en [minderjarige] (met dwangsom), de vakantieregeling en de verjaardagregeling afwijzen.
Ten aanzien van de informatieregeling
3.6.1.De vader voert in zijn beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat- het volgende aan. De moeder houdt zich nooit aan haar verplichting om de vader te informeren over belangrijke (medische) zaken in het leven van [minderjarige] . De vader verzoekt dat de moeder zelf, en niet [minderjarige] , de vader minstens éénmaal per maand schriftelijk of telefonisch informeert.
3.6.2.De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - aan dat zij zich aan de wet zal houden. Het is echter te veel om eenmaal per maand informatie te verstrekken. De vader reageert hier telkens op en gaat discussies aan. De moeder vindt het voldoende om eens per kwartaal informatie te verschaffen. Ze verwijst hierbij naar vaste jurisprudentie waaruit ook blijkt dat dit voldoende is.
3.6.3.De raad is van mening dat een informatieplicht van eens per kwartaal in deze zaak te summier is. Om het proces dat [minderjarige] doormaakt en haar ontwikkeling goed te kunnen volgen zou de vader meer dan gemiddeld geïnformeerd mogen worden.
De motivering van de beslissing
3.6.4.Het hof oordeelt als volgt.
3.6.5.De ouder met gezag is verplicht om de ouder zonder gezag te informeren over gewichtige aangelegenheden en het vermogen van het kind. Op verzoek van een ouder kan de rechter een informatieregeling vaststellen. De rechter kan bepalen dat de ouder met gezag niet verplicht is om de andere ouder over het kind te informeren, als het belang van het kind dat vereist (artikel 1:377b BW).
3.6.6.Rekening houdend met het feit dat er op dit moment geen omgang tussen de vader en [minderjarige] is en er mogelijk voorlopig ook nog geen contact tot stand komt, vindt het hof een maandelijkse informatieplicht passend. Er zijn voor de moeder voldoende aanknopingspunten om iets over het leven van [minderjarige] te vertellen.
3.6.7.Aangezien de moeder op dit moment ook aan haar informatieverplichting voldoet, ziet het hof geen aanleiding tot het opleggen van een dwangsom.
Ten aanzien van de ondertoezichtstelling
3.7.1.De vader verzoekt een ondertoezichtstelling van [minderjarige] en voert daartoe in zijn beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat- het volgende aan. Doordat het [minderjarige] niet wordt toegestaan om contact met de vader te hebben, wordt zij ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. Zelfs al zou zij daadwerkelijk aangeven geen contact meer te willen met de vader dan is dat ook zeer zorgelijk. Er is duidelijk sprake van een loyaliteitsconflict. Er zal een vertrouwde (voormalig [instantie] ) jeugdzorgwerker ingeschakeld moeten worden die de belangen van [minderjarige] goed kent en die met haar voorkennis goed kan bewaken en tevens kan ondersteunen bij het maken van goede beslissingen voor [minderjarige] .
3.7.2.De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat – aan dat er geen enkele reden is om [minderjarige] onder toezicht te stellen en dat het verzoek dient te worden afgewezen. Er zijn geen zorgen over haar ontwikkeling. Het gaat goed met [minderjarige] op school en ook bij de moeder gaat alles goed, ook financieel. De vader stelt dat er een ontwikkelingsbedreiging is omdat het [minderjarige] niet wordt toegestaan om contact met haar vader te hebben. Blijkens vaste jurisprudentie dient een ondertoezichtstelling niet tot doel het hebben van omgang.
3.7.3.De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven geen verzoek tot ondertoezichtstelling te zullen indienen en het hof geadviseerd het daartoe strekkende verzoek van de vader af te wijzen. [minderjarige] krijgt momenteel de hulp die ze nodig heeft. De ouders hebben dan wel geen hulpverlening maar die zal er vermoedelijk ook bij een ondertoezichtstelling niet komen.
De motivering van de beslissing
3.7.4.Het hof overweegt het volgende.
3.7.5.Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.7.6.Op grond van het tweede lid van artikel 1:255 BW is de ouder bevoegd tot het doen van een verzoek tot ondertoezichtstelling indien de raad niet tot indiening van het verzoek overgaat.
3.7.7.Nog daargelaten of de vader ontvankelijk is in dit verzoek, in ieder geval is niet gebleken dat sprake is van een ontwikkelingsdreiging bij [minderjarige] terwijl de moeder, thans belast met het eenhoofdig gezag, de noodzakelijke zorg niet zou accepteren. [minderjarige] heeft weliswaar veel last van de situatie waarin zij zich bevindt maar heeft op regelmatige basis gesprekken met [orthopedagoge] , een erkend orthopedagoge. [minderjarige] heeft veel baat bij deze gesprekken.
3.7.8.Het hof zal het verzoek van de vader tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] afwijzen.
Ten aanzien van de systeemtherapie en getuigenverhoor
3.8.1.Voor zover de vader betoogt dat de ouders en [minderjarige] verwezen moeten worden naar systeemtherapie, wordt opgemerkt dat de ouders, wanneer zij daarvoor open staan, zich zelf tot een systeemtherapeut kunnen wenden. Het hof acht gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, nog daargelaten welke wettelijke grondslag hiervoor zou gelden, geen grond tot het opleggen daartoe aanwezig.
3.8.2.Voor zover de vader heeft verzocht medewerkers van [instantie] als getuigen te horen ziet het hof daartoe gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen enkele aanleiding.