ECLI:NL:GHSHE:2023:2391

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
20-001434-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake mishandeling en poging tot zware mishandeling met terbeschikkingstelling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarin de verdachte op 14 juni 2022 werd veroordeeld voor mishandeling en poging tot zware mishandeling. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 6 maanden op, met aftrek van voorarrest, en gelastte terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De verdachte werd vrijgesproken van bedreiging. De benadeelde partij kreeg een schadevergoeding voor immateriële schade toegewezen, maar werd niet-ontvankelijk verklaard voor materiële schade. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, evenals de argumenten van de verdediging. De verdediging pleitte voor integrale vrijspraak, maar als dat niet zou worden toegewezen, vroeg zij om geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan het reeds ondergane voorarrest. Ook werd betoogd dat de maatregel van terbeschikkingstelling niet proportioneel was. De benadeelde partij handhaafde haar vordering in hoger beroep.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak van de bedreiging. Het hof heeft het beroepen vonnis bevestigd, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. De vordering voor materiële schade werd afgewezen, terwijl de vordering voor immateriële schade werd toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente. Het hof heeft de maatregel ex artikel 36f Sv opgelegd. De uitspraak werd gedaan op 13 juli 2023 door een meervoudige kamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001434-22
Uitspraak : 13 juli 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg van 14 juni 2022, in de strafzaak met parketnummer 03-098758-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
thans verblijvende in P.I. Vught, PPC te Vught.
Hoger beroep
Bij vonnis van 14 juni 2022 is de verdachte door de rechtbank ter zake van een mishandeling en een poging tot zware mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest. Tevens heeft de rechtbank de terbeschikkingstelling van de verdachte gelast, met bevel tot verpleging van overheidswege.
De verdachte is vrijgesproken van de onder 2 ten laste gelegde bedreiging.
De rechtbank heeft de benadeelde partij in de vordering voor zover betrekking hebbend op materiële schade niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de vordering betrekking hebbend op immateriële schade toegewezen tot een bedrag van € 750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, en de vordering voor het overige afgewezen. De rechtbank heeft voorts de maatregel ex artikel 36f Sv opgelegd.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd:
  • dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij;
  • dat het hof de vordering van de benadeelde partij voor zover betrekking hebbend op de materiële schade zal afwijzen en de vordering voor zover betrekking hebbend op de immateriële schade geheel zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de maatregel ex artikel 36f Sv.
Namens de verdachte is primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair, mocht het hof komen tot een bewezenverklaring, heeft de verdediging verzocht om geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan het reeds ondergane voorarrest. Meer subsidiair heeft de verdediging verzocht hoogstens de straf op te leggen die de rechtbank heeft opgelegd, te weten 6 maanden gevangenisstraf onvoorwaardelijk.
Voorts heeft de verdediging bepleit dat niet de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege wordt opgelegd, nu de verdediging van oordeel is dat oplegging van deze maatregel niet proportioneel is.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de verdediging bepleit dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard voor zover deze betrekking heeft op materiële schade. De verdediging heeft voorts bepleit dat de gevorderde immateriële schade wordt gematigd naar € 574,00.
De benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep gehandhaafd.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door de eerste rechter vrijgesproken van het onder feit 2 tenlastegelegde.
Tegen het vonnis is bij akte van 27 juni 2022 namens de verdachte onbeperkt hoger beroep ingesteld.
Ingevolge het bepaalde in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte geen hoger beroep open tegen het vonnis voor zover hij van het tenlastegelegde is vrijgesproken.
Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in diens hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de vrijspraakbeslissing van het onder 2 tenlastegelegde.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – onder aanvulling van gronden.
Het hof vult de overweging ten aanzien van het voorwaardelijk opzet, zoals opgenomen op pagina 5 (laatste alinea) en 6 van het vonnis, aan. Voor de duidelijkheid wordt de gehele overweging vervangen door onderstaande overweging.
Voorwaardelijk opzet
Vervolgens is de vraag of verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op een van deze
gevolgen. Het hof, met de rechtbank, is van oordeel dat geen wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is om de handelingen van verdachte te kwalificeren als een poging tot doodslag. Uit de bewijsmiddelen blijkt weliswaar dat verdachte het slachtoffer heeft vastgegrepen bij haar nek en haar keel met enige kracht gedurende enige tijd heeft dichtgeknepen, maar niet blijkt hoe lang dit heeft geduurd. Er is dan ook onvoldoende bewijs dat de handelingen van verdachte de aanmerkelijke kans met zich brachten dat deze tot de dood van het slachtoffer hadden kunnen leiden. Het hof, met de rechtbank, is van oordeel dat uit de uiterlijke verschijningsvorm, zoals die uit de gebruikte bewijsmiddelen naar voren komt, wel kan worden afgeleid dat verdachte voorwaardelijk opzet had op zware mishandeling van het slachtoffer. Uit de verklaring van [slachtoffer] volgt dat verdachte zodanig haar keel heeft dichtgeknepen dat zij op enig moment geen lucht meer kreeg en het idee had dat zij ging stikken. Deze verklaring wordt ondersteund door de letselrapportage met betrekking tot het letsel in de hals van aangeefster en door de verklaring van getuige [getuige] , die verklaart dat zij een rochelend geluid hoorde alsof aangeefster aan het stikken was. Uit voorgaande bewijsmiddelen tezamen leidt het hof, met de rechtbank, af dat de keel van [slachtoffer] enige tijd met een zodanige kracht is dichtgeknepen, dat de toevoer van zuurstof tijdelijk is gestopt, waardoor sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Daar komt bij dat zich in de hals weke en kwetsbare delen bevinden, zoals belangrijke (slag)aders, de luchtpijp en de slokdarm, die door het dichtknijpen van de hals kunnen worden beschadigd, hetgeen ook zwaar lichamelijk letsel kan opleveren. Het handelen van verdachte was daarbij naar de uiterlijke verschijningsvorm ook zozeer gericht op dat gevolg dat het niet anders kan dan dat verdachte willens en wetens die aanmerkelijke kans heeft aanvaard.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. A.M.G. Smit, voorzitter,
mr. C.P.J. Scheele en mr. A.H. Klip, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.E.M. de Ridder, griffier,
en op 13 juli 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.M.G. Smit en mr. A.H. Klip zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.