ECLI:NL:GHSHE:2023:2325

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
200.314.895_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijfplaats en kinderalimentatie in een ouderschapsplan na scheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 juli 2023, gaat het om een hoger beroep van een man tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De man verzoekt om wijziging van de hoofdverblijfplaats van zijn 17-jarige zoon, [minderjarige], en om aanpassing van de kinderalimentatie. De ouders hebben samen twee kinderen, [jongmeerderjarige] en [minderjarige], en zijn in 2012 gescheiden. In een ouderschapsplan uit 2017 is afgesproken dat de kinderen afwisselend bij beide ouders verblijven. De man stelt dat de kinderen sinds 1 maart 2020 volledig bij hem wonen, terwijl de vrouw dit ontkent. De rechtbank heeft de kinderalimentatie van de man aan de vrouw vastgesteld op € 340,50 per kind per maand, maar de man is van mening dat deze op nihil moet worden gesteld voor de periode van 1 maart 2020 tot 1 juli 2022, omdat hij alle kosten voor de kinderen heeft gedragen. Het hof oordeelt dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] per 13 juli 2023 bij de man komt, omdat de man de stabiele factor is en de kinderen financieel ongelijk behandeld worden. De kinderalimentatie wordt aangepast, waarbij de man geen alimentatie meer verschuldigd is voor [minderjarige] vanaf de datum van de beschikking. De vrouw wordt verplicht tot terugbetaling van te veel ontvangen kinderalimentatie over de periode van 15 februari 2021 tot 1 juli 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 13 juli 2023
Zaaknummer : 200.314.895/01
Zaaknummer rechtbank : C/01/355357 / FA RK 20-471
in de zaak in hoger beroep van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. L. Proenings.
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. C.M.M. Mikkers.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) in de procedure gekend.
In het kort
Deze zaak gaat, kort gezegd, over de vraag op welke wijze de ouders samen de kosten voor de 19-jarige [jongmeerderjarige] en de 17-jarige [minderjarige] dienen te dragen en over de kwestie bij welke ouder [minderjarige] formeel zijn hoofdverblijfplaats dient te hebben.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 25 mei 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 augustus 2022, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
I. te bepalen dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats zal hebben bij de man dan wel dat [minderjarige] in de Basisregistratie Personen op het adres van de man ingeschreven zal staan;
II. met ingang van 1 maart 2020 de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie op nihil te stellen dan wel op een bedrag dat het hof juist acht met ingang van een datum die het hof juist acht. Voor het geval het hof een door de man te betalen kinderalimentatie vaststelt vóór de datum van 1 juli 2022, hiermee te verrekenen wat de man aan verblijfsoverstijgende kosten heeft voldaan, zijnde in de periode van 15 februari 2021 tot en met 30 juni 2022 een bedrag van € 7.072,-, dan wel dit naar rato te verrekenen afhankelijk van de ingangsdatum die het hof vaststelt, dan wel een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag te verrekenen met hetgeen de man verschuldigd is;
III. te bepalen dat de vrouw aan de man dient te voldoen, binnen 14 dagen na de datum van de beschikking van het hof, de door haar ontvangen kinderbijslag over de periode van december 2019 tot en met maart 2022, zijnde een bedrag van € 5.954,14, dan wel dat het hof een bedrag vaststelt binnen een termijn die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 oktober 2022, heeft de vrouw verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 mei 2023. Bij die gelegenheid zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten, gehoord.
De raad, in de persoon van [vertegenwoordiger van de raad] , heeft het eerste deel van de mondelinge behandeling bijgewoond waar de kwestie van de hoofdverblijfplaats werd behandeld. Daarna heeft zij de zittingszaal verlaten.
2.4.
Het hof heeft [jongmeerderjarige] en [minderjarige] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.
Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en hebben buiten aanwezigheid van hun ouders en de raad een gesprek gehad met de voorzitter in het bijzijn van de griffier. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 7 april 2022;
  • het V-formulier van 8 maart 2023 van de vrouw met bijlagen;
  • het V-formulier van 10 maart 2023 van de man met bijlagen.
2.6.
Beslissing hof op het incident (zaaknummer 200.314.895/02)
Bij beschikking van 17 november 2022 heeft dit hof de incidentele verzoeken van de man tot, kort gezegd, schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking, zekerheidsstelling en opheffing van het loonbeslag onder verbeurte van een dwangsom, afgewezen.
In deze beschikking beslist het hof op de hoofdzaak.
2.7.
Het hof heeft partijen na de mondelinge behandeling medegedeeld dat in deze beschikking zal worden geantwoord op het aanbod van de vrouw om alsnog stukken ten aanzien haar WIA-uitkering in te dienen. Dit staat het hof niet toe. Het hof beslist op het hoger beroep van de man op basis van de stukken zoals deze ten tijde van de mondelinge behandeling bij het hof op 25 mei 2023 beschikbaar waren.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad die in 2012 is verbroken. Zij hebben samen twee kinderen:
  • [jongmeerderjarige] (hierna:
  • [minderjarige] (hierna:
De ouders hebben samen het gezag over [minderjarige] . Hoewel [jongmeerderjarige] op [datum] 2022 meerderjarig is geworden, bedoelt het hof hierna met ‘de kinderen’ [minderjarige] en [jongmeerderjarige] samen.
3.2.1.
Op 9 januari 2017 zijn partijen een ouderschapsplan overeengekomen op basis waarvan de kinderen hun hoofdverblijf bij de vrouw hebben en partijen uitvoering geven aan een co-ouderschap waarbij de kinderen de ene week bij de ene ouder verblijven en de andere week bij de andere ouder. Verder zijn partijen daarbij overeengekomen dat de man aan de vrouw met een bedrag van € 425,- per kind per maand zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
3.2.2.
Relevant in deze zaak is verder dat de kinderen vanaf 1 maart 2020 gedurende een periode (volgens de vrouw tot 1 januari 2021 en volgens de man tot 1 april 2021) volledig bij de man hebben gewoond, waarbij het co-ouderschap tijdelijk niet werd uitgevoerd.
Bij de rechtbank
3.3.1.
Voor zover nu nog relevant, heeft de man op 16 maart 2022 aan de rechtbank de volgende verzoeken gedaan:
I. te bepalen dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats krijgt bij hem dan wel dat [minderjarige] in de Basisregistratie Personen op het adres van de man wordt ingeschreven;
II. dat met ingang van 1 maart 2020 de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie op nihil wordt gesteld dan wel op een bedrag dat de rechtbank juist acht met ingang van een datum die de rechtbank juist acht;
III. te bepalen dat de vrouw aan de man dient te voldoen, binnen veertien dagen na de datum van deze beschikking, de door haar ontvangen kinderbijslag over de periode van december 2019 tot en met maart 2022, zijnde een bedrag van € 5.954,14, dan wel een bedrag dat de rechtbank juist acht met ingang van een datum die de rechtbank juist acht.
3.3.2.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank de kinderalimentatie zoals in het ouderschapsplan van 9 januari 2017 overeengekomen, gewijzigd en bepaald dat de door de man te betalen kinderalimentatie met ingang van 15 februari 2021 nader wordt bepaald op € 340,50 per kind per maand.
Verder blijkt uit pagina 5 van de bestreden beschikking dat de rechtbank de kinderalimentatie over de periode van 1 maart 2020 tot 15 februari 2021 op nihil heeft gesteld.
De rechtbank heeft de andere verzoeken van de man afgewezen.
3.3.3.
De man kan zich met deze beslissingen niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Bij het hof
3.4.1.
Het hof zal eerst een beslissing geven op het onderdeel van de hoofdverblijfplaats (grief 1) en daarna ingaan op de geschilpunten die betrekking hebben op de kinderalimentatie (grieven 2, 3 en 4).
Het hof merkt hierbij op dat partijen het erover eens zijn dat er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden die een nieuwe beoordeling rechtvaardigt.
HOOFDVERBLIJFPLAATS VAN [minderjarige]
3.4.2.
Het standpunt van de man, zoals blijkt uit de stukken en zoals aangevuld op de mondelinge behandeling, luidt – kort samengevat – als volgt.
Het is in het belang van [minderjarige] dat zijn hoofdverblijfplaats alsnog bij de man wordt vastgesteld, omdat de man de stabiele factor vormt voor de kinderen. De man is degene die alle zaken van de kinderen regelt. [minderjarige] had zijn schoolkeuze weloverwogen gemaakt, maar de vrouw stond hier niet achter. Toen de man ter ore kwam dat [minderjarige] de onderwijsovereenkomst nog niet had ingevuld, heeft de man er samen met [minderjarige] voor gezorgd dat dit alsnog is gebeurd en heeft hij dit de volgende dag aan de school retour verzonden. De man vindt het wenselijk dat [minderjarige] op zijn adres staat ingeschreven, zodat hij ook de relevante post ontvangt.
Ook financieel komt alles bij de man terecht. De rechtbank heeft aangegeven dat financiële motieven niet doorslaggevend zijn, maar nu [minderjarige] hier last van heeft, zou dit wel doorslaggevend moeten zijn. Sinds de beschikking van de rechtbank is voor [minderjarige] een onzekere en onveilige situatie ontstaan. De man heeft tot aan de uitspraak van de rechtbank alle verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen voldaan, terwijl de vrouw de kinderbijslag en het kindgebonden budget ontving. De man is naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank vanaf 1 juli 2022 gestopt met het voldoen van zak- en kleedgeld aan [minderjarige] , maar hij constateert dat [minderjarige] geen zak- en kleedgeld krijgt van de vrouw. [minderjarige] moet steeds geld vragen aan de vrouw. [minderjarige] wil geen ruzie en zit in een lastig parket. De vrouw betaalt de kosten van het openbaar vervoer van [minderjarige] niet, in ieder geval niet als [minderjarige] naar de man reist. Dit leidt tot een ongelijkwaardige situatie voor [minderjarige] ten opzichte van zijn broer [jongmeerderjarige] , die geen financiële zorgen heeft omdat hij met de man afspraken heeft kunnen maken over wat de man voor hem betaalt. [jongmeerderjarige] ontvangt nog steeds zak- en kleedgeld van de man. Deze ongelijkheid wordt hersteld door wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] , zodat de man de verblijfsoverstijgende kosten weer voor zijn rekening kan nemen. De man vindt financiële zelfstandigheid voor de kinderen belangrijk en daarom wil hij de kinderen kleedgeld geven, maar de vrouw perkt dat in. De man betaalt nog steeds verblijfsoverstijgende kosten voor [minderjarige] , onder meer voor het openbaar vervoer en voor het boksen. De man wil de kinderen graag ondersteunen op financieel gebied, maar hij hoeft niet alle kosten dubbelop te betalen.
3.4.3.
Het standpunt van de vrouw, zoals blijkt uit de stukken en zoals aangevuld op de mondelinge behandeling, luidt – kort samengevat – als volgt.
De rechtbank heeft terecht besloten om het hoofdverblijf van [minderjarige] niet te wijzigen. De vrouw is altijd de stabiele factor geweest voor de kinderen en heeft fulltime voor de kinderen gezorgd. De man is wederom onvoldoende concreet in het aangeven van het belang voor [minderjarige] om zijn hoofdverblijf te wijzigen. De rode draad in deze discussie is dat de ouders het niet eens zijn over wat verblijfsoverstijgende kosten zijn. De ouders kunnen niet overleggen over wat de kinderen nodig hebben. De man wil niet in gesprek met de vrouw en neemt eenzijdige beslissingen, zonder met de vrouw te overleggen. De man stelt dat hij alle zaken voor de kinderen regelt, maar hij noemt slechts als voorbeeld de aanmelding van [minderjarige] op zijn nieuwe school. Het is niet de schuld van de vrouw dat de door [minderjarige] getekende overeenkomst laat aan de school is verzonden. De man stelt dat hij alle verblijfsoverstijgende kosten heeft voldaan, maar hij heeft deze kosten nimmer met de vrouw besproken. Daarbij vallen niet alle kosten die door de man worden genoemd onder de noemer verblijfsoverstijgende kosten. Aangezien de man zonder enig overleg kosten heeft gemaakt, dienen deze volledig voor zijn rekening te komen. Door eenzijdig met [jongmeerderjarige] afspraken te maken zonder de vrouw hierover te raadplegen en te informeren, is het juist de man die de kinderen niet gelijkwaardig behandelt. De stelling van de man dat financieel alles op hem neerkomt en dat de vrouw geen kosten voor [minderjarige] maakt, is niet juist. De vrouw geeft [minderjarige] alles wat hij nodig heeft. Als [minderjarige] gaat winkelen, koopt hij iets in overleg met de vrouw en stuurt hij de vrouw een betaalverzoek dat zij vervolgens voldoet. Als [minderjarige] iets nodig heeft, moet hij het vragen aan de vrouw en beslist de vrouw hoe het zich gaat ontwikkelen.
Als het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de man wordt bepaald, wordt de vrouw volledig buitenspel gezet. De man zal de vrouw niet informeren over [minderjarige] , noch zal hij in staat zijn om samen met de vrouw beslissingen te nemen.
3.4.4.
De raad heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat er geen nieuwe feiten of zorgen zijn die het noodzakelijk maken om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] te wijzigen naar de man. Wel hebben de kinderen er last van dat de ouders het niet eens zijn waaraan het geld ten behoeve van de kinderen moet worden uitgegeven. De ouders zouden met elkaar in gesprek moeten gaan en afspraken met elkaar moeten maken waar het geld aan uitgegeven wordt. Hoe het nu gaat is niet fijn voor de kinderen, maar ze zijn er al wel aan gewend en ze hebben er blijkbaar niet al te veel hinder of last van. Beide ouders lijken het wel, ieder op hun eigen wijze, te regelen voor de kinderen. Een wijziging van de hoofdverblijfplaats vormt niet de oplossing van het onderliggend probleem, dan komen er wel weer andere problemen voor in de plaats. De samenwerking en de onderlinge communicatie tussen de ouders vormen het probleem. De kinderen merken en voelen dat de ouders het niet met elkaar eens zijn. Het zou goed zijn als de ouders hiervoor hulp zoeken zodat het in de toekomst anders zal gaan.
Het hof overweegt als volgt.
3.4.5.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.4.6.
Het hof ziet twee ouders die allebei in staat zijn om goed voor de kinderen te zorgen. De beslissing over bij wie [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats dient te hebben, heeft er dan ook niets mee te maken dat de ene ouder het beter of juist slechter doet dan de andere ouder. Beide ouders hebben het beste voor met de kinderen, ook op financieel gebied. Hun visies hierover lopen echter zoveel uiteen dat er steeds discussie ontstaat tussen hen over geld, met name over wat verblijfsoverstijgende kosten zijn en hoe die zich verhouden tot de kinderalimentatie die de man ten behoeve van [minderjarige] aan de vrouw betaalt. Beide ouders geven aan dat zij duidelijkheid willen en geen gedoe meer. Het hof is het niet met de raad eens dat de kinderen er niet erg veel hinder of last van lijken te hebben, integendeel. Uit het algehele dossier, zoals bevestigd in de gesprekken met [jongmeerderjarige] en [minderjarige] is gebleken dat zij juist allebei last hebben van deze spanningen tussen hun ouders die altijd te maken hebben met ‘gedoe over geld’. Daarnaast heeft [minderjarige] het hof verteld dat hij het moeilijk vindt om geldzaken te bespreken met zijn moeder, of haar om geld te vragen, omdat hij bang is dat zijn moeder zonder geld komt te zitten. Hij voelt zich bezwaard om haar om geld te vragen voor kleding of bijvoorbeeld het openbaar vervoer. [minderjarige] wil vooral niet dat zijn moeder last heeft van geldkwesties en hij maakt zich soms zorgen of ze nog wel kan rondkomen. Verder is uit de kindgesprekken gebleken dat [jongmeerderjarige] en [minderjarige] erg loyaal aan hun ouders zijn; zij willen allebei niet de reden zijn dat er iets gaat veranderen wat nadelig is voor één van beide ouders. Het hof benadrukt ten behoeve van [jongmeerderjarige] en [minderjarige] dat zij zich nergens bezwaard over hoeven te voelen. Het is bij uitstek de verantwoordelijkheid van hun ouders om samen alle beslissingen rondom hen in onderling overleg te nemen en om ervoor te zorgen dat alles, zowel de financiële als de niet-financiële zaken, wordt geregeld op een manier zodat [jongmeerderjarige] en [minderjarige] er geen last van hebben. Pas als dat de ouders niet lukt, komen er rechters aan te pas en moeten er door hen beslissingen worden genomen. De kinderen kunnen hier dus niets aan doen. Hun mening kan worden betrokken in het nadenken over de beslissing, maar de verantwoordelijkheid voor de beslissing ligt bij de rechters en dat is het geval als de ouders er samen niet uit komen.
3.4.7.
De man heeft naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk gemaakt dat er sinds de beschikking van de rechtbank, nu al weer bijna een jaar geleden, tussen [jongmeerderjarige] en [minderjarige] sprake is van financieel ongelijkwaardige posities. [jongmeerderjarige] krijgt sinds zijn 18e verjaardag rechtstreeks € 600,- per maand zak- en kleedgeld van de man en regelt daarmee zijn eigen geldzaken. [minderjarige] , inmiddels 17 jaar, krijgt dit niet. De vrouw doet het op een andere manier dan de man, wat op zich geen verkeerde manier is. De situatie is echter onwenselijk geworden, omdat er hierdoor een te groot verschil is ontstaan tussen hoe beide broers met geldkwesties omgaan én de geldkwesties tussen de ouders zoveel conflict en discussie veroorzaken dat [minderjarige] en [jongmeerderjarige] hier onevenredig veel last van hebben.
3.4.8.
Bij de beslissing bij wie [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats moet krijgen, zijn financiële motieven nooit doorslaggevend, maar nu de kinderen last hebben van de forse spanningen tussen hun ouders rondom die financiële kwesties, is het hof van oordeel dat het in deze specifieke kwestie wél een doorslaggevend belang is. De spanningen en onrust rondom ‘het geld’ kunnen het beste worden weggenomen indien de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] voortaan bij de man wordt bepaald. Dan kan de man samen met [minderjarige] , zoals hij ook met [jongmeerderjarige] doet, afspraken maken over de kosten die gemaakt moeten worden. [minderjarige] zal daarom zijn hoofdverblijfplaats bij de man krijgen zodat de man vanaf nu alle financiële zaken voor [minderjarige] kan regelen.
Beide ouders hebben aangegeven dat ze duidelijkheid willen en geen gedoe meer over geld. Het hof geeft de ouders nu de duidelijkheid. Het is echter aan de ouders zelf om er geen gedoe meer van te maken.
3.4.9.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] met ingang van 13 juli 2023, de datum van deze beschikking, wijzigen en vaststellen bij de man.
KINDERALIMENTATIE

De ingangsdatum van de periode van de nihilstelling
3.4.10.
Omdat de rechtbank niet kon vaststellen per wanneer het co-ouderschap weer is hervat, is de rechtbank in het midden gaan zitten en heeft de rechtbank bepaald dat het ouderschapsplan wordt gewijzigd, in die zin dat de kinderalimentatie over de periode van 1 maart 2020 tot 15 februari 2021 op nihil wordt gesteld. De ingangsdatum die de rechtbank daarmee feitelijk hanteert ten aanzien van de verlaagde kinderalimentatie is 15 februari 2021. De man is het hier niet mee eens.
De standpunten van partijen luiden, over en weer en kort samengevat, als volgt.
3.4.11.
De man stelt dat de kinderalimentatie ook op nihil dient te worden gesteld in de periode dat werd toegewerkt naar de co-ouderschapsregeling (januari 2021 tot september 2021) en vanaf het moment dat partijen formeel uitvoering zijn gaan geven aan de co-ouderschapsregeling (volgens de man vanaf 5 oktober 2021) tot en met 30 juni 2022, omdat hij tot dat moment de verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen heeft voldaan. In eerste aanleg heeft de vrouw niet weersproken dat de man deze kosten voor de kinderen voldeed. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man aangegeven dat voor zover de rechtbank de door de man te betalen kinderalimentatie met terugwerkende kracht zou vaststellen, dit slechts zou kunnen zien op eventuele verblijfskosten van de kinderen bij de vrouw, maar ook daar zag de man geen reden voor, omdat de vrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet zelf in de verblijfskosten kon voorzien. De vrouw ontving immers ruim € 700,- per maand aan toeslagen zonder dat zij verblijfsoverstijgende kosten hoefde te voldoen. Ook na de bestreden beschikking heeft de man tot en met 30 juni 2022 de verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen voldaan, omdat de vrouw deze kosten niet meteen heeft voldaan en de man ook aan [minderjarige] wilde uitleggen dat hij van de man geen zak- en kleedgeld meer zou ontvangen. Ook stuurde de vrouw verschillende rekeningen door naar de man, die hij vervolgens voldeed. Het hof kan daarom niet eerder dan per 1 juli 2022 een eventuele door de man te betalen bijdrage aan de vrouw kan vaststellen c.q. bekrachtigen, voor zover het hof daar aan toekomt.
3.4.12.
Hoewel de vrouw eigenlijk van mening is dat het co-ouderschap is hervat per 1 januari 2021, legt zij zich erbij neer dat de rechtbank heeft bepaald dat de man in de periode van 1 maart 2020 tot 15 februari 2021 geen bijdrage verschuldigd was aan haar. De vrouw is altijd bereid geweest om afspraken met de man te maken, maar de man is nooit in overleg getreden. De vrouw werd steeds geconfronteerd met eisen van de man die zij moest inwilligen. Vanaf het moment dat er een 50/50 verdeling kwam van de zorg is de man ook niet in overleg gegaan met de vrouw en heeft hij geen enkel bedrag meer betaald.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de alimentatieplicht van de man aan de vrouw moest worden hervat vanaf het moment dat de kinderen weer voor 50% bij de vrouw verbleven. De vrouw is het niet eens met het standpunt van de man dat hij tot aan de bestreden beschikking alle verblijfsoverstijgende kosten heeft voldaan en dat hij om die reden tot die datum geen kinderalimentatie verschuldigd was aan de vrouw, temeer omdat veel van de door de man aangevoerde kosten naar de mening van de vrouw niet vallen onder de noemer van verblijfsoverstijgende kosten en de man hierover geen enkel overleg met haar heeft gevoerd.
Het hof overweegt als volgt.
3.4.13.
Artikel 1:402 BW laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn, de datum van het inleidend processtuk en de datum waarop de rechter beslist.
3.4.14.
De man heeft nauwkeurig gedocumenteerd welke kosten hij ten behoeve van [jongmeerderjarige] en [minderjarige] heeft gemaakt. De vrouw heeft niet weersproken dat de man deze kosten heeft gemaakt. Het hof is het niet met de vrouw eens dat deze kosten voor rekening en risico van de man dienen te komen, omdat hij deze kosten zou maken op basis van zijn eigen keuze. Het hof ziet hierin namelijk weinig tot geen keuzevrijheid. De kosten die de man – bovenop de kinderalimentatie – heeft betaald, waren doorgaans gangbare en noodzakelijke kosten die gemaakt moeten worden voor de kinderen. Uit de door de man overgelegde stukken blijkt dat hij in ieder geval tot 1 juli 2022 voor beide kinderen aanzienlijke bedragen heeft betaald, waarvan de meeste van deze kosten vallen onder ‘verblijfsoverstijgende kosten’, de normale kosten die horen bij de verzorging en opvoeding van kinderen, waaronder de kosten voor het openbaar vervoer, school, de kapper, zakgeld, kleding en sportbeoefening. Dit zijn naar hun aard verblijfsoverstijgende kosten, die betaald zouden moeten worden vanuit de kinderalimentatie. Het is dan ook niet nodig, zoals de vrouw stelt, dat de ouders hierover vooraf met elkaar zouden moeten overleggen. De man heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij in ieder geval tot 1 juli 2022 dermate veel kosten heeft gemaakt die te kwalificeren zijn als verblijfsoverstijgende kosten dat het hof hierin voldoende aanleiding ziet om de ingangsdatum te wijzigen naar 1 juli 2022.

terugbetalingsverplichting
3.4.15.
Het gevolg hiervan is dat de vrouw in de periode van 15 februari 2021 tot 1 juli 2022 kinderalimentatie heeft ontvangen waar zij, achteraf bezien, geen recht op had. De man heeft verzocht om, indien zijn verzoek wordt toegewezen, te bepalen dat de eventueel te veel aan de vrouw betaalde kinderalimentatie aan hem dient te worden terugbetaald. De vrouw heeft dit verzoek niet weersproken en evenmin gesteld dat zij niet in staat zou zijn tot terugbetaling. Het hof is van oordeel dat dit in redelijkheid van de vrouw kan worden gevergd, temeer nu uit de eerdere afgelegde verklaring van de vrouw bij het hof (tijdens de zitting in het incident op 27 oktober 2022) is gebleken dat zij rekening hield met een eventuele terugbetaling van de te veel ontvangen kinderalimentatie. Ook anderszins is het hof niet gebleken dat terugbetaling de vrouw in zodanige financiële problemen zou kunnen brengen dat terugbetaling in redelijkheid niet van haar gevergd zou kunnen worden.
Het hof gaat ervan uit dat partijen onderling een zodanige regeling zullen treffen dat [jongmeerderjarige] en [minderjarige] daar geen last van hebben.
Tussenconclusie
3.4.16.
Het vorenstaande leidt er concreet toe dat de tijdelijke nihilstelling van de kinderalimentatie die is ingegaan op 1 maart 2020 niet eindigt op 15 februari 2021, maar op 1 juli 2022. Ook betekent dit dat de overwegingen hieronder uitsluitend nog betrekking hebben op de kinderalimentatie voor [minderjarige] in de periode van 1 juli 2022 tot 13 juli 2023, omdat [minderjarige] met ingang van laatstgenoemde datum zijn hoofdverblijfplaats bij de man krijgt en de man vanaf dan geen kinderalimentatie meer verschuldigd zal zijn aan de vrouw.

De behoefte van de kinderen & de zorgkorting
3.4.17.
Partijen zijn het erover eens dat de totale behoefte van de kinderen € 1.185,- per maand bedroeg in het jaar 2012 en dat deze geïndexeerd naar 2021 € 1.386,- per maand bedraagt.
Partijen zijn het er ook over eens dat er in 2021 uitgegaan kan worden van een zorgkorting van 35%, omgerekend € 415,- per maand.
Omdat in de stukken en op de zitting is uitgegaan van de gegevens zoals deze in 2021 bekend waren, zal het hof gemakshalve ook uitgaan van deze gegevens.

Draagkracht van partijen in de periode van 1 juli 2022 tot 13 juli 2023
3.4.18.
De rechtbank heeft de draagkracht van de vrouw becijferd op € 346,- per maand (2021) en de draagkracht van de man op € 1.305,- per maand (2021). De draagkracht van de man is in hoger beroep niet in geschil. De vrouw maakt weliswaar opmerkingen over de inkomsten die de man mogelijk heeft (gehad) vanuit de camping die hij exploiteert, maar zij verbindt daar geen conclusies aan. Nu de vrouw bovendien geen incidenteel appel heeft ingesteld en de draagkracht van de man steun vindt in de stukken, gaat het hof aan deze opmerkingen voorbij. De draagkracht van de man staat daarmee vast op € 1.305,- per maand, conform de becijfering van de rechtbank.
Over de draagkracht van de vrouw voeren partijen over en weer het volgende aan.
3.4.19.
Het hof leidt uit de standpunt van de man af dat hij bedoelt te stellen dat de vrouw een groter aandeel dient te leveren in de kosten ten behoeve van [minderjarige] . Volgens de man heeft de vrouw geen dan wel onvoldoende inzage gegeven in haar financiële situatie en licht zij niet toe wat haar situatie is ten aanzien van haar arbeidsongeschiktheid. Het is daardoor niet vast te stellen of de vrouw naast haar WIA-uitkering nog andere inkomsten dan wel uitkeringen heeft. Ook is niet duidelijk in welke mate de vrouw arbeidsongeschikt is, of zij nog een resterende verdiencapaciteit heeft, etcetera. De vrouw heeft slechts drie uitkeringsspecificaties overgelegd, maar zij heeft geen nadere stukken overgelegd (jaaropgaven 2020 en 2021, aangifte inkomstenbelasting, nadere info WIA-uitkering). Op de mondelinge behandeling bij het hof heeft de man benadrukt dat de vrouw daarom in de volledige behoefte van [minderjarige] zou moeten kunnen voorzien.
3.4.20.
De vrouw verweert zich en stelt dat zij midden in het reïntegratietraject zit vanuit de WIA. Naast haar WIA-uitkering krijgt de vrouw een werk-fit-traject aangeboden dat één jaar duurt. Zij heeft in dat kader een werkplek toegewezen gekregen bij [N.V.] waar zij [kalenderdag] mei 2023 is gestart. De vrouw gaat 20 uur per week werken met behoud van haar uitkering. Het inkomen van de vrouw blijft hetzelfde. Gedurende dit traject wordt bezien of de vrouw kan terugkeren in het arbeidsproces. Als 20 uren per week te veel of juist te weinig blijkt te zijn, kan het aantal uren naar beneden of naar boven worden bijgesteld. De rechtbank heeft haar draagkracht te hoog vastgesteld. Dit is slechts € 278,- per maand.
Het hof overweegt als volgt.
3.4.21.
Gelet op de inkomensverschillen tussen partijen, waarbij niet is gebleken dat dit binnen afzienbare termijn aanzienlijk zal veranderen, acht het hof het redelijk en billijk als de man voor een gedeelte van 2/3 (met een aandeel van € 924,-) voorziet in de totale behoefte van de kinderen (totaal € 1.386,-) en de vrouw met een aandeel van 1/3 (€ 462,-).
Het hof volstaat met deze schatting, omdat de vrouw te weinig stukken heeft overgelegd om haar draagkracht en haar verdiencapaciteit nauwkeurig te kunnen becijferen. De vrouw is hier in eerste aanleg ook op gewezen. Dit komt voor haar rekening en risico. Het hof ziet in deze verdeelsleutel een gelijkwaardige verdeling van de draagkracht van beide ouders die aansluit bij de financiële gegevens waarover het hof beschikte ten tijde van de mondelinge behandeling in hoger beroep. Indien het hof vervolgens de overeengekomen zorgkorting van 35% in mindering brengt op het aandeel van de man, zou het aandeel van de man € 255,- per maand dienen te zijn, op grond van de volgende verdeling:
Totale behoefte van de kinderen
€ 1.386,-
Aandeel man (2/3)
€ 924,-
min zorgkorting 35% (€ 415,-) is totaal € 509,- voor twee kinderen, is afgerond € 255,- per maand voor [minderjarige] .
Aandeel vrouw (1/3)
€ 462,-
3.4.22.
Alles in aanmerking nemend, specifiek met het oog op de hiervoor vastgestelde terugbetalingsverplichting van de vrouw en gelet op de toekomstige financiële gevolgen die de wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] voor de vrouw zal krijgen (waarbij geen bijdrage van de man wordt verkregen, gelet op de hiervoor genoemde directe zorgkosten van € 415,- en de geschatte draagkracht van de vrouw van € 462,-), acht het hof het niet redelijk en billijk om de kinderalimentatie die de man in deze periode aan de vrouw is verschuldigd, vast te stellen op een bedrag van € 255,- per maand. Het hof zal de kinderalimentatie over de periode van 1 juli 2023 tot de datum van deze beschikking, 13 juli 2023, vaststellen op het bedrag dat de rechtbank bij de bestreden beschikking heeft becijferd, zijnde € 340,50 per maand. Dit is tevens het bedrag dat daadwerkelijk is betaald. Partijen hebben verklaard dat de man bij is met betalen. Het hof acht het niet redelijk om de vrouw voor dit gedeelte, gelet op het vorenstaande een terugbetalingsverplichting op te leggen. Het hof gaat er vanuit dat de betaalde alimentatie volledig ten goede is gekomen van [minderjarige] . Het hof zal daarom de kinderalimentatie voor de periode van 1 juli 2022 tot aan de datum van deze beschikking, 13 juli 2023, conform de beslissing van de rechtbank vaststellen..
KINDERBIJSLAG
3.4.23.
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat een geschil over de kinderbijslag niet een geschil over de uitoefening van het gezag betreft. De rechtsgrond is primair de wettelijke regel dat de ouder bij wie de kinderen het (voorlopige) hoofdverblijf hebben, gerechtigd is tot kinderbijslag. De vrouw heeft hieraan niet haar medewerking verleend, ondanks haar toezeggingen jegens de rechter (in de voorlopige voorzieningenprocedure) dat zij bereid is om met de man afspraken te maken over de kinderbijslag en het kindgebonden budget gedurende de periode dat de kinderen hun voorlopige hoofdverblijf hadden bij de man en de man alle kosten van de kinderen voldeed. Op grond van de wet, de uitlatingen van de vrouw en de redelijkheid en billijkheid had zij er haar medewerking aan moeten verlenen dat de man de kinderbijslag zou ontvangen. Subsidiair is de rechtsgrond ongerechtvaardigde verrijking. De vrouw is verrijkt met de kinderbijslag, ten koste van de man. Die verrijking is bovendien ongerechtvaardigd, omdat degene die de (verblijfsoverstijgende) kosten van de kinderen voldoet, ook degene is die recht heeft op de kinderbijslag. Dat is niet de vrouw, maar de man.
3.4.24.
De vrouw verweert zich en stelt dat zij altijd bereid is geweest om met de man in overleg te treden over de kinderbijslag en het kindgebonden budget, maar dat er met de man geen overleg mogelijk is. Ten tweede heeft de vrouw er nimmer mee ingestemd dat de kinderen voorlopig het hoofdverblijf zouden hebben bij de man, omdat zij dit niet in het belang van [jongmeerderjarige] en [minderjarige] acht. Zij heeft ermee ingestemd dat de kinderen tijdelijk (gedurende de periode dat zij extern onder behandeling was) bij de man zouden wonen. De vrouw is nog steeds bereid om een afspraak te maken met de man om de door haar ontvangen kinderbijslag in de periode dat de kinderen volledig bij de man woonden te verrekenen met de door de man betaalde kosten. Van ongerechtvaardigde verrijking is formeel gezien geen sprake, aangezien de kinderen op het adres van de vrouw stonden ingeschreven. Dat het partijen niet is gelukt om hierover in overleg te gaan, kan er niet toe leiden dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking.
Het hof overweegt als volgt.
3.4.25.
Volgens artikel 1:253a lid 1 BW kunnen ouders of één van hen geschillen aan de rechter voorleggen omtrent de gezamenlijke gezagsuitoefening. De rechter neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind of de kinderen voorkomt.
Uit de toelichting op dit artikel blijkt dat de wet geen eisen stelt aan de aard of de ernst van het geschil. Er worden diverse voorbeelden van geschillen opgesomd waaronder de verblijfplaats van de kinderen, de kosten van verzorging en opvoeding enzovoorts.
Gelet op de brede uitleg die aan het begrip ‘geschil’ wordt gegeven door de wetgever, is het hof van oordeel dat het verzoek van de man inzake de kinderbijslag door het hof behandeld kan worden.
3.4.26.
De rechtbank heeft bij beschikking van 30 april 2020 het verzoek van man om te bepalen dat de kinderen op zijn adres mogen worden ingeschreven, afgewezen. Het staat vast dat de kinderen in deze periode formeel hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hadden. De vrouw was daarmee gerechtigd tot het ontvangen van de kinderbijslag. De kinderen hebben weliswaar vanaf maart 2020 een hele tijd volledig bij de man gewoond, maar dat vormt nog geen grond om te oordelen dat de man gerechtigd was om de kinderbijslag te ontvangen en het vormt evenmin een rechtsgrond op basis waarvan de vrouw kan worden verplicht om de door haar te ontvangen kinderbijslag ten goede te laten komen aan de man. Omdat de kinderen op het adres van de vrouw stonden ingeschreven, kan er geen sprake zijn van ongerechtvaardigde verrijking. Met ingang van heden, 13 juli 2023, is de man de ouder bij wie [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats heeft en is de man gerechtigd tot het ontvangen van de kinderbijslag; daarvoor niet.
PROCESKOSTEN
3.4.27.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en deze procedure over hun twee kinderen gaat. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om de man te veroordelen in de proceskosten, zoals door de vrouw verzocht.
3.4.28.
Het hof zal in verband met de leesbaarheid de bestreden beschikking van de rechtbank in zijn geheel vernietigen en met ingang van 1 maart 2020 de door de man ten behoeve van [minderjarige] aan de vrouw verschuldigde bijdrage opnieuw vaststellen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking;
en opnieuw rechtdoende:
wijzigt het ouderschapsplan dat partijen op 9 januari 2017 hebben ondertekend voor zover het de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en de kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige] betreft, als volgt:
bepaalt het hoofdverblijf van [minderjarige] (geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ) met ingang van 13 juli 2023 bij de man.
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van
[jongmeerderjarige](geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ) dient te betalen;
- in de periode van 1 maart 2020 tot 13 maart 2022: nihil;
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van
[minderjarige](geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ) dient te betalen:
  • in de periode van 1 maart 2020 tot 1 juli 2022: nihil;
  • in de periode van 1 juli 2022 tot 13 juli 2023; € 340,50 per maand;
  • met ingang van 13 juli 2023: nihil.
stelt vast dat, voor zover de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van
[jongmeerderjarige] en [minderjarige]op grond van deze uitspraak te veel aan de vrouw heeft voldaan, de vrouw tot terugbetaling daarvan kan worden gehouden;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.M.D.M. van der Linden en M.J.C. van Leeuwen en is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.