ECLI:NL:GHSHE:2023:2316

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
200.320.821_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging en vaststelling zorgregeling in hoger beroep met betrekking tot minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige] en de zorgregeling tussen de ouders, de moeder en de vader. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 5 oktober 2022 aangevochten, waarin was bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader zou zijn. De moeder verzocht om de hoofdverblijfplaats bij haar vast te stellen, met een zorgregeling waarbij [minderjarige] om de twee weken bij de vader verblijft.

De vader, verweerder in hoger beroep, heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat hij de beschikking van de rechtbank wenst te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 mei 2023 zijn beide ouders gehoord, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad adviseerde om de huidige regeling te handhaven, waarbij [minderjarige] afwisselend bij beide ouders verblijft.

Het hof heeft de argumenten van beide ouders zorgvuldig gewogen. De moeder stelde dat de hoofdverblijfplaats bij haar zou moeten zijn, omdat zij het meest beschikbaar is voor de zorg van [minderjarige]. De vader betwistte dit en benadrukte dat de huidige regeling goed functioneert en in het belang van [minderjarige] is. Het hof concludeerde dat er geen zwaarwegende redenen waren om de hoofdverblijfplaats te wijzigen en dat de huidige zorgregeling, die al jaren wordt uitgevoerd, het beste in het belang van [minderjarige] is. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de zorgregeling, maar de hoofdverblijfplaats bij de vader bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 13 juli 2023
Zaaknummer: 200.320.821/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/371721 / FA RK 21-2659
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats moeder] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A. Knopper,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats vader] , gemeente [gemeente] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.M.M. Mikkers.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort:
Deze zaak gaat over de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van na te noemen minderjarige en de contactregeling tussen de vader en de minderjarige:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2020 (hierna: [minderjarige] ).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 5 oktober 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 januari 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen, althans voor zover het betreft de beslissing aangaande het hoofdverblijf en de zorg- en contactregeling, en opnieuw rechtdoende de bestreden beschikking te wijzigen in dier voege dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder wordt vastgesteld alsmede een zorg- en contactregeling tussen de vader en [minderjarige] waarbij [minderjarige] eenmaal in de twee weken bij de vader verblijft van donderdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur alsmede de helft van alle vakanties en feestdagen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 februari 2023, heeft de vader aanvankelijk verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 mei 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Knopper;
  • de vader, bijgestaan door mr. Mikkers;
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 6 september 2022;
  • het V6-formulier met bijlagen (producties M, N en O) van de advocaat van de moeder d.d. 12 januari 2023.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Partijen zijn op 8 oktober 2019 met elkaar gehuwd. Tijdens het huwelijk is [minderjarige] geboren. Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [minderjarige] .
3.2.
Bij beschikking van 8 juni 2022 heeft de rechtbank Oost-Brabant tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 13 juni 2022 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Oost-Brabant, voor zover thans van belang,
- bepaald dat [minderjarige] haar hoofdverblijf bij de vader heeft;
- bepaald dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt zal zijn:
- [minderjarige] verblijft wekelijks op maandag, dinsdag en woensdag tot 14.00 uur bij de vader;
- [minderjarige] verblijft wekelijks op woensdag vanaf 14.00 uur, donderdag en vrijdag bij de moeder;
- de weekenden worden tussen partijen verdeeld in die zin dat [minderjarige] het ene weekend bij de vader verblijft en het andere weekend bij de moeder, waarbij de wisselmomenten plaatsvinden op vrijdag om 17.00 uur en op zondag om 17.00 uur;
- de vakanties en feestdagen worden in onderling overleg bij helfte verdeeld.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
Ten aanzien van de hoofdverblijfplaats
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan. De hoofdverblijfplaats van [minderjarige] zou bij de moeder bepaald moeten worden omdat dit het meest recht doet aan de situatie gedurende het huwelijk. De doordeweekse zorg voor [minderjarige] ligt bij de moeder en zij is het meest beschikbaar als ouder. Alle correspondentie ten aanzien van de zorg en van de overheid is gericht aan het adres waar [minderjarige] haar hoofdverblijf heeft en dat is dus bij de vader. De vader informeert haar niet tijdig en geeft de moeder geen inspraak. Zo is zij niet betrokken bij de keuze voor een kinderdagverblijf, tandarts en huisarts en heeft zij geen toestemming gegeven voor inschrijving bij het kinderdagverblijf. Voor de schoolkeuze is het straks ook belangrijk dat [minderjarige] haar hoofdverblijf bij de moeder heeft.
De vader sluit niet altijd goed aan bij de behoeften van [minderjarige] en heeft andere opvattingen aangaande de opvoeding van [minderjarige] , mede als gevolg die de invloed van zijn ouders heeft op de opvoeding van [minderjarige] . Tenslotte heeft de inschrijving van [minderjarige] op het adres van de moeder ook financiële consequenties voor de moeder en [minderjarige] . Een aanvulling vanuit het kindgebonden budget is wenselijk voor de zorg van [minderjarige] . De moeder vindt de omstandigheid dat alles bij het oude moet blijven onvoldoende om tot de conclusie te komen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader moet worden vastgesteld.
3.6.
De vader voert in het verweerschrift zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan. De argumenten die de moeder aandraagt om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar te bepalen zien met name op de verdeling van de zorg. Dit is echter niet het juiste argument. Aangezien de ouders een co-ouderschapsregeling hebben afgesproken, zal een wijziging van het hoofdverblijf hier geen wijziging in brengen.
De vader betwist dat hij de moeder niet zou informeren. De ouders communiceren via WhatsApp en op wisselmomenten overleggen ze samen.
De vader erkent dat hij andere opvattingen heeft over de opvoeding dan de moeder maar benadrukt dat hij het ook niet altijd eens is met de wijze van opvoeden van [minderjarige] door de moeder. Hij betwist uitdrukkelijk dat zijn ouders een grote invloed hebben op de opvoeding van [minderjarige] . De vader is van mening dat het financiële argument dat de moeder aanvoert geen argument is voor wijziging van de hoofdverblijfplaats. De rechtbank heeft voldoende gemotiveerd aangegeven dat de hoofdverblijfplaats niet gewijzigd zou moeten worden. Er is sprake van co-ouderschap waarbij [minderjarige] evenveel tijd bij de vader als bij de moeder zal doorbrengen. Het gaat in feite om een inschrijfadres en het is in het belang van [minderjarige] dat dit bij de vader blijft nu alle zorg is gebaseerd op dit inschrijfadres.
3.7.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht. De ouders staan lijnrecht tegenover elkaar wat betreft het hoofdverblijf van [minderjarige] . Het hoofdverblijf hoeft, anders dan ouders nu denken, voor de schoolkeuze geen bepalende factor te zijn. De ouders kunnen kiezen voor een school in de woonplaats van de vader, de moeder, of zelfs ertussenin. Het meest bepalend is daarbij wat in het belang van [minderjarige] is en daarnaast zo gunstig mogelijk is voor de beide ouders. Er zijn geen zwaarwegende argumenten om de hoofdverblijfplaats bij de ene dan wel bij de andere ouder te bepalen.
De motivering van de beslissing
3.8.
Ten aanzien van het hoofdverblijf overweegt het hof als volgt.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2 aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.8.2.
Zowel de vader als de moeder willen dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem respectievelijk bij haar wordt vastgesteld. Aangezien [minderjarige] evenveel tijd bij de vader als bij de moeder doorbrengt, gaat het feitelijk alleen om de inschrijving. De rechtbank heeft naar het oordeel van het hof deugdelijk gemotiveerd waarom de rechtbank het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader vastgesteld heeft. Het hof neemt deze motivering na eigen onderzoek over. Niet gebleken is dat de informatievoorziening van de vader jegens de moeder tekort schiet. Evenmin is gebleken dat de zorg voor [minderjarige] door één van de ouders onvoldoende zou zijn. Wat betreft het financiële argument geldt dat de moeder desgevraagd niet heeft kunnen aangeven of zij op dit moment de toeslagen voor [minderjarige] ontvangt en (dus) welke financiële voordelen nu concreet kunnen worden behaald bij het bepalen van het hoofdverblijf bij haar. Gelet op het voorgaande en omdat ook anderszins aan het hof geen gronden zijn gebleken om de hoofdverblijfplaats te wijzigen, acht het hof het niet in het belang van [minderjarige] om de hoofdverblijfplaats te wijzigen. Dit leidt ertoe dat het hof het verzoek van de moeder op dit punt zal afwijzen.
Ten aanzien van de zorgregeling
3.9.
De moeder voert in het beroepschrift zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan. Hoewel de ouders ter gelegenheid van de mondelinge behandeling bij de rechtbank overeenstemming hebben bereikt over de zorgregeling kan de moeder niet instemmen met deze coouderschapsregeling. Na de mondelinge behandeling is gebleken dat de regeling voor haar niet uitvoerbaar is gecombineerd met de zorg voor haar drie kinderen. De regeling is niet in het belang van [minderjarige] . Het overleg is minimaal en de vader is gedurende het grootste gedeelte van de week aan het werk en niet in staat om zelf voor [minderjarige] te zorgen. De moeder is daartoe wel in staat. Daarnaast hebben de ouders van de vader ook grote invloed op de vader. De mening van de ouders van de vader staat een constructief gesprek tussen de vader en de moeder in de weg.
3.10.
De vader voert in het verweerschrift zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan. Sinds de ouders uit elkaar zijn, verblijft [minderjarige] de helft van de tijd bij de vader en de helft van de tijd bij de moeder. De moeder stelt dat zij onder druk van de procedure heeft ingestemd met de huidige regeling. Aangezien er vele gesprekken zijn geweest en er veel hulpverlening is betrokken, bevreemdt dit de vader. Dat de moeder steeds weer een andere regeling wil, is niet in het belang van [minderjarige] . De huidige zorgregeling – te weten de regeling uit de beschikking voorlopige voorzieningen van 7 januari 2022 – is op verzoek van de moeder na de bestreden beslissing en in afwijking van die beslissing ongewijzigd gelaten. [minderjarige] verblijft steeds bij een ouder van vrijdagmiddag tot vrijdagmiddag. Deze regeling verloopt op zichzelf goed en de verstandhouding tussen de ouders is redelijk. [minderjarige] heeft met haar beide ouders een goed contact en dat is goed voor haar. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader zijn verzoek gewijzigd in die zin dat hij het hof verzoekt de bestreden beschikking op dit punt te wijzigen en de regeling zoals die door partijen wordt uitgevoerd, vast te leggen.
3.11.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd om de regeling zoals de ouders die momenteel uitvoeren, te handhaven en de bestreden beschikking op dit punt te vernietigen. Omdat [minderjarige] haar beide ouders nu evenveel ziet, is dat het meest in het belang van [minderjarige] .
De motivering van de beslissing
3.12.
Ten aanzien van de zorgregeling overweegt het hof als volgt.
3.12.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a BW, een regeling vaststellen.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.12.2.
Het hof stelt voorop dat in het geval van co-ouderschap kinderen afwisselend, en voor ongeveer een gelijk aantal dagen en nachten per week of per veertien dagen, bij de moeder en bij de vader wonen. Dit brengt met zich dat ieder van de ouders een substantieel aandeel in de opvoeding en verzorging van de minderjarigen heeft. Voor de uitvoering hiervan dienen de ouders in staat te zijn hun aandeel in de verzorging en opvoeding zodanig op elkaar af te stemmen dat de minderjarigen er van profiteren, althans tenminste geen last ervan ondervinden.
3.12.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de regeling zoals die door de rechtbank in de bestreden beschikking is vastgelegd, feitelijk nooit is uitgevoerd. Daarentegen geven partijen al sinds het moment van uit elkaar gaan in 2020 tot op de dag van vandaag wel uitvoering aan de regeling die de rechtbank in de beschikking van 7 januari 2022 heeft vastgelegd, namelijk een verblijf van [minderjarige] bij iedere ouder van vrijdagmiddag tot vrijdagmiddag (week op / week af). [minderjarige] is goed aan deze regeling gewend. Het is het meest in het belang van [minderjarige] dat de week-om-week regeling zoals daar feitelijk al jaren uitvoering aan wordt gegeven, zal worden vastgelegd.
3.12.4.
Het hof gaat niet mee in het argument van de moeder dat het met het oog op de schoolgang van [minderjarige] beter zou zijn een andere contactregeling vast te leggen. Ook het feit dat de moeder aangeeft een hoop praktische moeilijkheden te zien gelet op het feit dat zij nog twee andere kinderen te verzorgen heeft, noopt niet tot een ander oordeel. Het feit dat de vader werkt, kan (uiteraard) in deze geen argument zijn om de al langer uitgevoerde co-ouderschapsregeling te beëindigen en de omgang tussen de vader en [minderjarige] vergaand in te perken. De vader mag dan, anders dan de moeder, werken, maar hij heeft de verzorging voor [minderjarige] prima geregeld op momenten dat hij zelf aan het werk is. Dit leidt ertoe dat het hof het verzoek van de moeder op dit punt ook zal afwijzen.
Afsluitende conclusie
3.13.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend voor zover het betreft de door de rechtbank vastgelegde regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken; en het verzoek van de moeder om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar te bepalen, afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant locatie ’s Hertogenbosch van 5 oktober 2022 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend voor zover het betreft de door de rechtbank vastgelegde regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2020 de volgende regeling vast:
  • [minderjarige] verblijft afwisselend één week bij de moeder en één week bij de vader waarbij het wisselmoment plaatsvindt op vrijdag om 17.00 uur;
  • de vakanties en feestdagen worden bij helfte verdeeld in onder overleg tussen partijen te bepalen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J.C. van Leeuwen, A.M. Bossink en E.M.D.M. van der Linden en is in het openbaar uitgesproken door mr. A.M. Bossink op 13 juli 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.