In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 maart 2022. De moeder verzoekt om de hoofdverblijfplaats van haar minderjarige kind, geboren in 2010, bij haar te bepalen, terwijl de vader verzoekt om de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarin de hoofdverblijfplaats bij hem is vastgesteld. De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vader de zorg- en opvoedingstaken gelijk heeft verdeeld, terwijl zij deze taken voornamelijk op zich heeft genomen. De vader betwist dit en stelt dat de moeder niet goed communiceert en dat dit nadelige gevolgen heeft gehad voor de minderjarige.
Tijdens de mondelinge behandeling op 13 december 2022 is de minderjarige in de gelegenheid gesteld zijn mening te geven, wat hij ook heeft gedaan. Het hof heeft kennisgenomen van de argumenten van beide partijen en de raad voor de kinderbescherming, die adviseert om de hoofdverblijfplaats bij de vader te handhaven. Het hof overweegt dat de moeder in hoger beroep onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. De minderjarige ontwikkelt zich goed en heeft aangegeven tevreden te zijn met de huidige situatie. Het hof concludeert dat de grieven van de moeder geen verdere bespreking behoeven en wijst haar verzoek af, waarbij de beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd.