ECLI:NL:GHSHE:2023:2329

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
200.324.903_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de formulering van feiten in de beschikking betreffende de minderjarige en de affectieve relatie tussen de ouders

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 december 2022. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, is de moeder van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2020. De man, verweerder in hoger beroep, is de vader van de minderjarige en heeft deze erkend op 14 oktober 2022. De vrouw is in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank, waarin werd vastgesteld dat de man en de minderjarige recht hebben op contact met elkaar. De vrouw verzoekt het hof om de formulering in de beschikking te wijzigen, omdat deze suggereert dat de minderjarige is geboren uit een affectieve relatie tussen de partijen, wat volgens haar niet het geval is. De man verzet zich tegen dit verzoek en stelt dat de grief van de vrouw niet gericht is tegen een dragende overweging van de rechtbank.

Tijdens de mondelinge behandeling op 12 juni 2023 zijn beide partijen gehoord, maar de Raad voor de Kinderbescherming is niet verschenen. Het hof overweegt dat de grief van de vrouw niet kan leiden tot een ander dictum, omdat de aangevoerde grief niet gericht is tegen een dragende overweging van de rechtbank. Het hof verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 13 juli 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 13 juli 2023
Zaaknummer: 200.324.903/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/378158 / FA RK 20-5572
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.C. van den Doel,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. I. Gerrand.
Deze zaak gaat over [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats].
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie],
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 29 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De vrouw is op 28 maart 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 29 december 2022.
2.2.
De man heeft op 21 april 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 juni 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vrouw, bijgestaan door mr. Van den Doel;
- de man, bijgestaan door mr. Gerrand.
De raad is met kennisgeving vooraf niet verschenen.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats]. De man heeft [minderjarige] op 14 oktober 2022 met toestemming van de vrouw erkend.
3.2.
[minderjarige] woont bij de vrouw. De vrouw oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige] uit.
3.3.
Bij beschikking van 29 december 2022 heeft de rechtbank – op verzoek van de man en met instemming van de vrouw – bepaald dat de man en [minderjarige] recht hebben op contact met elkaar eens in de drie weken op een weekenddag gedurende tenminste drie aaneengesloten uren, zulks in overleg tussen partijen verder vast te stellen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De man heeft tijdens de procedure in eerste aanleg zijn aanvankelijke verzoeken tot verkrijging van vervangende toestemming voor de erkenning van [minderjarige] en tot vaststelling van een informatieregeling ingetrokken. Deze verzoeken zijn daarom niet meer inhoudelijk beoordeeld en heeft de rechtbank bij de beschikking van 29 december 2022 afgewezen.
3.4.
In de beschikking van 29 december 2022 staat, voor zover hier van belang, bij de weergave van de feiten opgenomen:
“2.1. Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie het navolgende thans nog minderjarige kind is geboren: [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2020.”
3.5.
Bij beschikking van 14 maart 2023 heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw om verbetering van de beschikking van 29 december 2022 ten aanzien van overweging 2.1. afgewezen, omdat, kort gezegd, niet is voldaan aan het criterium als vermeld in artikel 31 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

4.De omvang van het geschil

4.1.
De vrouw is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 29 december 2022. Deze grief richt zich tegen overweging 2.1. van die beschikking, waarin als feit staat opgenomen dat partijen een affectieve relatie hebben gehad uit welke relatie [minderjarige] is geboren.
De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt) voor zover het betreft de weergave van de feiten in overweging 2.1. van die beschikking en deze te wijzigen, althans aan te vullen in die zin dat in de te nemen beschikking wordt opgenomen:
“Op [geboortedatum] 2020 is geboren [minderjarige]. [minderjarige] is (via ivf) verwekt met zaad van de man en geboren uit de vrouw.”,
althans een formulering op te nemen die het hof juist acht.
4.2.
De man voert verweer en verzoekt het hof de vrouw in haar verzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het hoger beroep van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Het hof stelt vast dat geen grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de invulling van de omgangsregeling. De aangevoerde grief is enkel gericht tegen overweging 2.1. van de bestreden beschikking.
5.2.
De vrouw voert ter onderbouwing van haar grief, samengevat, het volgende aan.
Met de door de rechtbank gekozen formulering onder 2.1. wordt ten onrechte gesuggereerd dat [minderjarige] vanuit een tussen partijen bestaande liefdesrelatie is geboren. Dat is in strijd met de werkelijkheid. De affectieve relatie van partijen is in 2018 beëindigd. [minderjarige] is middels ivf verwekt, ruim na de beëindiging van de relatie van partijen. Er is geen causaal verband tussen enerzijds de affectieve relatie die partijen hebben gehad en anderzijds de geboorte van [minderjarige]. Partijen hadden geen gemeenschappelijke kinderwens. De man was een voor de vrouw bekende zaaddonor.
De vrouw wil omwille van [minderjarige], als zij daar later naar gaat vragen, en vanwege de feitelijke onjuistheid van de formulering in 2.1. van de bestreden beschikking, dit rechtzetten. De vrouw verzoekt het hof aan te sluiten bij de formulering die partijen hebben opgenomen in de tussen hen gesloten vaststellingsovereenkomst in augustus 2021, onder I., zijnde: “Op [geboortedatum] 2020 is geboren [minderjarige]. [minderjarige] is (via ivf) verwerkt met zaad van de man en geboren uit de vrouw”. De vrouw begrijpt dat de door haar verzochte aanpassing van de formulering niet zal leiden tot een andere beslissing. Dat is ook niet haar bedoeling.
5.3.
De man voert als verweer, samengevat, het volgende aan.
De grief van de vrouw is niet gericht tegen een overweging die dragend is voor de door de rechtbank genomen beslissing. De vrouw heeft geen belang bij haar grief. Om die reden verzoekt de man de vrouw in haar beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
Indien het hof tot een inhoudelijke beoordeling komt, dan geldt dat de rechtbank op goede gronden heeft overwogen dat partijen een affectieve relatie hebben gehad uit welke relatie [minderjarige] is geboren. De rechtbank heeft niet gesuggereerd dat [minderjarige] vanuit een tussen partijen bestaande liefdesrelatie is geboren. Er was sprake van affectie tussen partijen. In de aanloop naar de zwangerschap zijn partijen regelmatig intiem geweest. Zij waren frequent samen, sliepen samen en hadden frequent telefoon- en appcontact. Voor een ivf-behandeling is gekozen omdat de vrouw niet op natuurlijke wijze zwanger werd. Indien er geen affectie tussen partijen was geweest, was de zwangerschap van [minderjarige] niet tot stand gekomen, omdat de man in die omstandigheid geen donor had willen zijn. De man heeft [minderjarige] inmiddels erkend en er is contact tussen [minderjarige] en hem. Dit contact verloopt goed.
De man betwist dat uit de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst blijkt dat er geen sprake was van een affectieve relatie tussen partijen.
5.4.
Het hof overweegt als volgt.
Al zou de formulering van de rechtbank in de bestreden beschikking onder 2.1. (hiervoor weergegeven onder 3.4.) worden aangepast, zoals de vrouw heeft verzocht en waartegen de man gemotiveerd verweer heeft gevoerd, dan kan dit niet tot een ander dictum van de rechtbank leiden.
Overweging 2.1. van de bestreden beschikking betreft ook niet een dragende overweging waarop de rechtbank haar beslissing heeft gebaseerd. Dit is tussen partijen ook niet in geschil.
De grief van de vrouw treft reeds daarom geen doel. Het hof zal de vrouw in haar verzoek niet-ontvankelijk verklaren. De aangevoerde grief behoeft verder geen bespreking.
5.5.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep, zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard, compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in het verzoek in hoger beroep;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, E.M.C. Dumoulin en J.W.P.N. Hermans en is op 13 juli 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.