ECLI:NL:GHSHE:2023:2334

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
001207-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor kosten van rechtsbijstand in het kader van de piketregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schadevergoeding voor de kosten van rechtsbijstand. De appellante had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, dat gedeeltelijk was toegewezen. De rechtbank had geoordeeld dat de kosten voor de werkzaamheden van de raadsman, die in de piketperiode waren verricht, niet voor vergoeding in aanmerking kwamen, omdat de raadsman de piketmelding had geaccepteerd en niet als gekozen raadsman was opgetreden. Het hof bevestigde deze lijn van redeneren en oordeelde dat de aanwijzing van de raadsman in het kader van de piketregeling niet gelijkgesteld kan worden aan een toevoeging. Het hof concludeerde dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren om een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de raadsman tijdens de piketperiode. Wel werd een vergoeding toegekend voor de kosten van rechtsbijstand na de piketperiode, alsook voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De totale vergoeding die aan de appellante werd toegekend, bedroeg € 1.146,04, waarbij het hof het meer verzochte afwees.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’S-HERTOGENBOSCH

Raadkamer

Bijzondere zaak, nummer: 001207-22
Raadkamernummer eerste aanleg: 22-012894
Beschikking in hoger beroep op verzoek schadevergoeding ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beschikking op het hoger beroep, ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 18 oktober 2022, gegeven op het verzoek van:

[appellante] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres]
te dezer zake woonplaats kiezende ten kantore van:
[raadsman] , [vestigingsadres]
Het verzoek strekt tot toekenning van een vergoeding uit 's Rijks kas ter zake van:
  • de kosten van rechtsbijstand als bedoeld in artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering;
  • de kosten voor het opstellen, indienen en de behandeling van het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering.

Het hoger beroep

De verzoekster – thans appellante – heeft tegen voornoemde beschikking tijdig hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Het hoger beroep is op 1 juni 2023 door de raadkamer van dit hof in het openbaar behandeld.
De appellante is behoorlijk opgeroepen en niet verschenen. De raadsman van appellante is wel ter zitting in raadkamer verschenen en hij heeft verklaard bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn.
Het hof heeft kennisgenomen van de schriftelijke conclusie van de advocaat-generaal van 27 januari 2023, van het e-mailbericht van de raadsman van 24 mei 2023 en de daarbij overgelegde stukken en van het door de raadsman ter zitting in raadkamer overgelegde stuk.
De schriftelijke conclusie van de advocaat-generaal strekt tot bevestiging van de bestreden beschikking en verwerping van het hoger beroep. Ter zitting in raadkamer heeft de advocaat-generaal voornoemd standpunt gehandhaafd.

De beoordeling

Appellante heeft een vergoeding verzocht van de kosten van haar raadsman ter hoogte van
€ 3.050,19 inclusief BTW, alsmede de kosten voor het opstellen, indienen en de behandeling van het verzoekschrift.
Bij beschikking, waarvan beroep, heeft de rechtbank het verzoek gedeeltelijk toegewezen. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat uit het proces-verbaal van voorgeleiding blijkt dat appellante heeft verklaard dat zij haar voorkeursadvocaat, [raadsman] , wilde consulteren. [raadsman] is bij het politieverhoor aanwezig geweest. Daaruit leidt de rechtbank af dat [raadsman] de piketmelding heeft geaccepteerd. Uit artikel 1.1. van het Reglement Piket Raad voor de Rechtsbijstand blijkt dat advocaten die deelnemen aan de piketregeling zich bereid verklaren om de daaruit voortvloeiende zaken op toevoegingsbasis af te wikkelen. De werkzaamheden die de raadsman tot en met 19 oktober 2021, de datum waarop appellante in vrijheid is gesteld, heeft verricht hebben in de piketperiode plaatsgevonden. Deze werkzaamheden hadden betaald kunnen worden door de Raad voor Rechtsbijstand op basis van de toevoeging die door acceptatie van de piketmelding tot stand is gekomen. Door appellante na acceptatie van de piketmelding alsnog op betalende basis bij te staan, is niet gehandeld in overeenstemming met het Reglement Piket Raad voor Rechtsbijstand. Voorts staat ook artikel 18, tweede lid, van de Gedragsregels advocatuur daaraan in de weg. Nu de piketregeling overeenkomstig artikel 39 van het Wetboek van Strafvordering eindigt met het aflopen van de inverzekeringstelling en de verlenging daarvan, acht de rechtbank geen gronden van billijkheid aanwezig om een vergoeding toe te kennen voor de werkzaamheden die zijn verricht tot en met 19 oktober 2021. Voor de kosten van de werkzaamheden na voornoemde datum kent de rechtbank een vergoeding toe ter hoogte van € 126,04, alsmede een forfaitaire vergoeding van € 680,- voor de kosten van het opstellen, indienen en de behandeling van het verzoekschrift.
Het hof overweegt als volgt.
Namens appellante is aangevoerd dat [raadsman] als gekozen raadsman heeft opgetreden en er geen declaratie bij de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: RvR) is ingediend voor de werkzaamheden in de piketfase. Tijdens het eerste contact met appellante is door [raadsman] met appellante overeengekomen dat op betalende basis juridische bijstand zou worden verleend. De raadsman heeft desgevraagd ter zitting in raadkamer kenbaar gemaakt dat de hulpofficier van justitie en/of de RvR niet in kennis zijn gesteld van de mondelinge overeenkomst tussen appellante en de raadsman. [raadsman] heeft verder naar voren gebracht dat hij, na terugkomst op kantoor, aan zijn secretaresse heeft gevraagd om een overeenkomst van opdracht op te maken, welke overeenkomst een paar dagen later, op 16 oktober 2021, is opgemaakt. Het hof merkt op dat de door de raadsman overgelegde overeenkomst van opdracht niet is ondertekend door appellante.
Op grond van de inhoud van het dossier en hetgeen in raadkamer is besproken stelt het hof de navolgende feiten en omstandigheden vast.
  • Appellante is op 13 oktober 2021 in verzekering gesteld.
  • Appellante heeft blijkens het proces-verbaal van inverzekeringstelling van 13 oktober 2021 ten overstaan van de politie te kennen gegeven dat zij gebruik wilde maken van verhoorbijstand van een voorkeurspiketadvocaat, [raadsman] Deze piketmelding is door [raadsman] geaccepteerd.
  • Op 16 oktober 2021 is de overeenkomst van opdracht tussen [raadsman] en appellante opgemaakt, welke overeenkomst niet door appellante is getekend.
  • Op 19 oktober 2021 is de vordering tot bewaring door de rechter-commissaris afgewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 28b Sv luidt voor zover hier van belang:
Lid 1: … Deze kennisgeving kan achterwege blijven indien de verdachte een raadsman heeft gekozen en deze of een vervangende raadsman tijdig beschikbaar zal zijn.
Lid 2: Indien een verdachte die is aangehouden voor een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, desgevraagd rechtsbijstand wenst, stelt de hulpofficier van justitie die bij de voorgeleiding beveelt dat de verdachte wordt opgehouden voor onderzoek, het bestuur van de raad voor rechtsbijstand hiervan onverwijld in kennis, opdat het bestuur een raadsman aanwijst. De tweede volzin van het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 39 Sv luidt voor zover hier van belang:
Lid 1: Het bestuur van de raad voor rechtsbijstand wijst na de kennisgeving, bedoeld in artikel 28b, eerste en tweede lid, of na de mededeling dat een verdachte in verzekering is gesteld voor wie niet eerder een raadsman is aangewezen, een raadsman aan.
Lid 2: De verdachte kan een voorkeur voor een bepaalde raadsman kenbaar maken.
Lid 4: De aanwijzing eindigt met het aflopen van het ophouden voor onderzoek, dan wel van de inverzekeringstelling en de eventuele verlenging.
Het hof is van oordeel dat [raadsman] als raadsman overeenkomstig artikel 28b jo. artikel 39 Sv is aangewezen. [raadsman] heeft de piketmelding geaccepteerd en heeft -naar het hof aanneemt- via de RvR ook de mededeling ontvangen van de inverzekeringstelling.
Niet is gebleken dat [raadsman] zich als gekozen raadsman overeenkomstig artikel 38 Sv heeft gesteld, noch dat hij de RvR heeft geïnformeerd dat als gekozen raadsman (op betalende basis) verder zou worden opgetreden.
Het hof gaat er daarom vanuit dat de aanwijzing van [raadsman] als (voorkeurs)piketadvocaat heeft geduurd tot het moment van het aflopen van de inverzekeringstelling. Dat met de appellant andere afspraken zijn gemaakt en de werkzaamheden niet bij de RvR zijn gedeclareerd, maakt dit niet anders.
Artikel 530 Sv luidt voor zover hier van belang:
Lid 2: Indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht kan aan de gewezen verdachte … uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend …, behoudens voor zover artikel 44a van de Wet op de rechtsbijstand van toepassing is, in de kosten van een raadsman. Een vergoeding voor de kosten van een raadsman gedurende de verzekering en de voorlopige hechtenis is hierin begrepen. …
Artikel 44a Wet op de Rechtsbijstand (hierna: WRB) luidt:
Lid 1: Indien een verdachte in een strafzaak is bijgestaan door een raadsman die op het moment van de verlening van rechtsbijstand is toegevoegd, wordt met uitzondering van de vergoeding van de eigen bijdrage, geen kostenvergoeding van een raadsman als bedoeld in artikel 530, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering toegekend, tenzij de toevoeging, anders dan na een daartoe ingediende aanvraag, wordt ingetrokken of beëindigd.
Lid 2: In het geval op last van de rechter een raadsman is toegevoegd, wordt overeenkomstig het eerste lid geen kostenvergoeding toegekend, indien de toevoeging op of na de uitspraak van de rechter na een daartoe ingediend verzoek van de verdachte bij de rechterlijke instantie die een last heeft verstrekt, wordt ingetrokken of beëindigd.
Het hof is van oordeel dat een aangewezen raadsman ex artikel 28b jo artikel 39 Sv niet hetzelfde is als een raadsman die is toegevoegd. Artikel 44a WRB is in de situatie waarin door appellante een kostenvergoeding wordt gevraagd, niet van toepassing. De ratio van de wettelijke regeling van artikel 530 Sv in samenhang met artikel 44a WRB is te voorkomen dat de gewezen verdachte (achteraf) -al dan niet afhankelijk van het (te verwachten) resultaat- kan afzien van verdere gefinancierde rechtsbijstand én na afloop van de zaak een vergoeding kan vorderen van de Staat voor haar kosten van juridische bijstand. Het hof acht de aanwijzing in het kader van de piketregeling als onderdeel van het totale systeem van gefinancierde rechtsbijstand, vergelijkbaar met de toevoeging in een strafzaak. Bezien tegen de achtergrond van de hiervoor genoemde ratio en de overige omstandigheden in deze zaak in aanmerking genomen, acht het hof geen gronden van billijkheid aanwezig om een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de aangewezen raadsman tijdens de piketperiode. Het hof overweegt daarbij dat de raadsman ter zitting in raadkamer heeft medegedeeld dat de raadsman heeft verzuimd om onverwijld aan de hulpofficier van justitie en/of de RvR kenbaar te maken dat hij op betalende basis zou optreden.
Hetgeen namens appellante overigens naar voren is gebracht leidt niet tot een ander oordeel.
Het hof acht gronden van billijkheid aanwezig om een vergoeding toe te kennen voor de kosten van rechtsbijstand die zien op werkzaamheden na 19 oktober 2021, het moment waarop de aanwijzing is geëindigd, overeenkomstig de namens appellante overgelegde urenspecificatie. De totale tijd die aldus voor vergoeding in aanmerking komt bedraagt 25 minuten.
Het hof is van oordeel dat in dit geval het door de raadsman gedeclareerde uurtarief van
€ 250,- exclusief BTW billijk is. Het hof kent voor de kosten van rechtsbijstand een vergoeding toe ten bedrage van € 126,04, inclusief BTW. Het hof wijst het meer verzochte af.
Kosten verzoekschrift
Het hof kent voor het opstellen, indienen en de behandeling van het verzoekschrift in eerste aanleg een forfaitaire vergoeding toe van € 680,-. Voor de behandeling van het verzoekschrift in hoger beroep kent het hof een forfaitaire vergoeding toe van € 340,-.
Het hof kan zich, gelet op het voorgaande, niet verenigen met de bestreden beschikking en de gronden waarop deze berust. Het hof zal de beschikking derhalve vernietigen en beslissen als na te melden.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt de beschikking waarvan beroep en doet opnieuw recht.

Kent aan appellant ten laste van de Staat een vergoeding toe ten bedrage van
€ 1.146,04
(zegge: duizend honderdzesenveertig euro en vier eurocent).
Wijst het meer verzochte af.
Aldus beslist door mr. O.A.J.M. Lavrijssen, voorzitter,
mr. A.J. Henzen en mr. N.J.L.M. Tuijn, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mw. M.J.M. van de Pol, griffier,
en uitgesproken ter openbare raadkamer van dit gerechtshof van 4 juli 2023.
De voorzitter beveelt de tenuitvoerlegging van deze beslissing en gelast de griffier van dit hof binnen zes weken na heden aan appellant te betalen een bedrag van
€ 1.146,04
(zegge: duizend honderdzesenveertig euro en vier eurocent)door overmaking daarvan op [rekeningnummer] onder vermelding van ‘ [betalingskenmerk] ’.