ECLI:NL:GHSHE:2023:232

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
200.318.469_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de ondertoezichtstelling van zijn minderjarige dochter is verlengd. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.A. Schippers, verzoekt de beschikking te vernietigen en de ondertoezichtstelling af te wijzen of voor een kortere duur toe te wijzen. De GI, Stichting Jeugdbescherming Brabant, verzet zich tegen dit verzoek en vraagt om bekrachtiging van de beschikking. De mondelinge behandeling vond plaats op 29 december 2022, waarbij de vader niet aanwezig was, maar de moeder en vertegenwoordigers van de GI wel. De rechtbank had eerder op 11 oktober 2022 de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd tot 12 oktober 2023. De vader stelt dat de doelen van de GI grotendeels zijn behaald en dat er geen ontwikkelingsbedreiging meer is. De GI daarentegen stelt dat de minderjarige nog steeds in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat monitoring noodzakelijk is. Het hof oordeelt dat, hoewel er positieve ontwikkelingen zijn, de ondertoezichtstelling voor een periode van negen maanden moet worden verlengd om de situatie te stabiliseren. Het hof vernietigt de beschikking voor zover deze de periode na 12 juli 2023 betreft, maar bekrachtigt de beschikking voor het overige.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 26 januari 2023
Zaaknummer : 200.318.469/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/385238 / JE RK 22-1249
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.A. Schippers,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 oktober 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 november 2022, heeft de vader verzocht - kort gezegd - de genoemde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het inleidende verzoek van de GI inzake de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige] , af te wijzen, althans toe te wijzen voor een kortere duur dan verzocht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 december 2022, heeft de GI verzocht om het verzoek van de vader in hoger beroep af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 december 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • mr. Schippers namens de vader;
  • de moeder;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.3.1.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter mondelinge behandeling verschenen.
2.3.2.
De raad heeft bij brieven van 17 november 2022 en 6 december 2022 aan het hof bericht dat hij voornemens is niet ter zitting te verschijnen.
2.3.3.
Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 30 september 2022.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Uit het op 19 maart 2013 ontbonden huwelijk van de vader en de moeder is de minderjarige [minderjarige] geboren. Het ouderlijk gezag over [minderjarige] berust bij de ouders.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 12 januari 2017 onder toezicht van de GI.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 12 oktober 2022 tot 12 oktober 2023.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.5.
De vader voert, samengevat, het volgende aan.
De doelen van de GI, zoals gesteld in het plan van aanpak, zijn grotendeels behaald. Voor zover deze niet behaald zijn, verwacht de vader niet dat deze nog behaald gaan worden, temeer omdat er door de GI geen hulpverleningstraject geïndiceerd of aanbevolen wordt. Uit het verslag van de GI volgt dat de GI sinds april 2022 de situatie enkel monitort.
Sinds de vorige beschikking van november 2021 zijn er veel positieve ontwikkelingen
geweest. [minderjarige] heeft meer en consistenter contact met de moeder en de ouders zijn in staat om via email op een respectvolle manier met elkaar te communiceren. [minderjarige] bestempelt de omgang met moeder nu zelfs als prettig, hoewel de relatie met de partner van moeder, [partner] , nog kwetsbaar is. De conflicten tussen [minderjarige] en moeder zijn minder frequent en minder heftig. Er is geen sprake meer van een ontwikkelingsbedreiging waardoor een ondertoezichtstelling gerechtvaardigd zou zijn. Er lijkt bovendien sprake te zijn van een omgangs-ondertoezichtstelling, waarvan de Hoge Raad heeft aangegeven dat een ondertoezichtstelling als maatregel daartoe niet is bedoeld.
De vader voert verder aan dat de rechtbank de ouders lijkt te verwijten dat zij [minderjarige] de ruimte laten om de zorgregeling zelf naar eigen believen in te vullen. Het is echter de Gl geweest die [minderjarige] de ruimte heeft gelaten, ondanks protesten van beide ouders.
[minderjarige] ervaart de ondertoezichtstelling als belastend en zij voelt zich erdoor belemmerd.
Gelet op het gegeven dat de GI de situatie enkel monitort en geen hulpverleningstrajecten meer zal indiceren, acht de vader subsidiair een verlenging met een kortere termijn dan een jaar passend.
3.6.
De GI voert, samengevat, het volgende aan.
[minderjarige] wordt nog steeds bedreigd in haar sociaal-emotionele ontwikkeling, haar identiteitsontwikkeling en in de vorming van gehechtheidsrelaties. Het afgelopen jaar zijn er bovendien nog meerdere situaties geweest, waarbij de GI heeft moeten ingrijpen en/of ondersteunen in conflicten tussen de ouders en in conflicten tussen de moeder en [minderjarige] .
De afgelopen periode is er bijna geen contact tussen de ouders geweest en dat maakt dat het beter gaat, maar er zijn situaties gezien waarbij de vader alle zaken regelt en de moeder slechts geïnformeerd wordt. Daarnaast geven de beide ouders aan vaste afspraken omtrent de omgang te willen, maar zijn deze tot op heden niet gemaakt. Bij een spoedsituatie die gevolgen heeft voor [minderjarige] wordt er tenminste verwacht dat de ouders onderling telefonisch contact kunnen hebben. Het kan niet aan [minderjarige] zelf worden overgelaten om opvang voor zichzelf te regelen.
Er zijn ook positieve ontwikkelingen te zien. Er heeft onlangs een gesprek met beide ouders plaats gevonden en dit verliep goed. Er is gezien dat de vader een andere houding jegens de moeder aanneemt. Deze ontwikkelingen zijn echter nog pril. Het is de taak van de GI om na het afronden van hulpverleningstrajecten met de ouders en de minderjarige verder te werken aan borging van hetgeen is bereikt en om de situatie nog enige tijd te monitoren om er zeker van te zijn dat de situatie stabiliseert en goed genoeg blijft. De GI is van mening dat borging en monitoring gedurende één jaar noodzakelijk is om er zeker van te zijn dat de situatie niet opnieuw verslechtert.
De GI heeft overigens geen signalen gezien dat [minderjarige] de ondertoezichtstelling als belastend ervaart. De wijze van contact is zorgvuldig met haar afgestemd en op verzoek van [minderjarige] heeft de GI geen contact met de middelbare school van [minderjarige] .
3.7.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan.
Er hebben zich positieve ontwikkelingen voorgedaan. Het contact tussen de moeder en [minderjarige] is sinds de zomervakantie enorm verbeterd. Vanaf de herfstvakantie overnacht [minderjarige] ook weer bij de moeder en op dit moment verblijft [minderjarige] soms vier van zeven dagen per week bij de moeder. [minderjarige] begrijpt steeds beter dat er regels zijn en zij ziet dat dit bij vriendinnen niet anders is. Op school wordt eveneens gezien dat het beter gaat, alhoewel er bij [minderjarige] nog wel ontwikkelingspunten zijn op het gebied van het aangaan en onderhouden van vriendschappen.
De communicatie tussen de moeder en de vader verloopt eveneens beter dan voorheen en de moeder hoopt dat deze ontwikkeling zich zal voortzetten, zodat ouders uiteindelijk de samenwerking zonder tussenkomst van de GI kunnen aangaan. Wanneer [minderjarige] een probleempje met haar vader heeft, dan spoort de moeder [minderjarige] aan om dit zelf met de vader op te lossen en dan houdt zij zich erbuiten.
Het is wel zo dat zowel de moeder als [minderjarige] zich zorgen maken over de gezondheid van de vader. De moeder is ermee bekend dat de vader zware diabetes heeft. Of een en ander met elkaar verband houdt is de moeder niet bekend, maar de vader is al enige tijd slecht bereikbaar en lijkt soms in zijn gedachten afwezig te zijn. Het is een keer voorgekomen dat de vader vergeten is [minderjarige] op te halen van een galafeest van school. Het is ook voorgekomen dat de vader van de trap is gevallen. Volgens [minderjarige] ligt de vader vaak op bed. Alhoewel dit momentopnamen zijn, baart dit de moeder wel zorgen.
Het wettelijk kader
3.8.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
De overwegingen van het hof
3.9.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat [minderjarige] nog steeds ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat ook overigens voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW. Het hof zal hierna uitleggen hoe het tot dit oordeel is gekomen.
3.10.
Het is positief dat [minderjarige] zich beter lijkt te ontwikkelen en dat het contact tussen [minderjarige] en de moeder is verbeterd, waarbij [minderjarige] weer op reguliere basis bij de moeder verblijft en overnacht, maar deze ontwikkelingen zijn nog pril. Door de moeder is verklaard dat [minderjarige] pas sinds de herfstvakantie weer bij haar thuis blijft slapen, zodat op dit moment nog niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van een bestendige situatie. De komende maanden moet worden bekeken of het de ouders lukt om tot nadere afspraken met elkaar te komen, zodat zij ook in de toekomst, zonder bemiddeling of inzet van de GI, in het belang van [minderjarige] beslissingen kunnen nemen en indien de situatie daarom vraagt, elkaar over zaken die [minderjarige] aangaan, te informeren. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI in dit kader verklaard aan een zgn. terugvalplan te willen werken wat de ouders kan helpen op het moment dat de GI niet langer in beeld is.
Om het voorgaande te bereiken en zo de ontwikkelingsbedreigingen bij [minderjarige] tenslotte af te wenden acht het hof een verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van negen maanden voldoende. Voor zowel de GI als de ouders dient dit wel een aansporing te zijn om zich met de nodige voortvarendheid verder in te spannen om het overleg tussen de ouders nog verder op de rit te krijgen en te bestendigen. De GI kan deze periode tevens benutten om meer duidelijkheid te krijgen over de gezondheid van de vader.
3.11.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 11 oktober 2022, voor zover de verlenging van de ondertoezichtstelling ziet op de periode na 12 juli 2023;
en in zoverre opnieuw recht doende:
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling, voor zover dit verzoek ziet op de periode na 12 juli 2023;
bekrachtigt de genoemde beschikking voor het overige;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, E.P. de Beij en A.J.F. Manders en is op 26 januari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.