ECLI:NL:GHSHE:2023:235

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
200.313.381_01 en 200.313.381_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de verdeling van zorg- en opvoedingstaken en kinderalimentatie na echtscheiding

In deze zaak heeft de vrouw hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de echtscheiding werd uitgesproken en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, alsook de kinderalimentatie werd vastgesteld. De vrouw is het niet eens met de beslissing over de zorgverdeling en de hoogte van de kinderalimentatie die de man moet betalen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw haar zorgen geuit over het welzijn van de kinderen wanneer zij bij de man verblijven. De man betwist de zorgen van de vrouw en stelt dat hij goed voor de kinderen zorgt en dat de huidige co-ouderschapsregeling goed functioneert. Het hof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, aangezien de kinderen in Nederland verblijven. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, omdat er geen concrete zorgen zijn die een wijziging van de zorgregeling rechtvaardigen. De vrouw heeft haar verzoek tot schorsing van de beschikking ingetrokken, waardoor het hof haar niet-ontvankelijk heeft verklaard in dat verzoek. De kinderalimentatie is door het hof in stand gehouden, en de proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 26 januari 2022
Zaaknummers: 200.313.381/01 en 200.313.381/02
Zaaknummers eerste aanleg: C/031290366 /FA RK 21-1225 en
C/031294092 /FA RK 21-2548
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.G.W. Hendriks,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.W.M. van Doorn.
Deze zaak gaat over de minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2012 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2016 in [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.
De zaak in het kort:
De vrouw stelt hoger beroep in tegen de echtscheidingsbeschikking omdat zij het niet eens is met de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de door de man te betalen kinderalimentatie.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 5 juli 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De vrouw heeft bij beroepschrift met producties, ingekomen bij de griffie van het hof op 19 juli 2022, hoger beroep ingesteld. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de advocaat van de vrouw het verzoek, zoals geformuleerd in het petitum van het hoger beroepschrift, desgevraagd nader toegelicht en geconcretiseerd. Het hof begrijpt dat wordt verzocht de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de kinderalimentatie te schorsen. Verder wordt verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor wat betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de kinderalimentatie en opnieuw rechtdoende te bepalen dat:
de vakanties en feestdagen niet gelijkelijk worden verdeeld en dat de kinderen één weekend in de veertien dagen bij de man verblijven van vrijdag tot en met zondag en in de week na het weekend dat de kinderen bij de vrouw zijn geweest op woensdag na school tot donderdagochtend, althans de raad op te dragen om binnen twee maanden, althans zo spoedig mogelijk, een onderzoek in te stellen en advies uit te brengen over de vraag welke beslissing ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in het belang is van de kinderen;
de man gehouden is op met ingang van 31 maart 2021 een kinderalimentatie aan de vrouw te voldoen van € 95,- per kind per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen bij de griffie van het hof op 5 september 2022, heeft de man verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 december 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Hendriks;
  • de man, bijgestaan door mr. Van Doorn;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 19 mei 2022;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de man van 30 september 2022;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de man van 16 november 2022;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw van 8 december 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 12 mei 2012 in [plaats] (Servië) met elkaar gehuwd. Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.
3.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
3.3.
Bij beschikking van 5 juli 2022 (de bestreden beschikking) is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken.
Echtscheiding en nevenvoorzieningen
3.4.
Het hof stelt vast dat de vrouw, uitgaande van de formulering in het petitum van haar hoger beroepschrift, vol hoger beroep heeft ingesteld tegen de bestreden beschikking en heeft verzocht om vernietiging van de bestreden beschikking. De vrouw heeft echter geen grieven gericht tegen de door de rechtbank uitgesproken echtscheiding en de beslissing over het hoofdverblijf, het huurrecht en de verdeling. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vrouw zich niet wenst te verzetten tegen de door de rechtbank uitgesproken echtscheiding. Ook verzet zij zich niet tegen de beslissing van de rechtbank over het hoofdverblijf, het huurrecht en de verdeling, zodat het hof het verzoek van de vrouw in zoverre zal afwijzen.
Verzoek tot schorsing
3.5.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling haar verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking, geregistreerd onder zaaknummer 200.313.381/02, ingetrokken. Het hof zal de vrouw in dit verzoek dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
3.6.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bepaald dat de kinderen wisselend een week bij de man en een week bij de vrouw verblijven (een co-ouderschapsregeling), waarbij het wisselmoment plaatsvindt op zondagavond om 18.00 uur. De vakanties en feestdagen worden in onderling overleg bij helfte tussen partijen verdeeld, met dien verstande dat de kinderen gedurende de zomervakantie ten minste een periode van twee weken aaneengesloten bij iedere ouder kunnen verblijven.
3.7.
De vrouw kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
De vrouw voert - samengevat - aan dat zij zich zorgen maakt over het welzijn van de kinderen als zij bij de man zijn. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat zij haar zorgen onvoldoende heeft onderbouwd en de vrouw acht het onbegrijpelijk dat de rechtbank haar verzoek om een raadsonderzoek te gelasten heeft gepasseerd. De vrouw acht de man niet in staat om de dagelijkse zorg voor de kinderen op zich te nemen. De kinderen vertellen de vrouw over corrigerende tikken die de man uitdeelt en dat zij uren met de tablet bezig mogen zijn. Naast de zorg voor de kinderen werkt de man fulltime, terwijl de vrouw een bijstandsuitkering heeft en volledig beschikbaar is voor de kinderen. De vrouw voert verder aan dat een co-ouderschapsregeling veronderstelt dat beide ouders met elkaar (kunnen) communiceren over de kinderen. Op 30 oktober 2022 heeft de vrouw de man bij haar thuis uitgenodigd om met elkaar in gesprek te gaan. Het was een lastig gesprek. Er zijn ook nog financiële zaken die door partijen moeten worden afgewikkeld. De communicatie is na het gesprek iets verbeterd, maar nog niet optimaal. Partijen staan op de wachtlijst bij de gemeente voor een traject om de onderlinge communicatie te verbeteren. De vrouw geeft desgevraagd aan dat partijen geen ruzie maken waar de kinderen bij zijn. Ook helpen zij elkaar met (de opvang van) de kinderen en belt de vrouw de man op als er iets is, hij is tenslotte de vader van de kinderen.
3.9.
De man voert - samengevat - aan dat hij de stellingen van de vrouw betwist en dat een objectiveerbare onderbouwing van de stellingen ontbreekt. De man wil de huidige co-ouderschapregeling voortzetten. Hij benadrukt dat de vrouw een sollicitatieverplichting heeft en zij ook moet gaan werken. Ondanks zijn baan staat hij altijd klaar voor de kinderen. De man werkt vanuit huis en kan zelf zijn tijd indelen. Hij kan ook in de avonden werken. De man brengt de kinderen naar zwemles en sporten, is actief lid van de oudervereniging op de school van de kinderen en hij is trainer van het voetbalteam van hun zoon. Het gaat goed met de kinderen en dat zij af en toe televisie of op de tablet kijken is niet erg. De man voert verder aan dat de verstandhouding met de vrouw eigenlijk prima is. Het klopt dat partijen op de wachtlijst staan voor een traject om de communicatie te verbeteren. De financiële zaken als gevolg van de echtscheiding moeten nog door partijen worden afgewikkeld, maar zij gaan samen naar de zwemles van de kinderen of naar het turnen kijken. Als voorbeeld noemt de man dat partijen samen waren overeengekomen dat hij de kinderen tijdens de feestdagen ruim twee weken zou opvangen als de vrouw naar haar familie in Servië zou reizen. De reis is uiteindelijk niet doorgegaan, maar blijkbaar vindt de vrouw hem op die momenten wel een goede vader.
3.10.
De raad kan het hof niet voorzien van een advies over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, omdat de verhalen van de ouders hierover enigszins tegenstrijdig zijn. Een raadsonderzoek kan indien gewenst meer duidelijkheid verschaffen, maar gelet op wat er is besproken vindt de raad het geen halszaak. Partijen zijn beide betrokken ouders en zien in dat een hulpverleningstraject kan helpen om hun onderlinge communicatie te verbeteren.
3.11.
Het hof overweegt als volgt.
3.11.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft. Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar het recht van Nederland te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
3.11.2.
In artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter kunnen worden voorgelegd. Daartoe behoort ook het geschil over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.11.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en afweging overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat een co-ouderschapsregeling in het belang van de kinderen wenselijk wordt geacht. Door de vrouw is niets aangevoerd dat tot een ander oordeel noopt. Het gaat goed met de kinderen. Partijen zijn in staat om met elkaar te communiceren over de kinderen en zij staan op een wachtlijst om de communicatie daar waar nodig verder te verbeteren. Partijen bezoeken samen de (sport)activiteiten van de kinderen en springen bij in de zorg voor de kinderen waar nodig. De man werkt weliswaar fulltime, maar niet gebleken is dat hij zijn baan niet kan combineren met de zorg voor de kinderen. Er is naar het oordeel van het hof niet gebleken van concrete reële zorgen die maken dat de co-ouderschapsregeling niet kan worden gehandhaafd. Nog afgezien van het feit dat de vrouw niet heeft geformuleerd welke verdeling van de vakanties zij wèl vastgelegd wil zien, ziet het hof geen aanleiding om ten aanzien van de verdeling van de vakanties een andere regeling te bepalen dan de rechtbank heeft gedaan.
Kinderalimentatie
3.12.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, heeft de rechtbank verder bepaald dat de man met ingang van 1 juli 2022 een bedrag van € 147,- per maand voor beide kinderen gezamenlijk (€ 73,50 per kind per maand) dient te betalen aan de vrouw als kinderalimentatie.
3.13.
De vrouw kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.14.
Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft. Net als de rechtbank past het hof het recht van Nederland toe op het verzoek om kinderalimentatie.
Behoefte
3.15.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw haar grief ten aanzien van de behoefte van de kinderen ingetrokken, zodat deze geen bespreking meer behoeft.
Ingangsdatum
3.16.
De vrouw voert aan dat als ingangsdatum moet worden aangehouden de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek, te weten 30 maart 2021, althans 1 januari 2022.
3.17.
De man voert aan dat er een voorlopige voorziening van kracht was, zodat het redelijk is om de ingangsdatum te bepalen zo dicht mogelijk bij de datum van de eindbeschikking, in dit geval 1 juli 2022.
3.18.
Het hof overweegt als volgt. Bij beschikking van 3 maart 2021 heeft de rechtbank in het kader van de voorlopige voorziening onder meer bepaald dat de man een bedrag van
€ 95,- per kind per maand aan de vrouw dient te betalen voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. Het hof ziet gelet op deze omstandigheid geen reden om uit te gaan van een andere ingangsdatum dan de rechtbank heeft genomen, te weten 1 juli 2022.
Draagkracht man
3.19.
De vrouw voert aan dat de rechtbank aan de zijde van de man tot 1 september 2022 ten onrechte rekening heeft gehouden met forfaitaire woonlasten. De man woonde in die periode bij zijn ouders en had geen woonlasten.
3.20.
De man voert aan dat het uitgangspunt is om in de berekening voor kinderalimentatie te rekenen met een forfaitair bedrag voor woonlasten. Dat hiervan moet worden afgeweken is door de vrouw onvoldoende gemotiveerd. De man heeft tijdelijk bij zijn ouders gewoond en heeft per 1 september 2022 eigen woonruimte gevonden.
3.21.
Het hof overweegt als volgt. In hetgeen door de vrouw is aangevoerd ziet het hof geen aanleiding om voor de maanden juli en augustus 2021 af te wijken van het forfaitaire systeem dat gehanteerd wordt bij de berekening van de door de man te betalen kinderalimentatie. De situatie dat er mogelijk in die maanden sprake was van een aanmerkelijk lagere woonlast, was in ieder geval niet duurzaam.
Zorgkorting
3.22.
De vrouw voert aan dat de zorgkorting moet worden aangepast als de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken overeenkomstig het verzoek van de vrouw wordt gewijzigd. Zoals hiervoor is gebleken wijzigt het hof de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken niet, zodat het zorgkortingspercentage geen aanpassing behoeft.
Conclusie
3.23.
Gelet op het vorenstaande laat het hof de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie in stand.
Conclusie
3.24.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
3.25.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, gelet op de aard van de zaak.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.313.381/01:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 5 juli 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
in de zaak met zaaknummer 200.313.381/02:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, A.M. Bossink en M.J.C. van Leeuwen en is in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.