In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 december 2022. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, is de moeder van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2020. De man, verweerder in hoger beroep, is de vader van de minderjarige en heeft deze erkend op 14 oktober 2022. De vrouw is in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank, waarin werd vastgesteld dat de man en de minderjarige recht hebben op contact met elkaar. De vrouw verzoekt het hof om de formulering in de beschikking te wijzigen, omdat deze suggereert dat de minderjarige is geboren uit een affectieve relatie tussen de partijen, wat volgens haar niet het geval is. De man verzet zich tegen dit verzoek en stelt dat de grief van de vrouw niet gericht is tegen een dragende overweging van de rechtbank.
Tijdens de mondelinge behandeling op 12 juni 2023 zijn beide partijen gehoord, maar de Raad voor de Kinderbescherming is niet verschenen. Het hof overweegt dat de grief van de vrouw niet kan leiden tot een ander dictum, omdat de aangevoerde grief niet gericht is tegen een dragende overweging van de rechtbank. Het hof verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 13 juli 2023.