ECLI:NL:GHSHE:2023:2380

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
20-002539-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van het vonnis met uitzondering van de opgelegde straf en beslissingen op vorderingen van benadeelde partijen in een diefstalzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden voor diefstal in een woning door middel van insluiping en diefstal van een elektrische fiets. Het hof heeft het beroep van de verdachte tegen het vonnis van de politierechter behandeld en heeft de opgelegde straf herzien. De verdachte is nu veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van voorarrest.

Daarnaast heeft het hof zich gebogen over de vorderingen van de benadeelde partijen. De vorderingen van benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de benadeelde partij niet-ontvankelijk is verklaard voor bepaalde kosten en de vordering voor immateriële schade is afgewezen wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag. Het hof heeft de vorderingen voor materiële schade toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.

Het hof heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De beslissing van het hof is in lijn met de wettelijke strafmaxima en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelden, met de mogelijkheid van gijzeling indien betaling uitblijft.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002539-22
Uitspraak : 17 juli 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 8 november 2022 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 03-080302-22 en 03-210341-22, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte veroordeeld voor:
  • ‘diefstal in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt’ (parketnummer 03080302-22);
  • ‘diefstal’ (parketnummer 03-210341-22).
Aan de verdachte is door de politierechter een gevangenisstraf van vier maanden opgelegd met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de politierechter onder parketnummer 03080302-22:
  • de vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] geheel toegewezen tot een bedrag van € 1.764,50;
  • de vordering van benadeelde partij [benadeelde 2] geheel toegewezen tot een bedrag van € 565,34;
  • de vordering van benadeelde partij [benadeelde 3] gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 2.618,88,
telkens te vermeerderen met de wettelijke rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht tot datzelfde bedrag, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] is afgewezen voor zover deze ziet op de post ‘woonveilig alarm systeem’ ad € 343,95. Met betrekking tot de post ‘weggenomen geld’ is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard voor een bedrag van € 4.945,00.
De verdachte is veroordeeld in de kosten van de benadeelde partijen.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis integraal zal bevestigen.
Namens de verdachte is vrijspraak bepleit voor het tenlastegelegde onder parketnummer 03080302-22. Ten aanzien van het tenlastegelegde onder parketnummer 03210341-22 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat de vorderingen van de benadeelde partijen nietontvankelijk dienen te worden verklaard.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straf, de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen en de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen. In zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd. Bijgevolg komen de strafoverwegingen van de politierechter en de overwegingen met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen te vervallen en zullen deze worden vervangen door hetgeen hierna zal worden overwogen.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal in een woning door middel van insluiping en diefstal van een elektrische fiets. Door de woning van de slachtoffers te betreden en vrijwel in zijn geheel te doorzoeken om zoveel mogelijk buit te maken, heeft hij inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de bewoners en gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt bij hen en de maatschappij. Daarnaast heeft de verdachte met zijn handelen het eigendomsrecht van de slachtoffers geschonden door een grote hoeveelheid geld uit de woning weg te nemen en verder onder meer waardevolle tassen en schoenen. Dat de verdachte enkel oog heeft voor zijn eigen financiële gewin en geen rekening houdt met de gevoelens van zijn slachtoffers blijkt ook uit de diefstal van een elektrische fiets die hij een half jaar na de insluiping pleegde.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof heeft daarbij gelet op de inhoud van een verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 2 mei 2023, inhoudende dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke zaken, doch deze veroordelingen zijn van langer geleden. In de laatste tien jaar is de verdachte voorts meerdere malen onherroepelijk veroordeeld voor delicten in de sfeer van de Opiumwet, welke delicten doorgaans evenals vermogensdelicten met een financieel motief worden gepleegd. Voorts weegt het hof mee dat de verdachte voor de bewezenverklaarde insluiping geen verantwoordelijkheid neemt. Een taakstraf al dan niet in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals verzocht door de verdediging, acht het hof gelet op de ernst en aard van het feit niet aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis en daarmee de straf integraal zal bevestigen. Dat houdt in dat de advocaat-generaal oplegging van een gevangenisstraf van vier maanden passend en geboden acht. Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met deze gevorderde duur omdat hierin het vorenstaande onvoldoende tot uitdrukking komt. Het hof komt daarom tot een hogere straf.
Alles afwegende legt het hof aan de verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden met aftrek van de tijd die de verdachte reeds heeft doorgebracht in voorarrest.
Vorderingen van de benadeelde partijen
[benadeelde 1]heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend ten bedrage van totaal € 1.764,50, bestaande uit de navolgende posten:
a. opnemen verlofuren: € 163,44;
b. kosten geestelijke gezondheidszorg: € 1.101,06;
c. immateriële schade: € 500,00.
[benadeelde 2]heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend ten bedrage van totaal € 565,34, bestaande uit de navolgende posten:
a. eigen risico zorgverzekering: € 65,34;
b. immateriële schade: € 500,00.
[benadeelde 3]heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend ten bedrage van totaal € 7.907,83, bestaande uit de navolgende posten:
a. niet uitgekeerd bedrag verzekering: € 580,00
b. weggenomen geld: € 5.800,00
c. niet genoten reisdagen: € 610,50
d. opnemen verlofuren: € 163,44
e. beveiligingsmaatregelen: € 453,89
f. immateriële schade: € 300,00.
De benadeelde partijen hebben verzocht om toewijzing van de vordering, te vermeerderen
met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vorderingen van benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zijn bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen. De vordering van benadeelde partij [benadeelde 3] is bij vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 2.618,88, afgewezen ten aanzien van een gedeelte van post e. (€ 343,95) en nietontvankelijk verklaard ten aanzien van een gedeelte van post b. (€ 4.945,00).
In hoger beroep heeft elke benadeelde partij de in eerste aanleg gedane vordering gehandhaafd.
Gelet op de bepleite vrijspraak heeft de verdediging verzocht de benadeelde partijen nietontvankelijk te verklaren in de vordering.
Het hof overweegt als volgt.
Beveiligingsmaatregelen (post e. [benadeelde 3] )
Het hof stelt voorop dat een benadeelde partij in het strafproces vergoeding kan vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden indien tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Voor de beantwoording van de vraag of zodanig verband bestaat zijn de concrete omstandigheden van het geval bepalend. Niet is vereist dat de benadeelde partij is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling rechtstreeks wordt beschermd.
Naar het oordeel van het hof is door de benadeelde onvoldoende aangetoond dat de kosten voor getroffen beveiligingsmaatregelen ad € 453,59 kunnen worden aangemerkt als rechtstreekse schade toegebracht door het bewezenverklaarde feit. Nader onderzoek hiernaar levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal de benadeelde [benadeelde 3] dan ook niet-ontvankelijk verklaren in de vordering ten aanzien van deze post en bepalen dat de benadeelde partij dit deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Immateriële schade van benadeelden en ‘niet genoten reisdagen’ (post c. [benadeelde 3] )
Het hof stelt voorop dat post c. (niet genoten reisdagen) van benadeelde partij [benadeelde 3] door het hof wordt opgevat als een vordering tot immateriële schadevergoeding, nu met deze post kennelijk wordt beoogd een vergoeding te vragen voor de nadelige gevolgen die de benadeelde partij heeft ondervonden door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. Op de desbetreffende dagen heeft de benadeelde partij met zijn partner immers wel nog in het buitenland verbleven. Het hof zal post c. van [benadeelde 3] dan ook beoordelen tezamen met de posten ‘immateriële schade’ van de andere benadeelde partijen.
In artikel 6:106 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is bepaald dat immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt indien – voor zover hier relevant –:
a. de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen;
b. de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Het hof begrijpt dat de benadeelde partijen met de gevorderde immateriële schadevergoeding hebben bedoeld dat zij ‘op andere wijze’ in hun persoon zijn aangetast. Het hof overweegt dat volgens vaste jurisprudentie van bedoelde aantasting in ieder geval sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Hoewel het hof wil aannemen dat het voor benadeelden buitengewoon vervelend is geweest dat zij tijdens hun vakantie het bericht kregen dat er een insluiping in de woning had plaatsgevonden en er vele goederen waren gestolen is het hof – anders dan de eerste rechter en de advocaat-generaal – gelet op het bovenstaande van oordeel dat hetgeen de benadeelde partijen hebben aangevoerd ontoereikend is om te kunnen spreken van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in vorenbedoelde zin. Daarnaast ligt in de aard en de ernst van de normschending die gepaard gaan met het bewezenverklaarde niet reeds besloten dat sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. Een wettelijke grondslag voor vergoeding van de gevorderde immateriële schade ontbreekt derhalve, zodat de posten ‘immateriële schade’ van de drie benadeelde partijen en de post ‘niet genoten reisdagen’ van [benadeelde 3] door het hof zullen worden afgewezen.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de drie benadeelde partijen als gevolg van verdachtes onder parketnummer 03-080302-22 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade hebben geleden tot de navolgende bedragen:
  • [benadeelde 1]: € 1.264,50 (posten a. en b.);
  • [benadeelde 2]: € 65,34 (post a.);
  • [benadeelde 3]: € 6.543,44 (posten a., b. en d.).
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vorderingen tot die bedragen toewijsbaar zijn.
In het bijzonder merkt het hof op over post b. van [benadeelde 3] (weggenomen geld) dat naar het oordeel van het hof, anders dan de eerste rechter, voldoende uit de stukken naar voren komt dat deze schade is geleden. Door de benadeelde partij is het totaalbedrag van € 6.300,00 – waarvan € 500,00 door de verzekering is vergoed – direct bij aangifte opgegeven als gestolen en daarbij is aangegeven dat dit bedrag uit biljetten van € 50,00 bestond. Voorts zijn op de telefoon van de verdachte foto’s aangetroffen waarop de kluis van de benadeelde partij zichtbaar is met een stapel biljetten van € 50,00. Daarbij heeft de benadeelde partij met bankafschriften inzichtelijk gemaakt dat regelmatig contant geld werd opgenomen.
De toe te wijzen bedragen zullen, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2022, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partijen. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partijen nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [benadeelde 1]
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 1] is toegebracht tot een bedrag van € 1.264,50. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [benadeelde 2]
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 2] is toegebracht tot een bedrag van € 65,34. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [benadeelde 3]
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 3] is toegebracht tot een bedrag van € 6.543,44. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen waaronder de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen, en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de
benadeelde partij [benadeelde 1]ter zake van het onder parketnummer 03-080302-22 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.264,50 (duizend tweehonderdvierenzestig euro en vijftig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2022 tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-080302-22 bewezenverklaarde, een bedrag te betalen van € 1.264,50 (duizend tweehonderdvierenzestig euro en vijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2022 tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 22 (tweeëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de
benadeelde partij [benadeelde 2]ter zake van het onder parketnummer 03-080302-22 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 65,34 (vijfenzestig euro en vierendertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2022 tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-080302-22 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 65,34 (vijfenzestig euro en vierendertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2022 tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de
benadeelde partij [benadeelde 3]ter zake van het onder parketnummer 03-080302-22 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 6.543,44 (zesduizend vijfhonderddrieënveertig euro en vierenveertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2022 tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 910,50 (negenhonderdtien euro en vijftig cent) bestaande uit € 610,50 (zeshonderdtien euro en vijftig cent) materiële schade en € 300,00 (driehonderd euro) immateriële schadeaf;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-080302-22 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 6.543,44 (zesduizend vijfhonderddrieënveertig euro en vierenveertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2022 tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 67 (zevenenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. J.F. Dekking, voorzitter,
mr. T. van de Woestijne en mr. N. van der Laan, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Dijkhoff, griffier,
en op 17 juli 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. N. van der Laan is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.