In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 juli 2023 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de vaststelling van kinderalimentatie. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, heeft in eerste aanleg verzocht om afwijzing van de kinderalimentatie die door de rechtbank was opgelegd. De man, verweerder in het principaal hoger beroep, heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzocht om verhoging van de alimentatie. Het hof heeft de feiten vastgesteld, waaronder de relatie tussen partijen en de zorg voor hun minderjarige kinderen. De vrouw heeft aangevoerd dat de ingangsdatum van de alimentatie ten onrechte is vastgesteld op 14 juni 2021, terwijl zij van mening is dat deze op 1 juli 2021 had moeten zijn. De man heeft echter gesteld dat de ingangsdatum op 11 juni 2021 moet worden vastgesteld, de datum waarop hij zijn verzoek indiende. Het hof heeft geoordeeld dat de ingangsdatum inderdaad op 11 juni 2021 moet worden vastgesteld, omdat de vrouw vanaf die datum rekening had kunnen houden met een bijdrage. Daarnaast heeft het hof de draagkracht van de vrouw beoordeeld, waarbij het hof heeft geoordeeld dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat zij niet in staat is om meer uren te werken. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en bepaald dat de vrouw met ingang van 11 juni 2021 een bedrag van € 250,-- per maand aan de man moet betalen ten behoeve van de verzorging en opvoeding van de minderjarige.