ECLI:NL:GHSHE:2023:2318

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
200.321.135_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van kinderalimentatie en ingangsdatum in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van kinderalimentatie. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Oost-Brabant, die op 11 oktober 2022 had geoordeeld dat de man, verweerder in hoger beroep, geen kinderalimentatie hoefde te betalen. De vrouw was het niet eens met deze beslissing en heeft hiertegen hoger beroep ingesteld op 9 januari 2023. De man heeft op 24 maart 2023 een verweerschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 juni 2023 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij de vrouw verzocht om de kinderalimentatie met terugwerkende kracht vast te stellen vanaf de geboortedatum van de minderjarige, terwijl de man zich verzet tegen deze ingangsdatum.

Het hof heeft vastgesteld dat de man pas vanaf 26 januari 2022, de datum waarop hij de uitslagen van de DNA-test ontving, in redelijkheid kon rekening houden met zijn onderhoudsplicht. Het hof heeft daarom de ingangsdatum van de kinderalimentatie vastgesteld op deze datum. Daarnaast heeft het hof de draagkracht van de man beoordeeld, waarbij rekening is gehouden met een schuld die hij is aangegaan voor de financiering van zijn auto. Het hof heeft geoordeeld dat deze schuld niet verwijtbaar of vermijdbaar is en heeft deze meegenomen in de berekening van de draagkracht.

Uiteindelijk heeft het hof bepaald dat de man met ingang van 26 januari 2022 een bijdrage van € 329,- per maand in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige moet voldoen, en met ingang van 1 januari 2023 bedraagt deze bijdrage € 343,- per maand. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.321.135/01
zaaknummer rechtbank : C/01/364801 / FA RK 20-5664
beschikking van de meervoudige kamer van 13 juli 2023
inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats vrouw] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. T. Kocabas te Zoetermeer,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats man] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. H. Durdu te Rotterdam.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 oktober 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De vrouw is op 9 januari 2023 in hoger beroep gekomen van deze beschikking van 11 oktober 2022.
2.2.
De man heeft op 24 maart 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 3 april 2023 met bijlage, ingekomen op 3 april 2023;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 26 mei 2023 met bijlagen, ingekomen op 26 mei 2023;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 30 mei 2023 met bijlagen, ingekomen op 30 mei 2023.
2.3.1.
Het journaalbericht van de zijde van de man van 30 mei 2023, met bijlagen, is
ingekomen buiten de in het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken
gerechtshoven gestelde termijn. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling
desgevraagd geen bezwaar gemaakt tegen de toelating van deze stukken.
Gelet op het feit dat deze stukken naar het oordeel van het hof kort en eenvoudig te doorgronden zijn en genoemd standpunt van de vrouw, heeft het hof beslist dat deze stukken worden toegelaten.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 7 juni 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 mei 2022 heeft de rechtbank het vaderschap van de man over [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op
[geboortedatum] 2020, vastgesteld en geoordeeld dat er op grond van zijn verwekkerschap een onderhoudsplicht bestaat jegens [minderjarige] .

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep relevant, het verzoek van de vrouw tot vaststelling van kinderalimentatie afgewezen nu – kort
gezegd – de vrouw heeft nagelaten tijdig stellingen in te nemen over de behoefte van [minderjarige] , de wijze waarop de behoefte berekend moet worden, alsmede over de draagkracht van partijen en de wijze waarop de kosten van [minderjarige] tussen partijen moeten worden verdeeld.
4.2.
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de man met ingang van - naar het hof begrijpt - [geboortedatum] 2020, althans 4 november 2020, maandelijks een bedrag van € 375,- aan kinderalimentatie voldoet, althans een zodanig bedrag en ingangsdatum als het hof juist acht.
4.3.
De man heeft verweer gevoerd en daarin verzocht bij beschikking, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de grieven van de vrouw af te wijzen. Kosten rechtens.
4.4.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen, hoewel het debat tussen partijen omvangrijker was en ook de behoefte van [minderjarige] omvatte, beiden kenbaar gemaakt dat het debat en de geschilpunten zich alleen nog toespitsen op de ingangsdatum van de kinderalimentatie en het al dan niet meenemen van een schuld van de man bij het berekenen van zijn draagkracht. Gelet hierop zal het hof zich in deze beschikking beperken tot het bespreken en beoordelen van deze geschilpunten.

5.De motivering van de beslissing

Ingangsdatum
5.1.
De vrouw stelt, naar het hof begrijpt, gelet op hetgeen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is besproken en hetgeen in eerste aanleg is verzocht primair dat de kinderalimentatie op [geboortedatum] 2020 dient in te gaan. Dat is de dag waarop [minderjarige] is geboren. Vanaf dat moment kon de man rekening houden met een alimentatieplicht. Subsidiair verzoekt de vrouw om de datum van het inleidend verzoekschrift als uitgangspunt te nemen, te weten 4 november 2020.
5.2.
De man verzet zich tegen de ingangsdatum die de vrouw verzoekt. De vrouw verzoekt vaststelling van kinderalimentatie tot ruim twee jaar terug. Als het hof dit verzoek honoreert, dan zal dat leiden tot zeer vergaande financiële gevolgen voor de man. Dit verzoek is tevens in de strijd met de redelijkheid en billijkheid. De man verwijst naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad waarin is geoordeeld dat behoedzaam gebruik moet worden gemaakt van de bevoegdheid om met terugwerkende kracht alimentatie vast te stellen.
Daarbij had de man in eerste aanleg gegronde redenen om ervan uit te gaan dat hij niet de biologische vader was van [minderjarige] en daarom heeft er een DNA test plaatsgevonden.
Primair stelt de man dan ook dat de ingangsdatum van de kinderalimentatie de datum van de beschikking van het hof dient te zijn. Subsidiair stelt de man zich op het standpunt dat als ingangsdatum dient te gelden de datum waarom de man ermee bekend is geworden dat hij de biologische vader van [minderjarige] is, te weten 26 januari 2022, de datum waarop de laboratoriumuitslagen bekend zijn geworden.
5.3.
Het hof ziet geen aanleiding om de ingangsdatum van de kinderalimentatie in 2020 vast te stellen en evenmin om de kinderalimentatie in te laten gaan vanaf de datum van de onderhavige beschikking. Het hof zal het subsidiaire standpunt van de man volgen. Dit betreft het moment dat hij bekend raakte met de uitslagen van de DNA-test. Vanaf dat moment kon de man in redelijkheid rekening houden met het feit dat hij de biologische vader is van [minderjarige] en dus onderhoudsplichtig. Het hof zal de ingangsdatum van de kinderalimentatie aldus bepalen op 26 januari 2022.
Draagkracht man (schuld)
5.4.
Tussen partijen is ten aanzien van de draagkracht van de man alleen in geschil of de schuld die de man is aangegaan voor het financieren van zijn auto, dient te worden betrokken bij de berekening van zijn draagkracht.
De vrouw betwist het bestaan van de schuld en de maandelijkse aflossing niet. Zij stelt dat met deze schuld geen rekening moet worden aangezien de man geen beroep heeft gedaan op de aanvaardbaarheidstoets, althans dit niet als zodanig heeft onderbouwd. Daarbij is de man de lening eind november 2020 aangegaan en op dat moment had de moeder al een verzoekschrift tot vaststelling van kinderalimentatie ingediend bij de rechtbank. De man had kunnen weten dat hij op enig moment geconfronteerd zou worden met een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Hiermee had hij bij het aangaan van deze schuld rekening dienen te houden.
De man stelt dat met deze schuld volgens vaste jurisprudentie rekening dient te worden gehouden nu de schuld van de auto niet verwijtbaar en niet vermijdbaar is: de man heeft een fulltime baan en had een auto nodig voor woon-werkverkeer. De man heeft hiervoor een financieringsovereenkomst afgesloten en lost in ieder geval sinds oktober 2021 elke maand een bedrag van € 390,- af.
5.5.
Het hof overweegt over de schuld van de man als volgt. Bij het vaststellen van de draagkracht van de alimentatieplichtige wordt uitgegaan van het inkomen dat de alimentatieplichtige daadwerkelijk heeft. Daarnaast wordt bij het bepalen van de draagkracht rekening gehouden met de schulden van de alimentatieplichtige, tenzij deze schulden vermijdbaar of verwijtbaar zijn. In dit geval staat vast dat de vrouw het bestaan van de schuld, de hoogte van de schuld en de aflossing niet betwist. Het hof volgt het standpunt van de man dat de schuld niet vermijdbaar of verwijtbaar is. De man heeft de auto gefinancierd om deze te kunnen gebruiken voor noodzakelijk woon-werkverkeer. Gelet hierop dient bij het bepalen van de draagkracht rekening te worden gehouden met een aflossing op deze schuld van € 390,- per maand.
Hoogte van de kinderalimentatie5.6. Beide partijen hebben aan het hof, respectievelijk op 26 mei 2023 en 30 mei 2023, alimentatieberekeningen overgelegd. Met partijen is tijdens de mondelinge behandeling besproken of het hof deze berekeningen als uitgangspunt kan nemen bij het vaststellen van de hoogte van de kinderalimentatie.
De vrouw heeft desgevraagd kenbaar gemaakt dat als het hof rekening houdt met de schuld van de man, dan uitgegaan kan worden van de berekeningen die de man op 30 mei 2023 aan het hof heeft overgelegd, met uitzondering van de berekening over 2022 nu daar abusievelijk is gerekend met € 372,- per maand aan kinderopvangkosten in plaats van € 337,-per maand. De vrouw verzoekt het hof om de bijdrage over 2022 opnieuw te berekenen met inachtneming van € 337,- per maand aan kinderopvangkosten in dat jaar. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling erkend dat er abusievelijk is gerekend met een foutief bedrag aan kinderopvangkosten in 2022. Als er wordt gerekend met het juiste tarief komt de bijdrage voor de man in 2022 neer op een bedrag van € 329,- per maand.
5.7.
Nu het hof rekening zal houden met de schuld van de man en de daarbij behorende aflossing van € 390,- per maand, kan in beginsel worden uitgegaan van de door de man op 30 mei 2023 overlegde berekeningen. Nu tussen partijen niet in geschil is dat er in deze berekening van 2022 abusievelijk is gerekend met een onjuist bedrag aan kinderopvangkosten, heeft het hof de bijdrage over 2022 met inachtneming van kinderopvangkosten van € 337,- per maand opnieuw berekend. Uit deze berekening volgt, zoals ook berekend door de man tijdens de mondelinge behandeling, een bijdrage van € 329,- per maand. De berekening van het hof is aan deze beschikking gehecht.
Nu partijen overeenstemming hebben dat voor 2023 uitgegaan kan worden van de door de man overgelegde berekening, zal het hof deze tot uitgangspunt nemen. Hieruit volgt een bijdrage die de man aan de vrouw ten behoeve van [minderjarige] dient te voldoen van € 343,- per maand. Deze berekening van de man zal het hof eveneens aan deze beschikking hechten.

6.De slotsom

6.1.
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en bepalen dat de man met ingang van 26 januari 2022 een bijdrage van € 329,- per maand in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] aan de vrouw dien te voldoen. Met ingang van 1 januari 2023 bedraagt deze bijdrage € 343,- per maand.
6.2.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 oktober 2022, en opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] , zal voldoen een bedrag van:
- € 329,- per maand voor wat betreft de periode van 26 januari 2022 tot 1 januari 2023;
- € 343,- per maand met ingang van 1 januari 2023, voor wat betreft de nog niet verschenen termijnen bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, C.N.M. Antens en H.M.A.W. van Erven, bijgestaan door mr. T. Kuijs, als griffier, en is op 13 juli 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.