ECLI:NL:GHSHE:2023:2312

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
200.312.375_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bewind en mentorschap voor appellanten met geestelijke en lichamelijke beperkingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van twee appellanten, [appellant 1] en [appellant 2], die in eerste aanleg door de rechtbank Zeeland-West-Brabant onder bewind en mentorschap zijn gesteld. De rechtbank heeft op 31 maart 2022 besloten dat [appellant 1] onder bewind wordt gesteld en dat er een mentorschap voor zowel [appellant 1] als [appellant 2] wordt ingesteld. Appellanten zijn het niet eens met deze beslissingen en hebben hoger beroep ingesteld. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 mei 2023 hebben appellanten hun bezwaren toegelicht, waarbij zij aanvoerden dat zij financieel zelfredzaam zijn en dat het bewind en mentorschap hen niet de gewenste ondersteuning bieden. De bewindvoerder en de mentor hebben echter betoogd dat er zorgen zijn over de zelfredzaamheid van appellanten en dat het bewind noodzakelijk is om hen te beschermen tegen financiële problemen. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende informatie is om een definitieve beslissing te nemen over het bewind en heeft de bewindvoerder verzocht om aanvullende gegevens aan te leveren. Het hof heeft ook geoordeeld dat aan de gronden voor het instellen van een mentorschap is voldaan, gezien de geestelijke en lichamelijke beperkingen van appellanten. De zaak is aangehouden tot 14 september 2023 voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 13 juli 2023
Zaaknummer: 200.312.375/01
Zaaknummers eerste aanleg: 9745707 \ OV VERZ 22-1616 ( [appellant 1] )
9745735 \ OV VERZ 22-1617 ( [appellant 2] )
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant 1],
en
[appellant 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: [appellant 1] respectievelijk [appellant 2] , tezamen appellanten,
advocaat: mr. N. Wouters.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
[woonplaats],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. H. Goedegebure,
[de mentor] h.o.d.n. [kantoornaam],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen: de mentor,
[stichting],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
hierna te noemen: [stichting] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de twee beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 31 maart 2022, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 juni 2022, hebben appellanten verzocht voormelde beschikkingen te vernietigen, dan wel een beslissing te nemen die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 29 augustus 2022, heeft de bewindvoerder verzocht voormelde beschikking met zaaknummer 9745707 \ OV VERZ 22-1616 te bekrachtigen en het bewind over de goederen die (zullen) toebehoren aan [appellant 1] te handhaven.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 mei 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • appellanten, bijgestaan door mr. R. Wouters, waarnemend voor mr. N. Wouters;
  • [stichting] , vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger stichting 1] en [vertegenwoordiger stichting 2] ;
  • namens de bewindvoerder, mr. Goedegebure .
2.3.1.
De bewindvoerder en de mentor zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet naar de mondelinge behandeling gekomen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de overige stukken van de eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 15 juli 2022;
  • de brief met bijlage van de mentor d.d. 15 augustus 2022;
  • het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van appellanten op 8 februari 2023.

3.De beoordeling

3.1.
[stichting] heeft de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg , verzocht om appellanten onder curatele te stellen omdat zij tijdelijk of duurzaam hun belangen niet behoorlijk waarnemen of hun veiligheid of die van anderen in gevaar brengen, als gevolg van hun lichamelijke of geestelijke toestand.
3.2.
Bij de bestreden beschikking met zaaknummer 9745707 \ OV VERZ 22-1616 heeft de kantonrechter het verzoek tot ondercuratelestelling van [appellant 1] afgewezen.
De kantonrechter heeft bij dezelfde beschikking een bewind ingesteld over alle goederen die [appellant 1] (zullen) toebehoren, met benoeming van de [woonplaats] tot bewindvoerder.
Verder heeft de kantonrechter een mentorschap ten behoeve van [appellant 1] ingesteld, met benoeming van [de mentor] h.o.d.n. [kantoornaam] tot mentor.
3.3.
Bij de bestreden beschikking met zaaknummer 9745735 \ OV VERZ 22-1617 heeft de kantonrechter het verzoek tot ondercuratelestelling van [appellant 2] afgewezen.
De kantonrechter heeft bij dezelfde beschikking een mentorschap ten behoeve van [appellant 2] ingesteld, met benoeming van [de mentor] h.o.d.n. [kantoornaam] tot mentor.
3.4.
Appellanten kunnen zich met de beslissingen tot het instellen van bewind en mentorschap ten behoeve van [appellant 1] respectievelijk tot het instellen van mentorschap ten behoeve van [appellant 2] niet verenigen en zij zijn hiervan gezamenlijk in hoger beroep gekomen.
3.5.
Appellanten voeren in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat [appellant 1] niet in staat is om zelf zijn vermogensrechtelijke belangen te behartigen. De rechtbank heeft daarbij onvoldoende gemotiveerd waarom een bewind noodzakelijk is en heeft een verkeerde afweging gemaakt. [appellant 1] is nog altijd financieel zelfredzaam. [appellant 1] voert – tezamen met [appellant 2] – reeds jarenlang een eigen huishouding. Er waren nooit schulden ondanks dat zij moesten rondkomen van een gering inkomen. Inmiddels is het bewind ruim een jaar actief en heeft het bewind niets toegevoegd. Integendeel, sinds de instelling van het bewind zijn juist schulden ontstaan. De bewindvoerder betaalt rekeningen niet. [appellant 1] ontvangt daardoor aanmaningen die hij vervolgens doorstuurt naar de bewindvoerder. De bewindvoerder reageert hier niet op. Verder ontvangt [appellant 1] sinds de instelling van het bewind ook geen bankafschriften en geen informatie meer. Verder heeft de bewindvoerder het bankrekeningnummer gewijzigd, maar niemand is daarvan op de hoogte. Indien [appellant 1] hulp nodig heeft met het voorlezen van de post, dan kan de thuisbegeleiding die hulp bieden. [appellant 1] kan vervolgens zelf de betalingen verrichten en/of zaken afwikkelen.
De rechtbank heeft verder ten onrechte overwogen dat appellanten niet in staat zijn om zelf hun niet-vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Dit standpunt wordt door de kantonrechter niet of nauwelijks onderbouwd. [appellant 1] hoeft niet aan huis te worden verzorgd, [appellant 2] wel. Eerder kon de verzorging van [appellant 2] niet goed plaatsvinden door de grote ophoping van spullen in de woning. De woning is inmiddels opgeruimd. Hierdoor kan de verzorging plaatsvinden zoals [stichting] wenst. De mentor levert geen bijdrage aan de dagelijkse zorg. Appellanten ontvangen ook thuiszorg zonder het mentorschap. Het mentorschap heeft er niet toe geleid dat een uitbreiding van de aan appellanten verleende zorg is gerealiseerd, terwijl dit volgens hen wel noodzakelijk is. Appellanten staan open voor hulpverlening en zij zoeken zelf hulp. Zij kunnen ook zelf met de thuiszorg in gesprek gaan en ervoor zorgen dat er passende hulpverlening komt. Het mentorschap voegt weinig toe.
Tot slot staan de kosten van het bewind en het mentorschap in een onredelijke verhouding tot het inkomen van appellanten. Zij ontvangen geen bijzondere bijstand voor deze kosten.
3.6.
De bewindvoerder voert in het verweerschrift (dat ziet op de onderbewindstelling met betrekking tot [appellant 1] ) – kort samengevat – het volgende aan.
Er zijn twijfels over de zelfredzaamheid van [appellant 1] . De post wordt door de thuisbegeleiding aan appellanten voorgelezen omdat zij zelf niet goed kunnen lezen. De thuisbegeleiding vanuit [stichting] is tot op heden nog zeer intensief betrokken en kennelijk ook noodzakelijk. Dat een bewind alleen noodzakelijk is wanneer er sprake is van schuldenproblematiek wordt door de bewindvoerder betwist. [appellant 1] werkt niet mee met de betrokken instanties. Een bewind kan veel stress en ongenoegen bij [appellant 1] schelen.
De bewindvoerder betwist tot slot dat de kosten van het bewind onevenredig zwaar drukken op het maandelijks budget van [appellant 1] (en [appellant 2] ).
3.6.1.
De advocaat van de bewindvoerder heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep hieraan – samengevat – nog het volgende toegevoegd.
Er worden – behoudens het kostenaspect – niet veel argumenten tegen het bewind naar voren gebracht. [appellant 2] is al heel lang bekend bij (dezelfde) bewindvoerder en dit bewind verloopt naar tevredenheid. De advocaat van de bewindvoerder betwist dat het bewind niets toevoegt. Het is voor hem een nieuw gegeven dat het bewind van [appellant 1] niet goed zou verlopen. Het is ook onduidelijk of de bewindvoerder hiervan op de hoogte is. De communicatie tussen [appellant 1] en de bewindvoerder verloopt moeilijk omdat [appellant 1] niet over internet en e-mail beschikt. De advocaat van de bewindvoerder beschikt niet over recente financiële gegevens van [appellant 1] en weet niet of [appellant 2] en [appellant 1] in aanmerking zouden komen voor bijzondere bijstand. Verder bestaan er bij de bewindvoerder zorgen over [appellant 1] omdat de post door de thuisbegeleiding moet worden voorgelezen; het is dan ook de vraag of [appellant 1] wel in staat is om zelf zaken af te wikkelen. Ook bestaat er veel wrijving tussen appellanten en instanties en zijn er financiële problemen. Bovendien heeft de bewindvoerder ook contact met [stichting] . Het bewind is derhalve noodzakelijk.
3.7.
De mentor voert in de brief d.d. 15 augustus 2022 – samengevat – het volgende aan.
Op 31 maart 2022 zijn de werkzaamheden van de mentor gestart. De mentor heeft appellanten meerdere keren thuis bezocht en deze bezoeken zijn positief verlopen. Appellanten zijn blij met de ondersteuning van de mentor, omdat zij zelf dingen niet voor elkaar konden krijgen. De gezondheid van appellanten is erg fragiel en dit vraagt veel zorg. Enerzijds constateert de mentor dat appellanten zorgmijdend zijn. Anderzijds vinden appellanten dat de zorg tekortschiet en dat deze verder moet worden uitgebreid. Dit zorgt regelmatig voor conflicten met zorgverleners. De mentor kan hierin als onafhankelijk belangenbehartiger optreden. Op die manier kan de situatie werkbaar blijven voor zowel de zorgverleners als voor appellanten.
3.8.
[stichting] heeft tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aangevoerd.
Appellanten ontvangen wijkverpleging en thuisbegeleiding van [stichting] . De thuisbe-geleiding helpt appellanten met de post, met het betalen van de rekeningen en met het leggen van contact met instanties. De wereld digitaliseert en [stichting] vraag zich af of appellanten deze ontwikkeling wel bij kunnen houden. [stichting] is de tussenschakel tussen appellanten en de mentor en de bewindvoerder. Het is voor [stichting] prettig dat er een mentorschap is ingesteld. De mentor kijkt met appellanten en met [stichting] mee hoe dingen duurzaam kunnen worden veranderd. De zorgsituatie van appellanten is complex. [stichting] voert hierover intern veel overleg, waarbij verschillende disciplines worden betrokken. De mentor wil samen met appellanten goede zorg regelen. Er bestaat echter een discrepantie tussen wat appellanten onder goede zorg verstaan en hetgeen [stichting] – ook gelet op de omstandigheden – hen aan zorg kan bieden. Er bestaan zorgen over appellanten en over medewerkers die de zorg verlenen. De opruimactie van de woning van appellanten is niet langer zichtbaar. De veiligheid van de medewerkers is (opnieuw) in het geding. Daarnaast kan [stichting] niet alles van appellanten overnemen en maakt zij daarin keuzes. [stichting] vindt zelfredzaamheid van de cliënten belangrijk. [stichting] heeft van appellanten vernomen dat zij het prettig vinden om met de mentor te overleggen en om samen kleine stappen te nemen. De mentor mag van appellanten altijd binnenkomen, terwijl zij andere hulpverleners soms buiten de deur houden.
Bewind [appellant 1]
3.9.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.9.1.
De kantonrechter voor wie een verzoek tot ondercuratelestelling of tot opheffing van de curatele aanhangig is, kan bij afwijzing onderscheidenlijk bij inwilliging daarvan op grond van artikel 1:432 lid 3 BW ambtshalve overgaan tot instelling van een bewind.
3.9.2.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 BW kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel;
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
3.9.3.
Het hof acht zich op grond van de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep onvoldoende voorgelicht om te beoordelen of aan de gronden voor de instelling van een bewind over de goederen die aan [appellant 1] toebehoren of zullen toebehoren wordt voldaan. [appellant 1] stelt zich op het standpunt dat hij nog altijd financieel zelfredzaam is. [appellant 1] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zijn financiële situatie sinds de instelling van het bewind juist is verslechterd. Er zijn volgens [appellant 1] tijdens het bewind schulden ontstaan. [appellant 1] stelt dat de bewindvoerder rekeningen niet betaalt en dat hij daardoor aanmaningen krijgt. [appellant 1] stelt ook dat hij deze aanmaningen doorstuurt naar de bewindvoerder, maar dat deze daar niet op reageert. Ook heeft de bewindvoerder volgens [appellant 1] – zonder dat derden hiervan op de hoogte zijn – het bankrekeningnummer gewijzigd. De advocaat van de bewindvoerder heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij er niet van op de hoogte is dat het bewind over de goederen van [appellant 1] niet goed verloopt. Het bewind over de goederen van [appellant 2] bij dezelfde bewindvoerder verloopt volgens hem al jaren naar tevredenheid. Ook heeft (de advocaat van) de bewindvoerder geen (recente) financiële gegevens van [appellant 1] in het geding gebracht noch kon hij de vragen van het hof over de financiële situatie van [appellant 1] voldoende beantwoorden.
3.9.4.
Het hof verzoekt (de advocaat van) de bewindvoerder daarom om binnen twee weken na afgifte van deze beschikking,
derhalve uiterlijk 27 juli 2023, de volgende gegevens met onderliggende stukken aan het hof over te leggen:
  • het plan van aanpak van het bewind van [appellant 1] en op welke wijze dit plan van aanpak is gesynchroniseerd met het reeds bestaande bewind van [appellant 2] ;
  • de financiële situatie van [appellant 1] bij de aanvang van het bewind;
  • een verslag over het verloop van het bewind tot op heden;
  • een overzicht van de schulden van [appellant 1] ;
  • een berekening van het Vrij Te Laten Bedrag van [appellant 1] .
3.9.5.
Na binnenkomst van de onder rechtsoverweging 3.9.4. genoemde stukken zal het hof een afschrift van deze stukken toezenden aan (de advocaat van) [appellant 1] en [stichting] . Het hof verzoekt hen om binnen twee weken,
derhalve uiterlijk 10 augustus 2023, schriftelijk daarop te reageren, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan (de advocaat van) de bewindvoerder.
3.9.6.
Het hof houdt de verdere behandeling van de zaak omtrent de instelling van een bewind over de goederen die aan [appellant 1] (zullen) toebehoren aan
tot 14 september 2023 pro forma.
Mentorschap appellanten
3.10.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.10.1.
De kantonrechter bij wie een verzoek tot ondercuratelestelling of tot opheffing van de curatele aanhangig is, kan bij afwijzing onderscheidenlijk bij inwilliging daarvan op grond van artikel 1:451 lid 3 BW ambtshalve overgaan tot instelling van een mentorschap.
3.10.2.
Ingevolge artikel 1:450 lid 1 BW kan de kantonrechter ten behoeve van een meerderjarige een mentorschap instellen indien de meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen.
3.10.3.
Het hof is op grond van de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep van oordeel dat appellanten als gevolg van hun lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk dan wel duurzaam niet in staat zijn of bemoeilijkt worden om de belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen. Appellanten hebben een licht verstandelijke beperking en bij [appellant 2] is tevens sprake van autisme. De thuisbegeleiding helpt appellanten met het openen van de post omdat zij niet goed kunnen lezen. Zowel [appellant 1] als [appellant 2] kampen met veel medische problemen waarvoor zorg nodig is. Er is derhalve sprake van een complexe zorgsituatie, waarbij verschillende disciplines betrokken zijn. Verder is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat, ondanks de eerdere opruimactie van de woning, de leefomstandigheden van appellanten nog steeds slecht zijn en dat de veiligheid van hulpverleners tijdens het verlenen van de zorg aan appellanten (opnieuw) in het geding is. Deze situatie is mede van invloed op de (hoeveelheid) zorg die [stichting] aan appellanten kan verlenen. Uit de stukken en tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat appellanten van mening zijn dat er meer zorg nodig is dan thans aan hen wordt verleend. Onder meer uit het verslag van [arts] (Arts voor Verstandelijk Gehandicapten) van [instantie] volgt dat er sprake is van langdurige onenigheid tussen appellanten en diverse hulpverleners en instanties, waaronder zorgmijding en ontevredenheid over het zorgaanbod. Verder beschikken appellanten niet over internet en e-mail. Ook beschikken appellanten niet over een steunend netwerk dat hen hierbij zou kunnen helpen. Daarbij komt dat [stichting] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat de mentor samen met hen en met appellanten kijkt hoe er zaken duurzaam kunnen worden veranderd en hoe de complexe hulpverlening (beter) kan worden georganiseerd. De mentor vervult hierbij een coördinerende rol en treedt daarnaast op als onafhankelijk belangenbehartiger. Tot slot lijkt de mentor een goede ingang bij appellanten te hebben. [stichting] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat appellanten het prettig vinden om met de mentor te overleggen en dat zij haar bemoeienis toelaten, daar waar zij andere hulpverleners soms buiten de deur houden. Hieruit volgt dat, anders dan appellanten in hoger beroep aanvoeren, het mentorschap wel degelijk een toegevoegde waarde heeft.
3.10.4.
De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden maken – naar het oordeel van het hof – dat aan de grond voor de instelling van een mentorschap ten behoeve van appellanten wordt voldaan, nu zij niet in staat zijn om hun niet-vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. Dat het mentorschap gepaard gaat met kosten die aanzienlijk op het geringe inkomen van appellanten drukken, kan niet tot een ander oordeel leiden.
Conclusie
3.11.
Op grond van het voorgaande zal het hof beslissen als hierna onder 4 vermeld.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg , van 31 maart 2022 met zaaknummer 9745707 \ OV VERZ 22-1616, voor zover de kantonrechter daarbij een mentorschap ten behoeve van [appellant 1] heeft ingesteld;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg , van 31 maart 2022 met zaaknummer 9745735 \ OV VERZ 22-1617, voor zover de kantonrechter daarbij een mentorschap ten behoeve van [appellant 2] heeft ingesteld;
wijst ten aanzien van het mentorschap af het meer of anders verzochte;
verzoekt (de advocaat van) de bewindvoerder om
uiterlijk 27 juli 2023, de onder rechtsoverweging 3.9.4. genoemde stukken aan het hof over te leggen;
verzoekt (de advocaat van) [appellant 1] en [stichting] om
uiterlijk 10 augustus 2023, schriftelijk daarop te reageren, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan (de advocaat van) de bewindvoerder;
houdt iedere verdere beslissing, omtrent de instelling van een bewind over de goederen die aan [appellant 1] (zullen) toebehoren, aan
tot PRO FORMA 14 september 2023;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.M.C. Dumoulin en A.M. van Riemsdijk en is op 13 juli 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.