In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige] en de zorgregeling tussen de ouders, de moeder en de vader. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 5 oktober 2022 aangevochten, waarin was bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader zou zijn. De moeder verzocht om de hoofdverblijfplaats bij haar vast te stellen, met een zorgregeling waarbij [minderjarige] om de twee weken bij de vader verblijft.
De vader, verweerder in hoger beroep, heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat hij de beschikking van de rechtbank wenst te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 mei 2023 zijn beide ouders gehoord, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad adviseerde om de huidige regeling te handhaven, waarbij [minderjarige] afwisselend bij beide ouders verblijft.
Het hof heeft de argumenten van beide ouders zorgvuldig gewogen. De moeder stelde dat de hoofdverblijfplaats bij haar zou moeten zijn, omdat zij het meest beschikbaar is voor de zorg van [minderjarige]. De vader betwistte dit en benadrukte dat de huidige regeling goed functioneert en in het belang van [minderjarige] is. Het hof concludeerde dat er geen zwaarwegende redenen waren om de hoofdverblijfplaats te wijzigen en dat de huidige zorgregeling, die al jaren wordt uitgevoerd, het beste in het belang van [minderjarige] is. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de zorgregeling, maar de hoofdverblijfplaats bij de vader bevestigd.