ECLI:NL:GHSHE:2023:236

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
200.318.246_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag op grond van artikel 1:266 BW

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige dochter, geboren in 2009. De moeder, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, verzoekt om het gezag niet te beëindigen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft echter verzocht om de beëindiging van het gezag, omdat de moeder niet in staat zou zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van haar dochter te dragen. De mondelinge behandeling vond plaats op 16 december 2022, waarbij de moeder niet aanwezig was, en de vader ook niet. Het hof heeft besloten de minderjarige niet te horen vanwege haar verstandelijke beperking.

De rechtbank had eerder het ouderlijk gezag van zowel de moeder als de vader beëindigd en de GI benoemd tot voogdes. De moeder voert aan dat zij zich inzet voor haar dochter en dat er positieve ontwikkelingen zijn in haar leven, zoals professionele hulp en een stabiele relatie. De Raad voor de Kinderbescherming en de GI zijn van mening dat de moeder niet in staat is om zelfstandig beslissingen te nemen die in het belang van de minderjarige zijn, en dat de situatie van de moeder niet is verbeterd sinds de eerdere beschikking.

Het hof heeft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter bevestigd en het toepasselijke recht vastgesteld. Na beoordeling van de feiten en omstandigheden concludeert het hof dat de moeder niet in staat is om het gezag over haar dochter uit te oefenen en dat de beëindiging van het gezag noodzakelijk is voor het welzijn van de minderjarige. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, en het hof verzoekt om een afschrift van de uitspraak naar het centraal gezagsregister te sturen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 26 januari 2023
Zaaknummer: 200.318.246/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/390985 / FA RK 21-4951
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.B. Chylinska,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Oost-Brabant, locatie [locatie],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats].
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • de heer
  • de
gevestigd te [vestigingsplaats], hierna te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 4 augustus 2022 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 28 oktober 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en verzocht om, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder wordt afgewezen. Dit alles kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 november 2022, heeft de raad verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 december 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de advocaat van de moeder, mr. Chylinska;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad];
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI].
2.3.1.
De moeder is met bericht van verhindering niet tijdens de mondelinge behandeling
verschenen. De vader is hoewel behoorlijk opgeroepen niet tijdens de mondelinge
behandeling verschenen en heeft zijn mening over het verzoek in appel niet kenbaar
gemaakt.
2.3.2.
Het hof heeft gelet op de verstandelijke beperking van [minderjarige] besloten haar niet te horen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 21 juli 2022;
- V8-formulier van de advocaat van de moeder van 28 november 2022.

3.De beoordeling

3.1.
[minderjarige] is op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] geboren uit de relatie tussen de vader en de moeder. [minderjarige] en de vader hebben de Nederlandse nationaliteit en de moeder heeft de Poolse nationaliteit. De vader heeft vermoedelijk zijn verblijfplaats in Polen. De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van 19 februari 2020 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 19 februari 2020 tot 19 februari 2021. Daarnaast is bij die
beschikking een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een
zorgaanbieder verleend met ingang van 19 februari 2020 tot 19 februari 2021. Deze
maatregelen zijn nadien steeds verlengd, laatstelijk tot 19 februari 2023. [minderjarige] verblijft momenteel bij [instantie] te [plaats].
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank -uitvoerbaar bij voorraad- het ouderlijk gezag van de vader en de moeder over [minderjarige] beëindigd en de GI benoemd tot voogdes over [minderjarige]. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat voldaan is aan de wettelijke vereisten voor het beëindigen van het gezag van de moeder en dat het perspectief niet meer bij de moeder ligt. De moeder doet haar best en wenst in de toekomst voor [minderjarige] te kunnen zorgen. Er is absoluut geen sprake van onwil bij moeder en zoals de raad aangeeft verlopen de contacten tussen [minderjarige] en de moeder heel fijn. Ten tijde van de uithuisplaatsing was de moeder wellicht nog niet volledig in staat om voor [minderjarige] te kunnen zorgen, maar zij doet haar best om dit in de toekomst wel mogelijk te maken. De beoordeling van het perspectief heeft enkel op basis van de situatie van vorig jaar plaatsgevonden. Het verzoek van de raad is niet actueel. Er hebben veel positieve ontwikkelingen plaatsgevonden, zoals het feit dat de moeder professionele hulp ontvangt en een stabiele relatie heeft waarin zij veel steun van haar partner ontvangt. Dit wordt echter op
geen enkele manier onderzocht en in kaart gebracht en er wordt steeds gezegd dat de moeder door haar beperking niet in staat is om het gezag over [minderjarige] uit te oefenen.
Er doen zich bovendien gezagsrechtelijk geen problemen voor en het is ook niet voorzienbaar dat dit in de toekomst gaat gebeuren. Het is duidelijk dat zowel [minderjarige] als de moeder hulp nodig hebben, maar dat is geen gegronde reden voor het beëindigen van het gezag. De moeder werkt overal aan mee en handelt in het belang van [minderjarige].
Naar de mening van de moeder zal de gezagsbeëindiging ten onrechte gevolgen hebben voor de band tussen de moeder en [minderjarige]: het ontbreken van contact of weinig contact met de moeder vormt een bedreiging voor de ontwikkeling van [minderjarige], vooral als het gaat om haar identiteit. Dit dient op alle mogelijke manieren voorkomen te worden.
3.6.
De raad voert, samengevat, het volgende aan. De raad is van mening dat het contact tussen [minderjarige] en de moeder fijn en goed verloopt zolang er begeleiding bij aanwezig is. Het lukt moeder echter niet, niet door onwil maar door onmacht, om de omgang en interactie met [minderjarige] zelfstandig positieve invulling te geven en op gang te houden. De raad constateert dat de situatie van vorig jaar (zoals die ten tijde van het onderzoek naar voren is gekomen) nog steeds hetzelfde is als nu en hierin geen verandering is opgetreden. Moeder woont middels een beschikking op grond van de Wet Langdurige Zorg- in een woonvorm en krijgt daar begeleiding bij. De verwachting is niet dat dit op korte termijn zal wijzigen of verbeteren. Een belemmering die ook meespeelt is dat de moeder haar beperkingen niet erkent. De raad is nog steeds van mening dat een beëindiging van het gezag van moeder in het belang is van [minderjarige]. De zorg die de moeder heeft over de gevolgen van de beëindiging van het gezag voor de relatie tussen de moeder en [minderjarige], acht de raad invoelbaar maar ongegrond. Uit de informatie die de raad van de GI heeft ontvangen blijkt immers dat sinds de gezagsbeëindiging de wekelijkse omgang tussen de moeder en [minderjarige] in duur is uitgebreid. Ook is de omgang in de schoolvakanties uitgebreid. Er is eveneens nog een beeldbelmoment door de week.
Opgemerkt wordt dat er wel degelijk sprake is van geschillen tussen de moeder en de GI. Een voorbeeld hiervan is dat de moeder mondeling toestemming gaf om [minderjarige] de prikpil te geven, maar op het moment dat de moeder hiervoor ook een formulier moest tekenen, wist zij niet meer dat dit besproken was en ondertekende zij vervolgens niet. De raad vindt dit onwenselijk, omdat dit de noodzakelijk geachte (medische) hulpverlening aan [minderjarige] belemmert dan wel vertraagt. Dat is des te meer van belang nu er aanwijzingen zijn dat er mogelijk sprake is van een syndroom bij [minderjarige] en zij voor onderzoek gezien wordt door een kinderarts. Het lukt de moeder niet om hierin zelfstandig beslissingen te nemen die in het belang zijn van [minderjarige]. De raad acht het van belang dat de (medische) hulpverlening aan [minderjarige] onbelemmerd en onvertraagd doorgang heeft, zodat [minderjarige] hier zo min mogelijk last van ervaart en haar belang voorop gesteld wordt. Hiervoor is het nodig dat de beslisbevoegdheid niet bij de moeder ligt, maar bij de GI.
De raad handhaaft de conclusie dat de moeder geen veilige en voorspelbare opvoedingsomgeving voor [minderjarige] kan bieden en dat het perspectief van [minderjarige] niet bij de moeder ligt. De onderbouwing daarvan is tweeledig. Enerzijds is er bij de moeder sprake van persoonlijke problematiek, waardoor zij niet in staat is gebleken de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [minderjarige] uit te voeren. De moeder erkent haar eigen problematiek niet en
accepteert onvoldoende hulpverlening. Anderzijds is [minderjarige], zo blijkt uit onderzoeken gedurende de laatste jaren vanuit de woonvoorziening, een ernstig getraumatiseerd meisje met een matig verstandelijke beperking, dat in de thuissituatie ernstig verwaarloosd is. [minderjarige] is vanwege haar problematiek en hetgeen zij heeft meegemaakt, kwetsbaar en beïnvloedbaar. Zij heeft om die reden behoefte aan een rustige en voorspelbare opvoedomgeving. De raad acht het in haar belang van dat zij in de woonomgeving waar ze
nu verblijft verder zal opgroeien, aangezien daar haar geboden kan worden wat zij nodig heeft.
3.7.
De GI voert, samengevat, het volgende aan. De GI is van mening dat het wel degelijk gevolgen heeft voor [minderjarige] als het gezag bij de moeder blijft. De moeder kan niet overzien welke beslissingen in het belang van [minderjarige] nodig zijn. Dit ligt in de beperking van de moeder in combinatie met de taalbarrière. De moeder moet bij iedere gezagsbeslissing bij de hand worden genomen en dit zorgt voor een onwerkbare situatie, mede gelet op het feit dat [minderjarige] vanwege haar beperkingen veel (medische) hulpverlening nodig heeft en er in dat kader regelmatig beslissingen dienen te worden genomen.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.8.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter en het toepasselijk recht. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft en het Nederlands recht van toepassing is.
Gezagsbeëindigende maatregel
3.8.2.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt
bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging
en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een
voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten
termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
3.8.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat [minderjarige] zodanig opgroeit dat zij in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, als bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn. Het hof voegt daar nog, op grond van de stukken
en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, het volgende aan toe. Inmiddels is gebleken dat ondanks de gezagsbeëindigende maatregel de omgang tussen de moeder en [minderjarige] juist is uitgebreid. Door de GI wordt dan ook actief gezocht naar een modus en praktische invulling van de rol van de moeder in het leven van [minderjarige] waardoor de band tussen [minderjarige] en de moeder in stand blijft. De moeder blijft belangrijk voor [minderjarige]. Er geen sprake is van de door de moeder gevreesde bedreiging voor de ontwikkeling van [minderjarige] door vermindering van de contacten.
3.9.
Het voorgaande brengt met zich dat aan de voorwaarden voor beëindiging van het gezag van de moeder is voldaan en dat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat het gezag van de moeder wordt beëindigd.
3.10.
Dit leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda van 4 augustus 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.M.C. Dumoulin en M.I. Peereboom-van Drunick en is op 26 januari 2023 uitgesproken in het openbaar door mr. H. van Winkel in tegenwoordigheid van de griffier.