ECLI:NL:GHSHE:2023:2384

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
20-000069-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met aanpassing van straf en schadevergoeding in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, dat op 29 december 2022 was gewezen. De verdachte, geboren in 1971 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor meerdere diefstallen, waaronder diefstal met bedreiging met geweld. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden, maar de advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een gevangenisstraf van 12 maanden. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk bevestigd, maar de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij aangepast. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 213 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 500,- voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft ook de proceskosten van de benadeelde partij toegewezen, maar de reiskosten zijn afgewezen omdat de benadeelde partij door een advocaat werd bijgestaan. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000069-23
Uitspraak : 18 juli 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats
’s-Hertogenbosch, van 29 december 2022 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met parketnummers 01-236002-22 en 01-259658-22, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
met als postadres: [postadres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte ter zake van ‘diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren’ (parketnummer 01-236002-22 feit 1), ‘diefstal, meermalen gepleegd’ (parketnummer 01-236002-22 feit 2) en ‘diefstal’ (parketnummer 01-259658-22) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden met aftrek van voorarrest.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] (parketnummer 01-236002-22 feit 1) is door de rechtbank gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 389,-, vermeerderd met de wettelijke rente over de materiële schade (€ 39,-) vanaf 15 december 2022 en over de immateriële schade (€ 350,-) vanaf 16 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard. De verdachte is veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij, tot aan de datum van het vonnis begroot op nihil. De rechtbank heeft het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis afgewezen.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof deze zal toewijzen tot een bedrag van € 750,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen in de proceskosten die door de benadeelde partij ter zake van het bijwonen van de zitting in eerste aanleg en in hoger beroep zijn gemaakt, te weten een bedrag van € 78,-.
De raadsman van de verdachte heeft partiële vrijspraak bepleit van het onder parketnummer 01-236002-22 onder feit 1 tenlastegelegde, te weten voor zover het de strafverzwarende omstandigheid van geweld en/of bedreiging met geweld betreft. Ten aanzien van de onder parketnummer 01-259658-22 tenlastegelegde diefstal heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Daarnaast heeft de raadsman een straftoemetingsverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] heeft de raadsman in het verlengde van de door hem bepleite partiële vrijspraak betoogd dat deze afgewezen dient te worden, dan wel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair is verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Ten aanzien van de gevorderde proceskosten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het bestreden vonnis, met aanvulling van de gronden waarop dit berust en met uitzondering van de opgelegde straf, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel. In zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd. Bijgevolg zullen de daarmee samenhangende overwegingen van de rechtbank, dus voor zover die zien op de opgelegde straf, de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel, in hun geheel worden vervangen op de wijze zoals hierna vermeld.
Het hof zal tevens de toepasselijke wettelijke voorschriften waarop de beslissingen van de rechtbank zijn gegrond vervangen door de hierna opgenomen artikelen.
Aanvulling van de bewijsmiddelen
Parketnummer 01-236002-22 feit 1
In aanvulling op de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen bezigt het hof tevens de navolgende bewijsmiddelen tot het bewijs, waarbij de paginanummers die in de onderstaande bewijsmiddelen worden genoemd verwijzen naar het dossier van de
politie-eenheid Oost-Brabant, proces-verbaalnummer PL2100-2022203440, gesloten d.d. 29 september 2022:
1.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 17 september 2022, pagina 58 tot en met 61, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [medeverdachte] :
V = Vraag verbalisant
A = Antwoord verdachte
V: Wat is er bij de [winkel] gebeurd?
A: Bij de [winkel] ben ik in de auto gebleven. [verdachte]
(het hof begrijpt telkens: verdachte [verdachte] )is de [winkel] binnen gegaan. Ik zag dat [verdachte] naar buiten kwam en hoorde het alarm van de [winkel] af gaan. [verdachte] liet de tas los en is gelijk naar rechts weggerend. Een man die daar liep is achter [verdachte] aangerend. Ik ben met mijn auto achter [verdachte] aangereden. Ik zag dat de man heel dicht achter [verdachte] rende. Ik hoorde de man naar mij roepen “help me”.
2.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte toetsing rechtmatigheid inverzekeringstelling en vordering tot bewaring van de rechter-commissaris in strafzaken van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, d.d. 19 september 2022, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
Diefstal klopt. Ik kan me wel herinneren dat er iemand een stuk achter mij aan is komen lopen.
Ik was ten tijde van de diefstal samen met [medeverdachte]
(het hof begrijpt: [medeverdachte] ).
3.
Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, derde meervoudige kamer voor strafzaken, van 4 juli 2023, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
Het klopt dat ik op 16 september 2022 een diefstal heb gepleegd bij het [winkel] in Someren.
4.
In aanvulling op het door de rechtbank op pagina 12 van het vonnis gebezigde bewijsmiddel, het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 september 2022, pagina 36, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op 16 september 2022 werd door mij, verbalisant [verbalisant 1] , samen met collega [verbalisant 2] , verdachte [verdachte] en verdachte [medeverdachte] aangehouden op de [straat] te Lierop.
In aanvulling op het door ons eerder opgemaakte proces-verbaal van bevindingen:
Wij zagen dat [medeverdachte] als bestuurder optrad in genoemd voertuig. Wij zagen dat verdachte [verdachte] als passagier naast [medeverdachte] zat.
Voertuig: Personenauto
Merk/type: Citroen Ds4
Bijzonderheden: Mes in portier rechtsvoor.
5.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 september 2022, pagina 28, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Op 16 september 2022 was ik, verbalisant [verbalisant 3] , samen met collega [verbalisant 4] belast met de noodhulp in Helmond.
Naar aanleiding van de aanhouding van [verdachte] kwam ik ter plaatse.
In het voertuig van de twee aangehouden verdachten, zag ik dat bij de voetenruimte van de bijrijderskant een geopend bierblik op de grond lag. [verdachte] was de verdachte die op de bijrijdersstoel zat. Ik rook dat er een alcohollucht van [verdachte] afkwam.
6.
De foto opgenomen op pagina 25waarop te zien is een mes, aan één kant boller, lemmet ongeveer 7 cm snijgedeelte, zilver van kleur.
Aanvullende bewijsoverweging
Parketnummer 01-236002-22 feit 1
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte ontkend dat hij, nadat hij op 16 september 2022 bij het [winkel] in Someren een diefstal had gepleegd, de heer [benadeelde partij] heeft bedreigd door hem de woorden toe te voegen “Ik steek je dood, ik steek je dood”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of door hem een mes te tonen. De verdachte heeft verklaard dat hij, nadat hij het [winkel] uit liep en de poortjes af gingen, zijn tas op de grond heeft gegooid en is weggerend. Hij heeft niet gezien dat er iemand achter hem aan kwam gerend en heeft niemand (met een mes) bedreigd.
Het hof hecht geen waarde aan deze verklaring van de verdachte, nu deze verklaring niet overeenstemt met de verklaring die de verdachte op 19 september 2022 – drie dagen na het tenlastegelegde feit – heeft afgelegd bij de rechter-commissaris, inhoudende dat hij zich kan herinneren dat er iemand een stuk achter hem aan is komen lopen. Het hof heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de aangifte zoals gedaan door [benadeelde partij] .
Bovendien wordt de verklaring van aangever [benadeelde partij] ondersteund door de inhoud van de overige bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van [getuige] , de verklaring van [medeverdachte] – inhoudende dat hij zag dat er een man achter de verdachte aan rende en hij de man “help me” hoorde roepen – en het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , waaruit volgt dat zij in de auto van [medeverdachte] , waar de verdachte kort na de diefstal als passagier is ingestapt, in het opbergvak van de passagiersdeur een zilverkleurig zakmes hebben aangetroffen. Het aangetroffen mes komt overeen met de beschrijving van dit mes door de aangever [benadeelde partij] . Deze beschrijving is dusdanig specifiek, qua lengte van het lemmet, de vorm ervan en de kleur, dat het hof het aannemelijk acht dat dit het mes is dat door de verdachte is getoond.
Tegen de achtergrond van het voorgaande en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 01-23600-22 onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere winkeldiefstallen, waarvan één diefstal werd gevolgd van bedreiging met geweld. De verdachte heeft zijn bedreiging kracht bijgezet door het gebruik van een mes. Winkeldiefstallen leveren voor winkeliers veel overlast, schade en ergernis op en hindert hen in de bedrijfsvoering. Ook de maatschappij ondervindt schade van winkeldiefstallen, doordat de kosten die gemoeid zijn met het nemen van veiligheidsmaatregelen tegen diefstal, uiteindelijk door de consument worden betaald. In dit geval heeft de verdachte niet alleen het eigendomsrecht van de winkeleigenaren geschonden, maar ook gevoelens van angst teweeggebracht bij de burger die hem was achterna gerend en die verdachte heeft bedreigd door hem een mes te tonen en bedreigende woorden toe te voegen.
Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 4 mei 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat dit uittreksel inmiddels 46 pagina’s telt en waaruit volgt dat hij eerder meermalen onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld. Daaronder bevinden zich veroordelingen ter zake van soortgelijke feiten. Die eerdere veroordelingen hebben de verdachte er klaarblijkelijk niet van weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen. Ook een tweetal eerder opgelegde maatregelen Inrichting Stelselmatige Daders (ISD) hebben de verdachte daarvan niet weerhouden.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte in dit verband naar voren gebracht dat het goed met hem gaat en hij vier uur per week begeleid wordt door [stichting] . Uit het schrijven van de begeleidster van de verdachte d.d. 4 juli 2023 volgt dat de verdachte zich begeleidbaar opstelt, hij zich houdt aan de afspraken en dat momenteel wordt ingezet op het vinden van een eigen woonruimte.
Bij de op te leggen straf heeft het hof naast het strafblad van de verdachte rekening gehouden met de hoeveelheid bewezenverklaarde winkeldiefstallen, de hoeveelheid goederen die daarbij zijn weggenomen en de waarde die zij vertegenwoordigen en het feit dat deze winkeldiefstallen niet alleen in vereniging, maar ook doordacht zijn gepleegd, aangezien daarbij gebruik is gemaakt van een geprepareerde tas.
Als vertrekpunt acht het hof dan ook een gevangenisstraf van 12 maanden, zoals door de advocaat-generaal gevorderd, op zijn plaats. Verdachte heeft in totaal 147 dagen in voorarrest gezeten. Het hof zal ten voordele van de verdachte een zodanige straf opleggen dat de verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis en het overige deel van de straf voorwaardelijk doen zijn. Met het voorwaardelijk strafdeel wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Bovendien fungeert deze voorwaardelijke straf als een forse stok achter de deur om de verdachte door te laten gaan op de (pril) ingeslagen weg en zich begeleidbaar te blijven opstellen.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 213 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.500,00, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voorts is in eerste aanleg een bedrag van
€ 289,- aan proceskosten (bestaande uit reiskosten en een eigen bijdrage voor rechtsbijstand) gevorderd.
De vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 389,-, bestaande uit een bedrag van € 39,00 materiële schade (reiskosten) – vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening – en een bedrag van € 350,- immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de benadeelde partij tevens een vergoeding gevorderd voor de kosten die verband houden met het bijwonen van de terechtzitting in hoger beroep, te weten een bedrag van € 39,- aan reiskosten.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. Dit is onder meer het geval bij ‘aantasting in de persoon op andere wijze’. Van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.
Echter, ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden
aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en de
gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat sprake is van de in artikel 6:106 BW
bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’. In zo’n geval zal degene die zich
hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen.
Het hof is van oordeel dat de laatstgenoemde omstandigheid zich hier voordoet en dat de benadeelde partij als gevolg van het onder parketnummer 01-2360022-2 onder feit 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De benadeelde partij is door de verdachte bedreigd met de woorden “Ik steek je dood, ik steek je dood”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, waarbij hij door de verdachte met een mes werd bedreigd. De benadeelde partij heeft als toelichting op de gevorderde immateriële schade aangevoerd dat hij het incident als zeer bedreigend heeft ervaren en hij tot op heden gevolgen ervaart van het strafbare feit. De aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zijn naar het oordeel van het hof aldus van dien aard dat kan worden gesproken van een aantasting in de persoon op andere wijze als hiervoor bedoeld.
Het hof begroot de omvang van de immateriële schade, gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder de bedragen die in vergelijkbare gevallen plegen te worden opgelegd, naar billijkheid op € 500,-. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Voor het overige dient de vordering tot immateriële schadevergoeding van de benadeelde partij te worden afgewezen.
De benadeelde partij heeft daarnaast gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld in de proceskosten, bestaande (tot op heden) uit een eigen bijdrage van € 250,- voor rechtsbijstand en € 78,- aan reiskosten voor het bijwonen van de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof acht de gevorderde kosten voor rechtsbijstand volledig toewijsbaar. Met betrekking tot de reiskosten overweegt het hof dat deze alleen voor vergoeding in aanmerking komen indien de benadeelde partij de vordering zelf heeft toegelicht en geen gebruik heeft gemaakt van een gemachtigde. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 238 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering blijkt immers dat reiskosten doorgaans niet als ‘noodzakelijk’ worden aangemerkt indien er met een gemachtigde wordt geprocedeerd. Nu de benadeelde partij zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als ter terechtzitting in hoger beroep is bijgestaan door zijn advocaat, komen de gemaakte reiskosten niet voor vergoeding in aanmerking.
Het hof zal de verdachte derhalve tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij, tot op heden begroot op € 250,-. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder parketnummer 01-236002-22 onder feit 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij] is toegebracht tot een bedrag van € 500,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel, en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
360 (driehonderdzestig) dagen;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
213 (tweehonderddertien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[benadeelde partij]ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-236002-22 onder feit 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro)ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 september 2022 tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro);
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het in de zaak met parketnummer
01-236002-22 onder feit 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro)als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 september 2022 tot aan de dag der voldoening en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 10 (tien) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
heft op het tegen de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis, welk bevel reeds eerder is geschorst;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het vorenoverwogene.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. S. Taalman en mr. M.J. Grapperhaus, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. van Kaathoven, griffier,
en op 18 juli 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.