ECLI:NL:GHSHE:2023:2399

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
200.322.658_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bewind over goederen van de rechthebbende na verbetering van psychische toestand en taalkennis

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van het bewind over de goederen van de rechthebbende. De rechthebbende, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, stelde dat het bewind ten onrechte was ingesteld en dat de gronden voor onderbewindstelling inmiddels niet meer aanwezig waren. De kantonrechter had op 13 december 2021 het bewind ingesteld vanwege de lichamelijke en geestelijke toestand van de rechthebbende, die destijds kampte met psychische klachten als gevolg van de coronamaatregelen.

In het hoger beroep heeft de rechthebbende aangevoerd dat zijn situatie is verbeterd. Hij heeft een intensieve taalcursus gevolgd en is in behandeling geweest bij een psycholoog. De rechthebbende is van mening dat hij nu in staat is om zijn financiële belangen zelf te behartigen. De bewindvoerder heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof, maar meent dat de noodzaak voor het bewind nog steeds bestaat. Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen.

Het hof heeft vastgesteld dat de rechthebbende zijn psychische toestand en taalkennis heeft verbeterd. Hij heeft een stabiele financiële situatie en is zich bewust van zijn verplichtingen. Gezien deze verbeteringen heeft het hof geoordeeld dat de noodzaak voor het bewind niet langer bestaat. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de rechthebbende om het bewind op te heffen toegewezen, met ingang van 15 augustus 2023. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 20 juli 2023
Zaaknummer: 200.322.658/01
Zaaknummer eerste aanleg: 10076288 OV VERZ 22-5434
in de zaak in hoger beroep van:
[de rechthebbende],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. S. Klootwijk.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
[de echtgenote],
wonende te Algerije,
hierna te noemen: de echtgenote van de rechthebbende,
en
[de bewindvoerder] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. L. de Groot.
In het kort: de kantonrechter heeft het verzoek tot opheffing van het bewind afgewezen en [de rechthebbende] komt daartegen in hoger beroep.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 29 november 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 februari 2023, heeft de rechthebbende verzocht voormelde beschikking te vernietigen en te bepalen dat het bewind over de goederen van de rechthebbende wordt opgeheven, met veroordeling van de bewindvoerder in de kosten van deze procedure.
2.2.
Bij brief met producties, ingekomen ter griffie op 28 maart 2023, heeft de bewindvoerder zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 mei 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de rechthebbende, bijgestaan door mr. Klootwijk;
- de bewindvoerder, vertegenwoordigd door [betrokkene 1] , bijgestaan door mr. De Groot.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- (een deel van) het procesdossier in eerste aanleg, ingediend door de advocaat van de rechthebbende op 8 februari 2023 en 26 mei 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 13 december 2021 heeft de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant wegens de lichamelijke of geestelijke toestand van de rechthebbende met ingang van 14 december 2021 over de goederen die de rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind ingesteld, met benoeming van [de bewindvoerder] B.V. tot bewindvoerder.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind afgewezen.
3.3.
De rechthebbende kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De rechthebbende voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
Het bewind is in 2021 ten onrechte ingesteld. De rechthebbende is destijds niet goed geïnformeerd over wat een bewind inhoudt, en is vanuit een verkeerd beeld meegegaan in de aanvraag daarvan. Gronden voor onderbewindstelling waren niet aanwezig.
Voor zover dat wel het geval was, zijn die gronden er nu niet meer. De rechthebbende had stressklachten – door de coronaperiode en de omstandigheid dat hij in die periode zijn gezinsleden die in Algerije wonen niet kon zien – en is daarvoor behandeld door een psycholoog. Die behandeling is inmiddels afgesloten. De rechthebbende begrijpt de Nederlandse taal ook beter. Hij heeft een certificaat van een intensieve taalcursus Nederlands behaald.
De rechthebbende is volledig in staat, zowel lichamelijk als geestelijk, om zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk te behartigen. Hij overziet zijn financiële situatie. Hij ontvangt een bijstandsuitkering en heeft weinig vaste lasten. De lasten die hij heeft worden door middel van automatische incasso afgeschreven. Hij neemt genoegen met een bedrag aan leefgeld van € 60,- per week, omdat hij wil sparen voor zijn familie. Hij weet aan welke verplichtingen hij zich in het kader van zijn bijstandsuitkering moet houden, onder andere is hij zich bewust van het aantal dagen dat hij naar het buitenland kan gaan. Als hij hulp nodig heeft, kan hij zich wenden tot de heer [betrokkene 2] van [instantie 1] , een instantie voor interculturele hulpverlening.
De stelling van de bewindvoerder dat het vrijwilligerswerk van de rechthebbende in 2022 is stopgezet omdat hij het werk niet aankon, is niet juist. Dat werk is stopgezet vanwege fysieke klachten (rugklachten) van de rechthebbende.
3.5.
De bewindvoerder refereert zich aan het oordeel van het hof, maar meent wel dat de noodzaak voor het bewind nog bestaat. Zij voert in de brief van 28 maart 2023, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
Het bewind is in 2021 ingesteld op verzoek van de rechthebbende zelf. Destijds viel de vrijwillige ondersteuning die de rechthebbende had weg. De rechthebbende wilde dat zijn financiën voor hem geregeld zouden worden, omdat hij door zijn taalbeperking vaak dingen niet begrijpt, hij stressklachten heeft en hij slecht met digitale middelen kan omgaan. [instantie 2] , dat ten tijde van de onderbewindstelling betrokken was bij de rechthebbende, vond de onderbewindstelling ook noodzakelijk omdat de rechthebbende verminderd zelfredzaam is. Vanaf het begin is met behulp van een tolk aan de rechthebbende duidelijk gemaakt wat een bewind inhoudt.
De gronden voor onderbewindstelling zijn nog aanwezig. De rechthebbende spreekt en begrijpt de Nederlandse taal niet goed en begrijpt de Nederlandse regelgeving niet goed. De bewindvoerder draagt nu onder andere zorg voor het aanvragen van kwijtschelding van gemeentelijke belastingen voor de rechthebbende en stuurt bij, zodat de rechthebbende aan zijn verplichtingen in het kader van zijn bijstandsuitkering blijft voldoen. In 2022 is de rechthebbende te lang in het buitenland gebleven en daarom op zijn uitkering gekort. Ook [instantie 3] , waar de rechthebbende tot oktober 2022 ondersteuning van heeft gekregen, was in september 2022 nog van mening dat de rechthebbende niet in staat is zelf zijn financiën te regelen. Het vrijwilligerswerk van de rechthebbende was destijds on-hold gezet omdat hij het niet aankon.
De bewindvoerder vreest dat als het bewind er niet meer is, de rechthebbende zo veel mogelijk geld naar zijn gezin in Algerije stuurt en niet de vaste lasten voldoet, waardoor er nieuwe schulden ontstaan. De financiële situatie van de rechthebbende is nu stabiel. Hij heeft alleen een schuld bij de belastingdienst vanwege te veel ontvangen toeslagen. Daarvoor loopt een betalingsregeling.
3.6.
Het hof overweegt als volgt.
3.6.1.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
3.6.2.
Op grond van artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, het bewind opheffen op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, dan wel ambtshalve.
3.6.3.
Gebleken is dat het bewind over de goederen van de rechthebbende is ingesteld in een periode dat de rechthebbende kampte met psychische klachten (stemmingsklachten en stressklachten) als gevolg van de coronamaatregelen. Uit de overgelegde verklaring van zijn psycholoog d.d. 19 september 2022 blijkt dat de rechthebbende hiervoor is behandeld en dat hij zich veel beter voelt. Dat het vrijwilligerswerk dat de rechthebbende in 2022 deed (tijdelijk) is stopgezet vanwege zijn psychische klachten, zoals de bewindvoerder aanvoert, heeft de rechthebbende gemotiveerd betwist.
Daarnaast speelde ten tijde van de instelling van het bewind dat de rechthebbende door beperkte kennis van de Nederlandse taal zaken niet goed begreep. Hij heeft daarin stappen gezet door deelname aan een intensieve cursus Nederlands in de periode van februari 2022 tot en met juli 2022, zo blijkt uit een door hem overgelegd certificaat.
3.6.4.
Het hof acht voldoende aannemelijk dat de psychische toestand en de taalkennis van de rechthebbende zijn verbeterd en is er niet van overtuigd dat de noodzaak voor onderbewindstelling nog bestaat. De rechthebbende komt rond met € 60,- per week en wil sparen. Zijn financiële situatie is overzichtelijk en financieel inzicht is niet afwezig gebleken. De rechthebbende toont zich bewust van de verplichtingen die aan zijn bijstandsuitkering zijn verbonden en geeft aan bereid te zijn om hulp te vragen indien dit nodig is. Ondanks dat de bewindvoerder en de eerder betrokken vrijwillige hulpverlening een bewind nog steeds nodig vinden, is de rechthebbende vasthoudend in zijn wil om zelf zijn financiën te beheren.
Alles overziende is het hof van oordeel dat de rechthebbende het voordeel van de twijfel moet worden gegund.
3.7.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en het verzoek van de rechthebbende om het bewind op te heffen alsnog toewijzen.
Het hof zal het bewind opheffen met ingang van 15 augustus 2023, zodat de bewindvoerder enige tijd heeft om het bewind administratief af te wikkelen.
3.8.
Gezien de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 29 november 2022,
en opnieuw beschikkende:
heft op het bewind over de goederen die (zullen) toebehoren aan [de rechthebbende] , geboren op [geboortedatum] 1961, en wel met ingang van 15 augustus 2023;
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden na de datum van deze uitspraak de eindrekening en -verantwoording aflegt aan de rechthebbende en een – zo mogelijk door hen beiden voor akkoord ondertekend – exemplaar ervan aan het Bewindsbureau van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, overlegt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, A.M. Bossink en M.L.F.J. Schyns en is in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.