ECLI:NL:GHSHE:2023:2323

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
200.322.962_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schorsing van contact tussen vader en minderjarige dochter

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De vader verzoekt om een wijziging van de zorgregeling en het herstel van contact met zijn dochter, [minderjarige 1], geboren in 2013. De rechtbank had eerder besloten om het contact tussen de vader en [minderjarige 1] te schorsen totdat in de bodemzaak is beslist, omdat contact op dat moment in strijd zou zijn met de zwaarwegende belangen van het kind. De vader is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat contact met hem schadelijk is voor [minderjarige 1]. Hij heeft argumenten aangedragen over zijn emotionele stabiliteit en de mogelijkheid om veilig contact te onderhouden. De moeder daarentegen stelt dat contact met de vader niet in het belang van [minderjarige 1] is, gezien de emotionele instabiliteit van de vader en de negatieve impact die dit heeft op het kind. De bijzondere curator en de Raad voor de Kinderbescherming hebben ook hun zorgen geuit over de situatie. Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat er geen ruimte is voor contact tussen de vader en [minderjarige 1] en dat de moeder niet in staat is om emotionele toestemming te verlenen voor contact. Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat het verzoek van de vader moet worden afgewezen en dat het contact voorlopig moet worden ontzegd, totdat in de bodemzaak is beslist. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van [minderjarige 1] voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 13 juli 2023
Zaaknummer: 200.322.962/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/385667 / FA RK 22-4017
in de zaak in hoger beroep op het verzoek om een provisionele voorziening ex artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van:
[de vader],
wonende te [woonplaats ] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.J. Lemmens,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats ] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.H. Kroon.
Deze zaak gaat over [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2013, te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
[de bijzondere curator], in haar hoedanigheid van bijzondere curator van [minderjarige 1] ,
kantoorhoudende te [kantoorhoudende] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking betreffende een verzoek op grond van artikel 223 Rv van de rechtbank Oost-Brabant van 22 november 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 februari 2023, heeft de vader verzocht om, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voormelde beschikking te vernietigen, voor zover het betreft de wijziging van de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 13 juli 2021 inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) en de schorsing van het recht van de vader op contact met [minderjarige 1] , totdat in de bodemzaak is beslist en,
het verzoek van de vader om de zorgregeling tussen hem en [minderjarige 1] voor de duur van de bodemprocedure te wijzigen, in die zin, dat [minderjarige 1] bij hem is in de oneven weken van woensdag 15:00 uur tot de week erna dinsdag einde schooltijd (ook als er geen school is), waarbij geldt dat [minderjarige 3] en [minderjarige 2] dan niet bij de vader zullen verblijven, toe te wijzen, eventueel onder vaststelling van een opbouwregeling daartoe.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 31 maart 2023, heeft de moeder verzocht het hoger beroep van de vader ongegrond te verklaren, voor zover zijn hoger beroep en zijn verzoek betrekking hebben op de schorsing van de zorgregeling, de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek om de zorgregeling tussen hem en [minderjarige 1] voor de duur van de bodemprocedure te wijzigen, dan wel het hoger beroep van de vader ongegrond te verklaren en zijn verzoek af te wijzen, en de bestreden beschikking te bekrachtigen onder verbetering van de gronden.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 mei 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Lemmens;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Kroon;
  • de bijzondere curator;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 8 november 2022;
  • het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de vader op 5 mei 2023;
  • het V6-formulier met bijlage ingediend door de advocaat van de moeder op 5 mei 2023;
  • het verslag van de bijzondere curator, ingekomen ter griffie op 12 mei 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest.
Uit het huwelijk van partijen is, op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , [minderjarige 1] geboren.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] uit.
[minderjarige 1] heeft het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.1.1.
De vader heeft twee zoons uit een eerder huwelijk, te weten: [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
3.1.2.
Bij beschikking van 10 augustus 2016 heeft de rechtbank Oost-Brabant de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, welke beschikking op 1 september 2016 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.
Bij beschikking van 13 juli 2021 heeft de rechtbank Oost-Brabant – onder wijziging van alle eerder vastgestelde regelingen – een uitgebreide regeling zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] vastgesteld, zoals in die beschikking is weergegeven.
3.3.
[minderjarige 1] heeft vanaf 5 november 2019 onder toezicht van de GI gestaan. Op
5 augustus 2022 is deze ondertoezichtstelling beëindigd. Een verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] werd door de GI niet langer noodzakelijk geacht.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang:
  • de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 13 juli 2021, voor wat betreft de daarbij vastgestelde zorgregeling gewijzigd, en het recht van de vader op contact met [minderjarige 1] geschorst, totdat in de bodemzaak is beslist;
  • [de bijzondere curator] tot bijzondere curator over [minderjarige 1] benoemd.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing – voor zover de rechtbank daarbij zijn recht op contact met [minderjarige 1] heeft geschorst, totdat in de bodemzaak is beslist – niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De vader heeft geen hoger beroep ingesteld tegen de benoeming van de bijzondere curator.
3.6.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat contact tussen de vader en [minderjarige 1] op dit moment in strijd is met de zwaarwegende belangen van [minderjarige 1] . De rechtbank licht niet toe welke ‘zwaarwegende belangen van [minderjarige 1] ’ het hier betreffen. Genoemde zwaarwegende belangen zijn niet gelegen in de aanwezigheid van [minderjarige 3] en [minderjarige 2] bij de contactmomenten. De vader heeft geregeld dat [minderjarige 3] en [minderjarige 2] niet aanwezig zijn bij de reguliere contact-momenten; [minderjarige 1] kan dus veilig contact met de vader onderhouden. Er speelt op dit moment veel op ouderniveau waar [minderjarige 1] last van heeft. Het gaat daarbij met name om de verwijten die de moeder richting de vader maakt omtrent zijn emotieregulatie, zonder dat dit nader door haar wordt onderbouwd en bewezen. De vader heeft een traject bij de praktijk-ondersteuner van de huisarts afgerond en hij heeft nu wekelijks contact met een toegepaste psycholoog. Het traject bij de toegepaste psycholoog is een breed traject dat niet specifiek gericht is op zijn emotieregulatie. De vader bespreekt met de psycholoog met name waar hij allemaal mee te maken heeft; dit heeft ook betrekking op zijn andere kinderen. Dat [minderjarige 1] klem zit tussen beide ouders rechtvaardigt echter niet een schorsing van het contact voor de duur van de bodemprocedure. Ook de ‘onmogelijkheid’ aan de zijde van de moeder om [minderjarige 1] positief te ondersteunen in haar contact met de vader, maakt niet dat contact niet langer mogelijk is. De rechtbank heeft overwogen dat contactherstel tussen [minderjarige 1] en de vader het uitgangspunt dient te zijn na een korte periode van rust. Vanwege het langdurige verloop van de bodemprocedure is deze korte periode van rust inmiddels verstreken. Het is niet de bedoeling (geweest) van de rechtbank om de vader het recht op contact met [minderjarige 1] te ontzeggen over een langere periode. Het is in het belang van [minderjarige 1] en haar ontwikkeling dat er op korte termijn toegewerkt gaat worden naar contactherstel. Dat de oorspronkelijke regeling, zoals neergelegd in de beschikking van 13 juli 2021, niet kan worden hervat dat begrijpt de vader. De vader kan instemmen met de aanmelding van [minderjarige 1] bij [hulpverlening 1] . Ook staat de vader open voor systeemtherapie. De vader vindt het echter wel belangrijk dat er in de tussentijd iets van contact tussen hem en [minderjarige 1] ontstaat. Hij verzoekt daarom een tijdelijke, structurele, opbouwende en begeleide zorgregeling tussen hem en [minderjarige 1] vast te stellen. De vader is anders bang dat hij [minderjarige 1] verliest.
3.7.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat contact tussen de vader en [minderjarige 1] op dit moment in strijd is met de zwaarwegende belangen van [minderjarige 1] . Uit rechtsoverweging 4.8. van de bestreden beschikking volgt dat – gezien de klempositie van [minderjarige 1] – de huidige situatie niet langer in het belang van [minderjarige 1] is. Ook de bijzondere curator concludeert dit in haar verslag. Er is bij [minderjarige 1] geen ruimte voor contact met de vader; zij wil nu niet naar de vader toe. De vader heeft zich richting [minderjarige 1] dwingend opgesteld en in reactie daarop heeft [minderjarige 1] ‘de deur voor contact dichtgegooid’. [minderjarige 1] zit niet klem tussen de ouders, zoals de vader stelt. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de moeder onvoldoende heeft betwist dat de fysieke veiligheid van [minderjarige 1] bij de vader – ook indien [minderjarige 3] en [minderjarige 2] niet bij de contactmomenten aanwezig zijn – in gevaar is. Contact met de vader is ook in dat geval niet in het belang van [minderjarige 1] . De afwezigheid van [minderjarige 3] en [minderjarige 2] tijdens de contactmomenten neemt slechts een gedeelte van de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] weg. De vader heeft [minderjarige 1] op verschillende momenten niet de veiligheid geboden, die van hem als vader verwacht mag worden. Het ontbreekt [minderjarige 1] daarom aan vertrouwen in de vader. Bovendien belast de vader [minderjarige 1] met zijn emotionele instabiliteit. De emotionele toestand van de vader is sinds de bestreden beschikking verder verslechterd en wordt ook door derden (de bijzondere curator en [hulpverlening 3] ) waargenomen. Bij de vader is verder sprake van een onvermogen om aan te sluiten bij het belang en de behoefte van [minderjarige 1] .
De moeder betwist dat zij de vader diskwalificeert en dat zij niet in staat is om [minderjarige 1] emotionele toestemming te verlenen om het contact met de vader te onderhouden. Zij heeft altijd meegewerkt aan het tot stand brengen van contact en zij heeft daartoe vaak initiatieven genomen en voorstellen gedaan. De moeder was echter – gelet op de signalen die [minderjarige 1] heeft afgegeven – noodgedwongen om opnieuw een procedure te starten. [minderjarige 1] moet serieus worden genomen wanneer zij aangeeft geen contact meer met de vader te willen hebben. Zij heeft dringend hulp nodig. [minderjarige 1] blijft angsten houden en zij heeft een hoog alertheids-niveau. Wanneer zij wordt gepest of uitgedaagd dan schiet [minderjarige 1] in een ‘vecht of vluchtmodus’. Dit zorgt voor escalaties (onder meer op school) wanneer zij fysiek wordt benaderd. Er is inmiddels een kindertherapeut ingeschakeld. De kindertherapeut acht het noodzakelijk dat zo spoedig mogelijk met een EMDR-traject wordt gestart. Ook stemt de moeder in met de aanmelding van [minderjarige 1] bij [hulpverlening 1] . De moeder zal hiervoor contact opnemen met de generalist van de gemeente. Ook staat zij open voor systeemtherapie.
De vader dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn verzoek om de zorgregeling tussen hem en [minderjarige 1] voor de duur van de bodemprocedure te wijzigen. De door de vader verzochte co-ouderschapsregeling leent zich – gelet op alle feiten en omstandigheden – niet voor een behandeling binnen een voorlopige voorzieningenprocedure. De vader miskent hiermee het karakter van de voorlopige voorzieningenprocedure. Daarnaast dient dit verzoek ook op inhoudelijke gronden te worden afgewezen. De rechtbank heeft terecht het contact geschorst totdat in de bodemprocedure is beslist. Het is niet in het belang van [minderjarige 1] dat er op korte termijn wordt toegewerkt naar contactherstel. Een co-ouderschapsregeling is niet in het belang van [minderjarige 1] . Ook begeleide omgang levert spanning op bij [minderjarige 1] . De vader neemt [minderjarige 1] op geen enkele manier serieus en hij heeft geen oog voor haar belangen. [minderjarige 1] is pas recent op het punt van herstel gekomen. Nadat een hulpverleningstraject is doorlopen, kan pas worden toegekomen aan contactherstel tussen de vader en [minderjarige 1] .
3.8.
De bijzondere curator voert in het rapport van 18 april 2023 – samengevat – het volgende aan.
Bij [minderjarige 1] bestaat op dit moment geen ruimte voor contact met de vader. Aan de vraag welke zorgregeling in het belang van [minderjarige 1] is, komt de bijzondere curator niet toe.
De mogelijkheden voor contact tussen [minderjarige 1] en de vader worden negatief beïnvloed door de verstandhouding en de dynamiek tussen de ouders in combinatie met de gebeurtenissen die zich tussen [minderjarige 1] en ieder van de ouders of derden in het verleden hebben voorgedaan. De therapeute van [minderjarige 1] , [therapeute] van [hulpverlening 2] , heeft aangegeven dat pas als de ouders het gezamenlijk eens worden over een eenduidig beeld van de gebeurtenissen er rust komt voor [minderjarige 1] en zij weer kan ankeren. Zolang de strijd tussen de ouders over wat waar is voortduurt, bestaat bij [minderjarige 1] verwarring in welke context zij dingen moet plaatsen. Hierdoor zijn er de volgende zorgpunten bij [minderjarige 1] ontstaan: concentratieproblemen, snel opgeven bij moeilijkheden, oordelend spreken over anderen, verontwaardiging als zij zelf wordt aangesproken en is zij soms in de war. Er is verder sprake van een eenzijdig beeld van de vader. Het vaderbeeld van [minderjarige 1] is verslechterd ten opzichte van het einde van het traject ‘ [hulpverleningstraject] ’ (mei 2022). De ouders geven aan dat zij er geen enkel vertrouwen in hebben dat zij het gezamenlijk eens kunnen worden over de gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden en dat zij geen perspectief zien om hun relatie als ouders te verbeteren.
3.8.1.
De bijzondere curator heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep hieraan – samengevat – het volgende toegevoegd.
In deze zaak wordt veelvuldig gesproken over trauma’s die [minderjarige 1] zou hebben opgelopen. Het incident tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 3] is uitvergroot tot een doodsbedreiging en wordt daarna door de moeder een trauma genoemd. De bijzondere curator heeft contact opgenomen met het psychotraumacentrum van het [ziekenhuis] en met [psychotrauma expertise centrum] (Psychotrauma Expertise Centrum) om de onderhavige zaak te bespreken. Beiden hebben verklaard dat de zaken die zich in het leven van [minderjarige 1] hebben voorgedaan niet als trauma kunnen worden gekwalificeerd. Een aanmelding van [minderjarige 1] bij psychotraumacentrum van het [ziekenhuis] en bij [psychotrauma expertise centrum] is daarom niet mogelijk. Het is wel een optie om [minderjarige 1] aan te melden voor een traject bij [hulpverlening 1] . De wachttijd bij [hulpverlening 1] na aanmelding bedraagt ongeveer twintig weken. [minderjarige 1] heeft in de gesprekken met de bijzondere curator wisselend gereageerd op een eventueel contact met de vader. Tijdens het eerste gesprek heeft [minderjarige 1] spontaan gereageerd. [minderjarige 1] gaf toen aan dat zij dan graag met de vader sushi wilde gaan eten of samen naar de speeltuin zou willen gaan. Tijdens het tweede gesprek gaf [minderjarige 1] aan dat de bijzondere curator haar verkeerd had begrepen en dat zij helemaal geen contact met de vader wil. De bijzondere curator vindt dit atypisch en zij kan niet goed duiden wat daar achter zit. De bijzondere curator heeft op het punt gestaan om een proefcontact tussen de vader en [minderjarige 1] te forceren, maar zij weet niet of dat op dit moment nog in het belang van [minderjarige 1] is. Enerzijds is uit onderzoek gebleken dat het goed is dat er contact blijft wanneer er sprake is van therapie waarbij wordt gewerkt aan de relatie tussen een ouder en een kind. Een contra-indicatie voor contact is echter dat de bijzondere curator geen ondersteuning voor contactherstel bij de moeder ervaart; dit zorgt voor een afbreukrisico. Een optie zou wellicht kunnen zijn dat wanneer de ouders [minderjarige 1] bij [hulpverlening 1] hebben aangemeld zij samen met [minderjarige 1] iets leuks kunnen gaan doen, zoals samen sushi eten. Van belang is dan ook dat er kaders komen wie dit contact gaat begeleiden. Voor [minderjarige 1] is het belangrijk dat zij weet dat het bij dit beperkte contact blijft totdat het traject bij [hulpverlening 1] gaat starten. [minderjarige 1] heeft de angst dat wanneer zij laat zien dat zij het contact met de vader leuk vindt, dat zij daarna wordt overvraagd in dit contact.
3.9.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende verklaard.
Het incident tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 3] heeft een week na de beëindiging van de ondertoezichtstelling plaatsgevonden. De raad vraagt zich af of er ten aanzien van [minderjarige 1] opnieuw een beschermingsmaatregel moet worden uitgesproken. De situatie rondom het contact tussen de vader en [minderjarige 1] is er voor [minderjarige 1] niet makkelijker op geworden. De vader wil heel graag contact met [minderjarige 1] en de moeder heeft uitgebreide redenen om dat contact niet te kunnen ondersteunen. Wanneer het contact tussen [minderjarige 1] en de vader wordt geforceerd dan gaat dat bij [minderjarige 1] weerstand oproepen. Wellicht dat na de door de bijzondere curator genoemde activiteit van [minderjarige 1] en de ouders gezamenlijk, bij [minderjarige 1] ruimte gaat ontstaan voor een begeleid contactmoment.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
Ontvankelijkheid
3.10.1.
Ingevolge artikel 223 lid 1 Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Ingevolge HR 5 december 2014 ECLI:NL:HR:20154:3533 leent artikel 223 Rv zich voor overeenkomstige toepassing in verzoekschriftprocedures.
3.10.2.
Ingevolge artikel 223 lid 2 Rv moet de vordering samenhangen met de hoofdvordering. Voor de verzochte voorlopige voorziening is slechts plaats, indien er een voldoende (spoedeisend) belang bestaat, in die zin, dat van verzoeker niet kan worden gevergd dat hij de afloop in de bodemzaak afwacht. Het hof zal daarbij tevens de belangen van partijen dienen af te wegen tegen de achtergrond van de te verwachten resterende duur van de hoofdzaak en de proceskansen daarin.
3.10.3.
Het hof is in hoger beroep, met partijen, van oordeel dat er sprake is van een spoedeisend belang dat maakt dat de afloop van de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Ook kan, anders dan de moeder in hoger beroep in het kader van haar verweer aanvoert, binnen een procedure tot het treffen van een voorlopige voorziening, de zorgregeling tussen [minderjarige 1] en de vader worden gewijzigd – met dien verstande – dat deze wijziging slechts een beperkte geldigheidsduur heeft, te weten totdat in de bodemprocedure is beslist. Daarbij komt dat het hof zich ook voldoende voorgelicht acht om ter zake een weloverwogen beslissing te nemen, mede gelet op het overgelegde rapport van de bijzondere curator en de tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep uitvoerig uiteengezette standpunten van de raad en de bijzondere curator.
Dit brengt met zich dat het hof aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek van de vader in hoger beroep toekomt.
Inhoudelijke beoordeling
3.10.4.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de bijzondere curator verklaard dat zij contact heeft opgenomen met twee deskundigheidscentra op het gebied van trauma’s, zijnde het psychotraumacentrum van het [ziekenhuis] en [psychotrauma expertise centrum] . Beiden hebben na kennisneming van de feiten en omstandigheden rondom het incident dat op 11 augustus 2022 tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 3] heeft plaatsgevonden geconstateerd dat dit incident niet als een trauma kan worden gekwalificeerd. Aanmelding en behandeling van [minderjarige 1] bij het psychotraumacentrum van het [ziekenhuis] dan wel bij [psychotrauma expertise centrum] , is daarom niet mogelijk. Wel staat vast dat er sprake is van een bijzonder vervelende gebeurtenis tussen twee kinderen onderling, die een grote impact op [minderjarige 1] heeft gehad. Deze gebeurtenis heeft ertoe geleid dat ieder contact tussen de vader en [minderjarige 1] sinds november 2022 volledig ontbreekt en er zorgen zijn ontstaan rondom het veranderde gedrag van [minderjarige 1] . Zo ontstaan er escalaties (onder meer op school) wanneer [minderjarige 1] fysiek wordt benaderd. Zij schiet dan in een ‘vecht of vluchtmodus’. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [minderjarige 1] wel bij [hulpverlening 1] kan worden aangemeld voor diagnostiek en behandeling. De vader en de moeder hebben – desgevraagd door het hof – verklaard dat zij hiermee kunnen instemmen. De moeder heeft toegezegd daartoe contact op te nemen met de generalist van de gemeente om het één en ander in werking te stellen. De wachttijd bij [hulpverlening 1] vanaf het moment van de aanmelding bedraagt momenteel twintig weken.
3.10.5.
Aan het hof ligt thans de vraag voor of het in het belang van [minderjarige 1] is dat in de wachttijd totdat het traject bij [hulpverlening 1] start, er contactherstel tussen de vader en [minderjarige 1] plaatsvindt. Het hof sluit voor de beantwoording van deze vraag aan bij de in de wet genoemde ontzeggingsgronden.
De rechter kan een tijdelijk verbod aan een ouder opleggen om met het kind contact te hebben, indien sprake is van een of meer van de in artikel 1:377a lid 3 BW genoemde ontzeggingsgronden. Op grond van artikel 1:253a lid 4 BW zijn deze ontzeggingsgronden overeenkomstig van toepassing.
3.10.6.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof – na eigen onderzoek en waardering – overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat op grond van artikel 1:377a lid 3 aanhef en sub d BW contact op dit moment in strijd is met de zwaarwegende belangen van [minderjarige 1] .
Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
3.10.7.
Uit de overgelegde stukken en uit hetgeen door de bijzondere curator en de raad tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep naar voren is gebracht, volgt dat de moeder op dit moment niet in staat is om [minderjarige 1] emotionele toestemming te verlenen om contact te hebben met de vader, ook niet wanneer dit contact onder begeleiding (BOR-regeling) plaatsvindt. De moeder stelt zich namelijk op het standpunt dat de onveiligheid van het contact tussen de vader en [minderjarige 1] niet enkel is gelegen in de aanwezigheid van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de eerdere contactmomenten. De moeder doelt dan met name op de emotionele instabiliteit waarmee de vader volgens haar kampt. Wat daar ook van zij, nu de moeder de enige verzorgende ouder is van [minderjarige 1] en [minderjarige 1] gelet op haar leeftijd nog afhankelijk is van haar moeder, kan er – naar het oordeel van het hof – zonder de goedkeuring van de moeder geen onbelast contact tussen de vader en [minderjarige 1] plaatsvinden. Daarbij komt dat [minderjarige 1] ook weerstand tegen contact met de vader laat zien. Dit maakt dat een (gedwongen) contactherstel tussen de vader en [minderjarige 1] op dit moment schadelijker is voor [minderjarige 1] dan de huidige situatie waarin ieder contact tussen [minderjarige 1] en de vader sinds november 2022 ontbreekt. Het op dit moment forceren van contactherstel zal er toe leiden dat [minderjarige 1] en de vader nog verder van elkaar verwijderd raken. Ook dient – naar het oordeel van het hof – rekening te worden gehouden met de hiervoor genoemde kindeigen problematiek die [minderjarige 1] op dit moment laat zien en waarvoor zij (mede) aangemeld gaat worden bij [hulpverlening 1] . Al het voorgaande maakt dat het belang van [minderjarige 1] vergt dat het verzoek in hoger beroep van de vader dient te worden afgewezen en dat de vader het contact met [minderjarige 1] voorlopig dient te worden ontzegd, totdat in de bodemzaak nader is beslist. Dat de vader heeft geregeld dat [minderjarige 3] en [minderjarige 2] niet aanwezig zijn tijdens de contactmomenten tussen hem en [minderjarige 1] , kan – gelet op het voorgaande – niet tot een ander oordeel leiden.
3.10.8.
Het hof overweegt nog ten overvloede dat de (ook door het hof tijdens de mondelinge behandeling waargenomen) destructieve en verwijtende communicatie tussen partijen zorgelijk is, omdat [minderjarige 1] daar last van heeft en hierdoor (nog meer) klem raakt tussen haar ouders. Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof daarom aan partijen voorgehouden dat – vanwege de complexe gezinsproblematiek en de gezinsdynamiek – de oplossing voor de ontstane situatie waarbij ieder contact tussen [minderjarige 1] en de vader ontbreekt – ook gezocht kan worden in een systemische benadering, waarbij het recht van [minderjarige 1] om contact te onderhouden met beide ouders centraal staat. Partijen kunnen binnen de hiervoor genoemde systeemtherapie ook constructief met elkaar leren communiceren. De vader en de moeder hebben tijdens de mondelinge behandeling verklaard hiervoor open te staan. Partijen zouden kunnen nagaan of deze systemische aanpak ook door [hulpverlening 1] binnen het nog op te starten traject wordt aangeboden of in het traject bij de toegepaste psycholoog van de vader kan worden geïntegreerd, dan wel elders kan worden opgestart.
3.11.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep betreffende een verzoek op grond van artikel 223 Rv bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking betreffende een verzoek op grond van artikel 223 Rv van de rechtbank Oost-Brabant van 22 november 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, A.M. Bossink en A.M. van Riemsdijk en is op 13 juli 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.