ECLI:NL:GHSHE:2023:2320

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
200.322.319_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake huurrecht van de voormalige echtelijke woning na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin het huurrecht van de voormalige echtelijke woning aan de man is toegekend. De vrouw, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en het huurrecht aan haar toe te kennen. De man verzoekt het hoger beroep af te wijzen en de beschikking te bekrachtigen. De mondelinge behandeling vond plaats op 16 mei 2023, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren.

De rechtbank had eerder bepaald dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd was tot het gebruik van de echtelijke woning, maar in de bestreden beschikking werd het huurrecht aan de man toegekend. De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte het belang van de man zwaarder heeft laten wegen dan dat van haar. Ze voert aan dat ze geen andere woonruimte kan vinden en dat haar werk in de regio afhankelijk is van het huurrecht van de woning.

Het hof overweegt dat beide partijen belang hebben bij het huurrecht, maar dat de man een zwaarder belang heeft. De vrouw heeft in hoger beroep geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn. De beslissing is op 13 juli 2023 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 13 juli 2023
Zaaknummer: 200.322.319/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/377877 / FA RK 21-5984
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. C.E. Koopmans,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 3 november 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 februari 2023, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt:) voor wat betreft het daarbij aan de man toegekende huurrecht van de voormalige echtelijke woning en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat het verzoek van de vrouw tot toewijzing van het huurrecht van de voormalige echtelijke woning gelegen aan [het adres] [huisnummer] te [woonplaats] aan de vrouw wordt toegekend. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 maart 2023, heeft de man verzocht het hoger beroep van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 mei 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Koopmans;
  • de man, bijgestaan door mr. Van der Vegt-Boshouwers.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het procesdossier van de eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 1 februari 2023;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 6 oktober 2022;
  • het V6-formulier met bijlage ingediend door de advocaat van de vrouw op 14 februari 2023;
  • het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de vrouw op 4 mei 2023;
  • het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de vrouw op 9 mei 2023;
  • de tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep door mr. Koopmans overgelegde pleitaantekeningen.
2.5.
De advocaat van de man heeft bij brief van 10 mei 2023 met bijlagen twee provisionele verzoeken bij het hof ingediend.
De advocaat van de vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, voor wat betreft de toelating van deze provisionele verzoeken, zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof stelt vast dat het primaire provisionele verzoek van de man zich richt tegen het vonnis in kort geding van 14 april 2023 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Oost-Brabant. Het subsidiaire provisionele verzoek van de man richt zich tegen een wijziging van de door de rechtbank Oost-Brabant bij beschikking van 25 februari 2022 getroffen voorlopige voorziening omtrent het uitsluitend gebruik van de echtelijke (huur)woning.
Het hof zal deze twee provisionele verzoeken echter niet in behandeling nemen en afwijzen, omdat deze verzoeken geen betrekking hebben op de onderhavige procedure in hoger beroep. Daarbij komt dat deze provisionele verzoeken tevens in een zodanig laat tijdstip van de onderhavige procedure in hoger beroep zijn gedaan dat – naar het oordeel van het hof – sprake is van een strijd met de goede procesorde.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 7 mei 2018 te [plaats 1] met elkaar gehuwd.
3.1.1.
Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.
3.2.
Bij beschikking van 25 februari 2022 heeft de rechtbank Oost-Brabant beslist op de door partijen gedane verzoeken met betrekking tot het uitsluitend gebruik van de echtelijke (huur)woning. De rechtbank heeft, bij wijze van voorlopige voorziening, bepaald dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke (huur)woning, met bevel dat de man die woning dient te verlaten en deze verder niet mag betreden.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang:
  • tussen partijen de echtscheiding uitgesproken;
  • bepaald dat de man de huurder zal zijn van de woning aan het adres [het adres] [huisnummer] , [postcode] te [woonplaats] , met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.4.
De vrouw kan zich – voor zover de rechtbank het huurrecht van de voormalige echtelijke woning aan de man heeft toegekend – met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De echtscheidingsbeschikking is op 16 februari 2023 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.6.
De man heeft op 20 februari 2023 om herstel van de bestreden beschikking verzocht. Naar de mening van de man is de rechtbank vergeten om de beslissing met betrekking tot het huurrecht van de voormalige echtelijke woning uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De vrouw heeft bij brief van 6 maart 2023 hiertegen bezwaar gemaakt.
3.7.
Bij beschikking van 5 april 2023 heeft de rechtbank Oost-Brabant het verzoek van de man om aanvulling dan wel verbetering van de bestreden beschikking, afgewezen.
3.8.
De vrouw heeft een procedure in kort geding geëntameerd. Zowel de vrouw als de man hebben in deze procedure vorderingen in conventie respectievelijk in reconventie ingediend omtrent – kort gezegd – het voorlopig gebruik van de voormalige echtelijke woning.
Bij vonnis in kort geding van 14 april 2023 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Oost-Brabant in conventie de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering en de vorderingen van de man in reconventie afgewezen.
3.9.
De vrouw voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat het belang van de man bij toekenning van het huurrecht zwaarder weegt dan het belang van de vrouw. De rechtbank is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting, dan wel heeft de rechtbank deze beslissing ontoereikend gemotiveerd. De rechtbank heeft geen rekening gehouden met alle relevante omstandigheden van het geval, terwijl zij volgens de vaste rechtspraak daartoe wel gehouden is.
De rechtbank heeft ten onrechte een zwaarder belang toegekend aan de binding die de man meent te hebben met de regio [woonplaats] . De vrouw heeft, evenals de man, haar werkzaamheden in [woonplaats] . Niet duidelijk is waarom de rechtbank meer belang hecht aan de werkzaamheden van de man dan aan de werkzaamheden van de vrouw. De vrouw heeft een vast contract bij het [bedrijf 1] . Zij is niet in de positie om overplaatsing aan te vragen. Bovendien is overplaatsing alleen mogelijk wanneer op de andere vestigingen een vacature openstaat, hetgeen niet het geval is. Daarnaast is de vrouw sinds januari 2021 (dus reeds tijdens het huwelijk) voor 11,5 uur per week (in de avonduren) werkzaam bij [bedrijf 2] te [vestigingsplaats] (hierna: [bedrijf 2] ). De vrouw is voor [bedrijf 2] onmisbaar omdat er drie vacatures openstaan die moeilijk te vervullen zijn. Indien zij wegvalt, moet [bedrijf 2] de hele opdracht afzeggen. Wanneer de vrouw niet langer over de echtelijke woning kan beschikken, dan kan zij haar werkzaamheden bij het [bedrijf 1] en bij [bedrijf 2] niet langer uitvoeren. De vrouw betwist verder dat de man zijn sociale leven sinds 2003 in [woonplaats] heeft. Uit het historisch overzicht van de verblijfplaatsen blijkt dat de man voornamelijk in [plaats 1] , gemeente [gemeente] , en in de omgeving van [plaats 2] heeft gewoond. De man heeft in 2007 slechts één jaar in [plaats 3] doorgebracht. Partijen hebben de voormalige echtelijke woning gelijktijdig betrokken. Dat de man meer binding heeft met [woonplaats] is onjuist.
Verder is van zwaarwegend belang dat de vrouw nergens anders terecht kan. Zij heeft in de regio [woonplaats] geen mogelijkheden om op korte termijn andere woonruimte te betrekken. Het ontbreekt de vrouw aan financiële middelen om een huurwoning in de vrije sector te betrekken. Zij staat vanaf 31 januari 2022 ingeschreven voor een sociale huurwoning in [woonplaats] en in [plaats 3] , maar de wachttijd bedraagt meerdere jaren. De vrouw heeft geen familie of goede kennissen in [woonplaats] bij wie zij kan wonen. Ook in [plaats 4] heeft de vrouw geen mogelijkheden. Haar moeder woont in [plaats 4] in een aanleunwoning waarin de vrouw niet kan verblijven. Zij kan ook niet op dat adres worden ingeschreven. Daar staat tegenover dat de man reeds voor de uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 februari 2022 de woning heeft verlaten. De vrouw betwist dat de man in zijn auto of in zijn bedrijf slaapt. Hij heeft een vriendin waarmee hij samenwoont. Deze vriendin vormde de aanleiding voor de relatiebreuk tussen partijen. De man heeft geen belang meer bij de toewijzing van het huurrecht.
3.10.
De man voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft terecht het belang van de man bij de toekenning van het huurrecht van de woning zwaarder laten wegen dan het belang van de vrouw. De rechtbank heeft geconstateerd dat de vrouw, naast haar werk, geen aanvullende omstandigheden heeft gesteld waaruit haar binding met [woonplaats] blijkt. De man heeft dat wel gedaan en dat is voor de rechtbank kennelijk doorslaggevend geweest. De vrouw benadrukt in hoger beroep vooral waarom de man naar haar mening geen binding heeft met [woonplaats] , maar zij onderbouwt niet waarom zij deze binding wel heeft. De vrouw erkent dat zij in de omgeving van [woonplaats] geen familie of zodanige kennissen heeft dat zij daar kan wonen. Zij heeft zich pas in 2019, een half jaar na het huwelijk met de man, ingeschreven in [woonplaats] . Partijen hebben niet tegelijkertijd de huurwoning betrokken. De man heeft sinds 2003 zijn werk en zijn sociale leven in [woonplaats] en sinds 2008 zijn onderneming(en). De man heeft ook met een eerdere partner jarenlang in [woonplaats] samengewoond. Dat de man niet altijd op een adres in [woonplaats] ingeschreven heeft gestaan, maakt dat niet anders.
De vrouw heeft niet aangetoond dat zij voor haar werk bij het [bedrijf 1] fysiek in [woonplaats] moet wonen. Zij heeft in de procedure betreffende voorlopige voorzieningen gesteld dat zij het meeste belang had bij een verblijf in de woning omdat zij vanuit thuis werkte. Het is in dat geval dan ook niet van belang waar de woning van de vrouw gelegen is. Verder heeft de vrouw niet aangetoond dat het niet mogelijk is om overplaatsing naar een andere locatie aan te vragen. De man heeft in eerste aanleg, door middel van vacatures, wel aangetoond dat de vrouw binnen het [bedrijf 1] eenzelfde functie kan vinden op een andere locatie omdat het een ‘landelijke functie’ betreft. Ook is de werkgever van de vrouw op grond van de wet verplicht om het verzoek om overplaatsing in behandeling te nemen en mag dit verzoek alleen in bepaalde situaties worden afgewezen. Dat de man vanwege zijn werk gebonden is aan [woonplaats] is evident. Zijn lunchroom [lunchroom] en andere onderneming [onderneming] zijn (sinds 2008) in [woonplaats] gevestigd. Van thuiswerken kan geen sprake zijn. De vrouw stelt voor het eerst in hoger beroep dat zij vanwege haar werkzaamheden voor [bedrijf 2] in [woonplaats] moet wonen. De man is niet bekend met deze werkzaamheden, die de vrouw kennelijk ook al tijdens het huwelijk van partijen zou hebben uitgevoerd. Verder betwist de man dat de vrouw onmisbaar is voor [bedrijf 2] . De vrouw heeft niet concreet gemaakt op welke adressen zij werkzaamheden voor [bedrijf 2] verricht. Het belang van de werkgever van de vrouw bij het vinden en behouden van personeel kan bovendien niet zwaarder wegen dan het belang van de man bij het behoud van het huurrecht. Tot slot betreft de functie bij [bedrijf 2] niet de hoofdfunctie van de vrouw. De vrouw heeft een fulltime functie bij het [bedrijf 1] ; de baan bij [bedrijf 2] is niet noodzakelijk.
Zij heeft verder niet aangetoond dat zij daadwerkelijk naar vervangende woonruimte heeft gezocht en dat zij nergens anders terecht kan. Het had op de weg van de vrouw gelegen om aan te tonen dat zij, op grond van de bestreden beschikking, niet in aanmerking komt voor urgentie voor een sociale huurwoning. Met het inkomen dat de vrouw uit haar twee banen genereert zou zij bovendien op een andere manier een eigen woning moeten kunnen vinden. Het onzekere inkomen van de man uit zijn ondernemingen gecombineerd met de schulden die hij thans heeft, staan dat niet toe. De man heeft een TOZO-schuld en een TVL-schuld die hij moet terugbetalen. Bovendien kan de man zich op dit moment niet inschrijven voor een sociale huurwoning omdat het huurrecht aan hem is toegekend. De man betwist dat hij een vriendin heeft. Aan de relatiebreuk van partijen lag een onvervulde kinderwens ten grondslag. De man is hiervoor onder behandeling bij het [hulpverlening] . Hij slaapt momenteel in zijn (niet-geopende) winkelpand. De man heeft van een vriend tijdelijk een toegangspas gekregen voor zijn sportschool zodat hij kan douchen. Ook heeft de man vrienden in deze straat wonen. De auto van de man is daarom op de [adres] in [woonplaats] gefotografeerd.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.
In geval van echtscheiding kan de rechter op grond van artikel 827 lid 1 sub e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) juncto artikel 7:266 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW) op verzoek van een echtgenoot bepalen wie van de echtgenoten huurder van de woonruimte zal zijn.
3.11.2.
Voor de toewijzing van het huurrecht van de voormalige echtelijke woning aan één van partijen dient door het hof een afweging van de belangen van partijen te worden gemaakt. De belangenafweging is complex. Het hof stelt vast dat beide partijen belang hebben bij het verkrijgen van het huurrecht van de woning. Partijen stellen in hoger beroep allebei dat zij niet op (korte) termijn over andere woonruimte kunnen beschikken en dat zij nergens anders terecht kunnen.
3.11.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof – na eigen onderzoek en waardering – overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het belang van de man bij de toekenning van het huurrecht van de woning zwaarder weegt dan het belang van de vrouw. In aanvulling daarop overweegt het hof als volgt.
3.11.4.
De vrouw heeft in hoger beroep geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan het hof tot een ander oordeel dan de rechtbank moet of kan komen. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de rechtbank in de bestreden beschikking de stelling van de vrouw dat zij vanwege haar werk gebonden is aan [woonplaats] , reeds in de belangenafweging heeft betrokken. De vrouw heeft weliswaar voor het eerst in hoger beroep aangevoerd dat zij naast haar baan bij het [bedrijf 1] sinds januari 2021 voor 11,5 uur per week werkzaam is bij [bedrijf 2] , maar dit kan niet tot een ander oordeel leiden. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [bedrijf 2] gevestigd is in [vestigingsplaats] en niet in [woonplaats] . Daarbij komt dat de dienstbetrekking van de vrouw bij [bedrijf 2] niet haar hoofd-dienstbetrekking is; vast staat immers dat de vrouw fulltime bij het [bedrijf 1] werkt. De vrouw genereert bij het [bedrijf 1] volgens de jaaropgave 2022 een fiscaal jaarinkomen van € 34.647,-. De dienstbetrekking bij [bedrijf 2] in de avonduren is erop gericht om extra inkomen te verwerven. Uit de overgelegde stukken volgt dat deze extra inkomsten tussen de € 300,- en € 500,- netto per maand bedragen. Ook in hoger beroep is niet gesteld of gebleken dat de vrouw, behoudens haar werk, op een andere wijze een binding heeft met [woonplaats] . Integendeel, de vrouw stelt in hoger beroep zelf dat zij in [woonplaats] geen familie, vrienden en/of kennissen heeft waar zij (tijdelijk) bij kan wonen. Het hof merkt overigens op dat het inherent is aan een echtscheiding dat één van partijen de echtelijke woning moet verlaten en geconfronteerd wordt met de moeilijke situatie op de woningmarkt. Gelet echter op het hiervoor vermelde inkomen van de vrouw uit zowel haar dienstbetrekking bij het [bedrijf 1] als bij [bedrijf 2] , heeft de vrouw in hoger beroep onvoldoende onderbouwd dat zij onvoldoende inkomen heeft om een woning in de vrije sector te kunnen huren.
Daar staat tegenover dat de man in hoger beroep gemotiveerd heeft betwist dat hij een vriendin heeft en dat hij met haar samenwoont. Verder heeft de man onbetwist gesteld dat hij een TOZO-schuld en een TVL-schuld heeft vanwege de aan hem verleende Coronasteun. Ook heeft de man onbetwist gesteld dat alleen de lunchroom op dit moment operationeel is en dat de delicatessenzaak mede vanwege zijn persoonlijke omstandigheden niet van de grond komt. Tot slot heeft de man onbetwist gesteld dat hij een behandeling bij het [hulpverlening] volgt. Een feit van algemene bekendheid is dat voor een dergelijke behandeling een stabiele (woon)situatie van groot belang is. Genoemde feiten en omstandigheden maken naar het oordeel van het hof dat het belang van de man bij de toekenning van het huurrecht van de woning zwaarder weegt dan het belang van de vrouw.
3.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.
Proceskosten
3.13.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de Oost-Brabant van 3 november 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.M.D.M. van der Linden en A.M. van Riemsdijk en is op 13 juli 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.