ECLI:NL:GHSHE:2023:2368

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
200.318.096_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot zekerheidstelling proceskosten in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 juli 2023 uitspraak gedaan in een incident tot zekerheidstelling voor proceskosten, ingeleid door [de Holding] B.V. tegen [de B.V.] en [Administratiekantoor]. De appellante, [de Holding] B.V., had eerder een vordering ingesteld tegen [persoon A] en had conservatoir beslag gelegd onder de geïntimeerden. De geïntimeerden, die als eiseressen in het incident optraden, stelden dat zij niet verantwoordelijk waren voor de proceskosten van de appellante en vroegen het hof om zekerheidstelling. Het hof oordeelde dat de vordering van de geïntimeerden niet voldoende was onderbouwd en wees deze af. De beslissing over de proceskosten werd aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De zaak wordt verwezen naar de rol van 1 augustus 2023 voor beraad partijen, waarbij verdere beslissingen worden aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.318.096/01
arrest van 18 juli 2023
gewezen in het incident ex artikel 477a lid 2 Rv in de zaak van
[de Holding] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna aan te duiden als: [appellante],
advocaat: mr. P.C. van Nielen te Helmond,
tegen

1.[de B.V.],gevestigd te [vestigingsplaats],

2.
[Administratiekantoor],gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerden in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
hierna gezamenlijk aan te duiden als: [geïntimeerden],
advocaat: mr. M.C.G. Nijssen te Heerlen,
op het bij exploot van dagvaarding van 24 oktober 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 27 juli 2022, gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerden] als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/267485 / HA ZA 19-416)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven tevens akte vermeerdering en vermindering van eis met producties;
  • de incidentele vordering inhoudende verzoek tot zekerheidstelling proceskosten ex artikel 477a lid 2 Rv tevens memorie van antwoord tevens akte uitlating vermeerdering/vermindering eis van [geïntimeerden];
  • het antwoord in incident tot zekerheidstelling ex artikel 477a lid 2 Rv van [appellante].
Het hof heeft een datum bepaald voor arrest in het incident.

3. De beoordeling

De feiten in de hoofdzaak
3.1.
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
a. a) [appellante] heeft bij dagvaarding van 3 mei 2019 [persoon A] (hierna: [persoon A]), gedagvaard voor de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, en de veroordeling gevorderd van [persoon A] tot betaling aan haar van een bedrag van € 375.000,-- met rente uit hoofde van borgtocht dan wel onrechtmatige daad.
b) Ter verzekering van verhaal van haar vordering op [persoon A] heeft [appellante], na daartoe verkregen verlof, op 3 mei 2019 conservatoir derdenbeslag doen leggen onder [geïntimeerden].
c) [geïntimeerden] hebben de deurwaarder hun respectieve verklaringen derdenbeslag doen toekomen, welke verklaringen kort gezegd hierop neerkomen dat er tussen [geïntimeerden] en [persoon A] geen enkele rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan uit hoofde waarvan de schuldenaar op het tijdstip van het beslag nog iets van [geïntimeerden] hadden te vorderen, nu te vorderen heeft of nog in de toekomst te vorderen zal krijgen.
d) [appellante] betwist de juistheid van de beide verklaringen derdenbeslag en heeft [geïntimeerden] bij dagvaarding van 18 juli 2019 gedagvaard voor de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond. Kort gezegd heeft [appellante] onder meer gevorderd dat de rechtbank [geïntimeerden] op straffe van verbeurte van een dwangsom veroordeelt een deugdelijke en gemotiveerde verklaring te overleggen die voldoet aan het bepaalde in de artikelen 476a Rv en 476b Rv.
e) In het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vorderingen van [appellante] afgewezen.
In het incident
3.2.
De vordering in het incident strekt ertoe dat het hof bepaalt dat [appellante] zekerheid stelt voor de proceskosten waarin [appellante] jegens [geïntimeerden] in deze procedure in hoger beroep kan worden veroordeeld. [geïntimeerden] stellen daartoe dat voorkomen dient te worden dat zij blijven zitten met op [appellante] niet verhaalbare proceskosten veroorzaakt door dit hoger beroep. Omdat [geïntimeerden] niets aan [persoon A] zijn verschuldigd, zal het hof immers niet kunnen bepalen dat [geïntimeerden] de kosten voorlopig in mindering kunnen brengen op een af te dragen bedrag.
3.3.
[appellante] voert gemotiveerd verweer. Allereerst voert zij aan dat het incident tardief is ingesteld omdat [geïntimeerden] dit incident voor het eerst in hoger beroep opwerpen. Artikel 477a lid 2 Rv bepaalt dat dit incident voor alle weren geuit moet worden. Volgens [appellante] betekent dit dat het incident in eerste aanleg uiterlijk tegelijk met het indienen van de conclusie van antwoord had moeten worden opgeworpen. [appellante] beroept zich bij dit verweer mede op artikel 208 Rv in verbinding met artikel 128 lid 3 Rv en stelt zich op het standpunt dat om redenen van concentratie van verweer ook een incidentele vordering als hier aan de orde voor alle weren in eerste aanleg dient te worden ingesteld.
Verder betwist [appellante] dat zij een proceskostenveroordeling niet zou kunnen voldoen. Van een reëel verhaalsrisico is volgens haar geen sprake. [geïntimeerden] hebben dat ook niet gesteld. Omdat [geïntimeerden] onvoldoende concrete feiten en omstandigheden hebben gesteld waaruit blijkt dat er sprake zou zijn van een reëel verhaalsrisico concludeert [appellante] tot afwijzing van de vordering. Voor het geval [appellante] zou worden bevolen zekerheid te stellen, wil zij een zakelijke zekerheid afgeven, een bankgarantie of borg op een derdenrekening van een notaris.
3.4.
Het hof oordeelt als volgt.
3.4.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 477a lid 2 derde volzin Rv kan de rechter op verlangen van de derde-beslagene, in dit geval [geïntimeerden], bepalen dat de executant, in dit geval [appellante], op straffe van niet-ontvankelijkheid, zekerheid stelt voor de proceskosten waarin hij jegens de derde-beslagene kan worden veroordeeld. Blijkens de tekst van deze bepaling gaat het hier om een discretionaire bevoegdheid waarvan de rechter al dan niet gebruik kan maken. De bepaling strekt ertoe te voorkomen dat de derde-beslagene na een betwistingsprocedure met onverhaalbare kosten blijft zitten. De derde-beslagene die zekerheid verlangt, zal zijn daartoe strekkende vordering met voldoende redenen dienen te omkleden.
3.4.2.
Anders dan [appellante] stelt kan de vordering van artikel 477a lid 2 derde volzin Rv
- een provisionele vordering - ook voor het eerst in hoger beroep voor alle weren worden ingesteld. Dat volgt uit artikel 353 Rv, welke bepaling de regels voor de dagvaardingsprocedure in eerste aanleg (de tweede titel) van overeenkomstige toepassing verklaart en alleen voor de vordering tot het stellen van zekerheid van artikel 224 Rv aanvullende regels geeft. [geïntimeerden] hebben hun vordering tot zekerheidstelling voor de proceskosten ingesteld tegelijk met het indienen van de memorie van antwoord. Dat is tijdig. [geïntimeerden] zijn daarom ontvankelijk in hun vordering.
3.4.3.
Ter onderbouwing van hun vordering hebben [geïntimeerden] niet meer gesteld dan dat het hof niet zal kunnen bepalen dat zij de kosten voorlopig in mindering kunnen brengen op een door [geïntimeerden] als derde-beslagene aan [appellante] af te dragen bedrag omdat zij hebben verklaard dat zij niets aan [persoon A] zijn verschuldigd. Dat sprake is van een reëel verhaalsrisico aan de zijde van [appellante] is niet aangevoerd. Daarom dient de incidentele vordering als onvoldoende onderbouwd te worden afgewezen. De beslissing over de proceskosten van dit incident zal worden aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
3.4.4.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor beraad partijen, ambtshalve peremptoir. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering van [geïntimeerden] af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 1 augustus 2023 voor beraad partijen, ambtshalve peremptoir;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 juli 2023.
griffier rolraadsheer