ECLI:NL:GHSHE:2023:2295

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
20-002330-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar voor het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige, geboren in 1930. De rechtbank had eerder de verdachte veroordeeld tot dezelfde straf, maar het hof heeft het vonnis vernietigd en een andere bewezenverklaring vastgesteld. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontuchtige handelingen met een meisje onder de zestien jaar, waarbij het hof oordeelt dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn positie. De vordering van de benadeelde partij is integraal toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding van € 5.177,00, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de leeftijd van de verdachte en de gevolgen voor het slachtoffer. De verdachte is strafbaar verklaard en de vordering tot schadevergoeding is toegewezen, met wettelijke rente vanaf de aangegeven data.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002330-22
Uitspraak : 12 juli 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 30 september 2022, in de strafzaak met parketnummer 02-014667-21 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1930,
wonende te [adres] 3.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd’, de verdachte strafbaar verklaard en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar met een proeftijd van 2 jaren. De vordering van de [benadeelde partij/slachtoffer] is integraal toegewezen.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het tenlastegelegde zal bewezen verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 1 jaar en een taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis. Voorts is gevorderd om de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente, integraal toe te wijzen en om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Namens de verdachte is vrijspraak bepleit. Voorts is bepleit dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen, althans dat zij in de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard gelet op de bepleite vrijspraak. De verdediging refereert zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij aan het oordeel van het hof indien het hof komt tot een bewezenverklaring.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2009 tot en met31 mei 2010 te [plaats] en/of elders in Nederland, meermalen,althans eenmaal, ontucht heeft gepleegd met [benadeelde partij/slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2]bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte, meermalen,althans eenmaal, de billen en/of borsten en/of vagina van die [benadeelde partij/slachtoffer] heeft betasten/of aangeraakt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 1 mei 2009 tot en met 31 mei 2010 te [plaats] ontucht heeft gepleegd met [benadeelde partij/slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2], bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte, meermalen de billen en/of borsten en/of vagina van die [benadeelde partij/slachtoffer] heeft betast en/of aangeraakt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Omwille van de leesbaarheid worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aan dit arrest gehechte bewijsmiddelenbijlage. De daarin vervatte bewijsmiddelen maken integraal deel uit van dit arrest.
Bewijsoverwegingen
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang beschouwd.
II.
Door de verdediging is op de terechtzitting in hoger beroep – op gronden zoals nader verwoord in de pleitnota – vrijspraak bepleit gelet op de inconsistenties en (onderlinge) tegenstrijdigheden in de verklaringen van aangeefster [benadeelde partij/slachtoffer], haar moeder ([getuige 1]) en haar vriendin ([getuige 2]). Dit leidt volgens de verdediging tot de conclusie dat hun verklaringen van het bewijs dienen te worden uitgesloten, omdat deze te onbetrouwbaar zijn om tot het bewijs gebezigd te kunnen worden. Voorts stelt de verdediging zich op het standpunt dat overigens niet is voldaan aan het bewijsminimum, omdat de bron steeds aangeefster betreft. De verdediging concludeert dan ook tot vrijspraak, zich op het standpunt stellend dat louter de van meet af aan ontkennende verklaring van de verdachte als betrouwbaar kan worden aangemerkt.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Net als de rechtbank stelt het hof op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen vast dat aangeefster in de tenlastegelegde periode bij de verdachte thuis een verzorgpaard ‘[naam 1]’ had en daar kwam om paard te rijden. Aangeefster was op dat moment minderjarig.
Volgens aangeefster heeft de verdachte haar in die periode meerdere malen betast aan haar
billen, borsten en/of vagina. De verdachte ontkent dit.
Betrouwbaarheid verklaring aangeefster
Net als aan de rechtbank ligt aan het hof in de eerste plaats de vraag voor of de verklaring van aangeefster geloofwaardig en betrouwbaar is. Het hof constateert net als de rechtbank in dat kader dat de verklaring van aangeefster op belangrijke punten wordt ondersteund door de verklaring van haar moeder.
De verdediging heeft betoogd dat de verklaringen van [benadeelde partij/slachtoffer] en haar moeder tegenstrijdig zijn voor zover dit ziet op de vraag via wie [benadeelde partij/slachtoffer] bij de verdachte terecht is gekomen.
Het hof is van oordeel dat het antwoord op deze vraag irrelevant is voor de beoordeling van de vraag of de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. Ook doet dit niet wezenlijk af aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [benadeelde partij/slachtoffer]. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [benadeelde partij/slachtoffer] zelf heeft verklaard niet zeker te weten hoe ze bij de verdachte terecht is gekomen.
Daarnaast heeft de verdediging bepleit dat de verklaringen van [benadeelde partij/slachtoffer] en haar moeder inconsequent zijn met betrekking tot hoe vaak [benadeelde partij/slachtoffer] in de week bij de verdachte was.
Het hof is van oordeel dat hier geen sprake is van een inconsistentie of tegenstrijdigheid, aangezien kan worden vastgesteld dat [benadeelde partij/slachtoffer] meerdere keren in de week bij de verdachte was. Of het daarbij gaat 2, 3 of 5 keren is naar het oordeel van het hof niet relevant, waarbij het hof in aanmerking neemt dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep zelf heeft bevestigd dat het voorkwam dat [benadeelde partij/slachtoffer] meerdere keren gedurende de week of in het weekend aanwezig was bij het paard.
Voorts is de verdediging van mening dat de verklaring van [benadeelde partij/slachtoffer] in haar aangifte over de plaats van de betastingen op het lichaam inconsequent is. Daarbij is gewezen op de verklaring van aangeefster
‘hij heeft een keer aan mijn vagina gezeten’en kort daarna op de vraag
‘Hoe vaak heeft hij aan jou vagina gezeten?’waarop ze als antwoord gaf
‘Niet heel vaak. Op het einde wel vaker, zeker een keer of 20 maar dat is niet veel in vergelijking hoe vaak hij aan mijn borsten heeft gezeten’.
Het hof overweegt dat tussen de hiervoor bedoelde twee antwoorden over het aantal keer aanraken van de vagina door de politie is voortgeborduurd op aangeefsters (eerdere) antwoorden. Daarbij zijn door de politie voornamelijk open vragen gesteld. De politie heeft onder meer aan aangeefster gevraagd hoe zij kon weten dat de verdachte seks wilde en is door de politie gevraagd wanneer de verdachte de vagina van aangeefster voor het eerst heeft aangeraakt. Aangeefster heeft daarop adequaat gereageerd: “
Dat het nog een keer zou komen als ik er klaar voor was. Hij werkte overal naar toe zeg maar en dan steeds een stapje verder. Hij had het erover hoe het zou zijn”. En op de vraag van de politie om dat laatste uit te leggen, antwoordde aangeefster: “
Dat komt nog wel zei hij vaak”. En verder: “
Omdat hij dan ondertussen aan mijn vagina zat om mij opgewonden te krijgen maar dat werkte niet. Hij zei dan dingen als is het al wat nat daar beneden, bij mij wel. Als ik opgewonden zou raken dan zou het kunnen maar als dat niet zo was dan was ik er nog niet klaar voor”. Aangeefster heeft in dat verband, dus ná de door verdediging bedoelde (tegenstrijdige) antwoorden op de vragen van de politie, nog uitgelegd dat de betasting van de vagina is gebeurd 4-5 maanden nadat de ontuchtige handelingen begonnen zijn, dat het stap voor stap ging, namelijk eerst veel praten, veel voor haar doen, langzaamaan erin prenten, langzaamaan het aanraken aan schouder, dan billen, aan de borsten, daarna onder de kleding aan de borsten en de billen, dan over de kleding aan de vagina en tegen het einde in de onderbroek, even voelen of het nat was.
In de samenhang van de door aangeefster gegeven antwoorden op de vragen leest het hof aldus geen inconsequentie, zoals door de verdediging is aangevoerd, maar een verduidelijking door aangeefster tegen de achtergrond en opbouw van de (open) ondervraging, waarbij van sturing van de antwoorden geen sprake is. Het hof leest in de aangifte van [benadeelde partij/slachtoffer] bovendien een zekere schaamte die ze gedurende het verhoor overwint, waardoor de verklaringen steeds gedetailleerder worden door de herinneringen die tijdens de ondervraging opkomen, hetgeen ook is bevestigd in de verklaring van aangeefster bij de rechter-commissaris, alwaar zij door de raadsman is gewezen op het verschil in haar aangifte, namelijk
een keer aan mijn vagina gezetentegenover
zeker een keer of 20 aan mijn vagina heeft gezeten. Aangeefster stelt daarover: “
U vraagt mij hierop te reageren. Er komen als je erover praat toch dingen omhoog. Ik had hier ook nooit zo over nagedacht. Ik ben daar naartoe gegaan, voor de aangifte, zonder voorbereiding. Tijdens het gesprek met de politieagenten kwam voor mij alles omhoog, omdat die echt concreet dingen vroegen die nog nooit eerder aan mijn zijn gevraagd”.
De verdediging heeft daarnaast aangevoerd dat [benadeelde partij/slachtoffer] tegenstrijdig is over het wel of niet zoenen. Het hof ziet in de verklaringen van [benadeelde partij/slachtoffer] waarin ze zegt
‘hij heeft nooit gezoend of dat soort dingen’en
‘ik moest hem op de mond kussen’,geen innerlijk tegenstrijdigheid. Daargelaten dat het zoenen niet een tenlastegelegde gedraging is, is het hof van oordeel dat in het algemeen spraakgebruik met zoenen ‘tongzoenen’ wordt bedoeld, althans door aangeefster hier zo kan zijn opgevat. Het tongzoenen is dan ook een geheel andere seksueel getinte gedraging dan het louter kussen op een mond.
Het hof stelt voorts net als de rechtbank vast dat de moeder van aangeefster overeenkomstig aangeefster heeft verklaard over het aantal keren per week dat aangeefster naar de verdachte ging voor het paard, over de aard van de relatie tussen de verdachte en aangeefster, over de omstandigheid dat aangeefster geen aangifte wilde doen en over de brief die aangeefster naar de verdachte heeft geschreven om te laten weten dat ze niet meer kwam door de ontucht. Ook verklaart de moeder overeenkomstig over de situatie dat de verdachte aangeefster voor een nachtje wilde meenemen naar een hotel en dat zij zag dat aangeefster achter de verdachte stond en nee schudde met haar hoofd richting moeder. Verder heeft de moeder verklaard dat zij het telefoongesprek tussen aangeefster en de verdachte naar aanleiding van de brief heeft meegeluisterd en daarbij hoorde dat de verdachte dreigementen uitte naar aangeefster.
Zoals het hof reeds overwoog, wordt de verklaring van aangeefster aldus op belangrijke punten ondersteund door de verklaring van haar moeder.
Daarbij komt dat uit de brief van de huisarts uit 2012 blijkt dat aangeefster toen al naar de huisarts is gegaan en daar heeft verteld over het misbruik door de verdachte en om hulp heeft gevraagd voor haar psychische klachten als gevolg van het misbruik. Ook de inhoud van deze brief, die strookt met de verklaringen van aangeefster (en haar moeder) draagt bij aan de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster.
Bovendien merkt ook het hof op dat aangeefster in de aan de verdachte geschreven brief uit 2010 liefdevol blijft praten over de verdachte en hun onderlinge relatie, ondanks dat de verdachte volgens aangeefster dingen bleef doen bij haar die zij niet wilde waarover aangeefster ook in de brief schrijft. Verder blijkt uit de brief dat aangeefster de verdachte verweet dat hij het 'iedere keer probeert' en dat aangeefster ‘heel vaak’ heeft gezegd dat ze het niet wil. Dit sterkt gelijk de rechtbank ook het hof verder in de overtuiging van de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster.
Anders dan ook in hoger beroep is betoogd door de verdediging, moet naar het oordeel van het hof op grond van al het voorgaande, in samenhang bezien, de verklaring van aangeefster als geloofwaardig en betrouwbaar worden aangemerkt. Deze verklaring kan dan ook worden gebruikt voor het bewijs. De omstandigheid dat aangeefster niet op elk moment precies hetzelfde heeft verklaard, doet daar niet aan af. Integendeel, gelet op het tijdsverloop en de gegeven uitleg aan geconstateerde inconsistenties draagt zulks juist bij aan de authenticiteit van haar verklaringen, nu zij in de kern telkens voldoende consistent verklaard over hetgeen bij boer [verdachte] is gebeurd ruim tien jaren voordien.
Tegenover de geloofwaardige en betrouwbare verklaring van aangeefster staat de verklaring van de verdachte. Dit betreft niet alleen een ontkenning van het feit zelf, maar ook een ontkenning van (de aard van) de relatie met aangeefster (zoals een opa met een kleindochter omgaat, een vriendschap). De rechtbank is van oordeel dat verdachte in zijn verklaringen ook aantoonbaar niet de waarheid spreekt. Zo verklaart de verdachte wisselend en niet naar waarheid over onschuldige zaken, zoals het aantal keren per week dat aangeefster het verzorgpaard bezocht en over het uiteten gaan en de betaling daarvan. Daarover heeft de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep verklaard dat hij van mening is dat aangeefster (althans haar ouders) moest(en) betalen, omdat zij het etentje had(den) geïnitieerd. Bij de politie heeft de verdachte hierover echter verklaard dat hij vindt dat een kind het etentje niet moet betalen.
Wat daar verder ook van zij, het hof is al met al met de rechtbank van oordeel dat de verklaring van aangeefster [benadeelde partij/slachtoffer] als betrouwbaar kan worden aangemerkt. Het hof is dan ook van oordeel dat hetgeen door de raadsman is aangevoerd niet maakt dat daardoor de verklaring van [benadeelde partij/slachtoffer] kan worden aangemerkt als een ongeloofwaardige verklaring die van bewijs moet worden uitgesloten.
Steunbewijs (en betrouwbaarheid steunbewijs)
Vervolgens moet het hof net als de rechtbank beoordelen of de verklaring van aangeefster in voldoende mate wordt ondersteund door een ander zelfstandig bewijsmiddel, waarbij geldt dat niet elk onderdeel van de tenlastelegging door twee bewijsmiddelen hoeft te worden bevestigd. Het hof is in de eerste plaats van oordeel dat die steun kan worden gevonden in de verklaring van [getuige 2]. Zij was aanwezig op enig moment in de tenlastegelegde periode dat de door aangeefster gestelde ontuchtige handelingen plaatsvonden. [getuige 2] heeft verklaard dat zij zich kan herinneren dat zij met aangeefster en de verdachte op de menkar zat. [getuige 2] heeft verklaard dat de verdachte toen naar hun beider borsten heeft gegrepen. Het verweer van de verdediging dat de verklaring van [getuige 2] moet worden uitgesloten van het bewijs, wordt ook in hoger beroep verworpen. Het enkele feit dat zij haar herinnering op verzoek van aangeefster op papier heeft gezet, maakt nog niet dat haar verklaring als onbetrouwbaar moet worden aangemerkt. Net zomin als hetgeen ter onderbouwing van die stelling is aangevoerd, namelijk dat door [getuige 2] ronduit is gelogen over wanneer zij haar herinnering voor aangeefster op papier heeft gezet. Wat van die datum als vermeld op de zich in het politiedossier bevindende op schrift gestelde herinnering ook zij, deze doet allerminst afbreuk aan de betrouwbaarheid van de inhoud van haar verklaring die is afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris (in aanwezigheid overigens van de raadsman) waarbij zij over die herinnering dat de verdachte aan hun borsten heeft gezeten terwijl zij op de menkar zaten, heeft verklaard. Daarbij betrekt het hof overigens dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft bevestigd dat [getuige 2] vaker meereed op de menkar. De positie waar [getuige 2] zichzelf, de verdachte en aangeefster plaatste, stemt daarbij exact overeen met de positionering door de verdachte.
De verklaring van [getuige 2] biedt aldus ondersteuning voor de tenlastegelegde ontuchtige handeling ten aanzien van de borsten.
Het hof ziet voorts nog steun voor de verdachte verweten gedragingen in de verklaring van de moeder van aangeefster [benadeelde partij/slachtoffer] ([getuige 1]). Zoals hiervoor reeds overwogen, heeft zij net als haar dochter verklaard over een telefoongesprek van de verdachte naar aangeefster nadat hij haar brief had ontvangen. De verklaring van [getuige 1] op dit punt draagt naar het oordeel van het hof bij aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster [benadeelde partij/slachtoffer]. Het meeluisteren met het telefoongesprek is volgens het hof geen de-auditu-verklaring, maar een eigen waarneming van deze getuige. Ze heeft namelijk zelf gehoord dat de verdachte naar aangeefster [benadeelde partij/slachtoffer] heeft gebeld en dat hij zich onbetamelijk richting aangeefster heeft uitgelaten. Het hof stelt vast dat van het meeluisteren van dit telefoongesprek door de getuige blijkens een doorverwijzing van de huisarts naar de psycholoog d.d. 24 augustus 2012 (pagina’s 28A en 28B van het politiedossier) reeds voorafgaande aan die doorverwijzing per brief melding heeft gemaakt bij de huisarts. Dat in dat stadium deze informatie is gedeeld met de huisarts, draagt bij aan de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige als afgelegd op 25 september 2020.
Valide redenen die het hof moeten doen twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van deze getuige, ontbreken. Daar staat evenwel tegenover dat de verdachte tot op de zitting in hoger beroep stellig blijft ontkennen aangeefster met een vinger te hebben aangeraakt en aangeefster [benadeelde partij/slachtoffer] te hebben gebeld. De verdachte geeft ook geen redelijke uitleg voor dat telefoongesprek. Het hof schuift de verklaring van de verdachte, te weten dat hij nooit heeft gebeld, gelet op de bewijsmiddelen als ongeloofwaardig terzijde. Ditzelfde lot volgt zijn ontkenning van het tenlastegelegde.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. In het bijzonder is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Met de rechtbank is het hof het eens dat het gaat om een ernstig feitencomplex. Ten nadele van de verdachte weegt het hof mee de omstandigheid dat het slachtoffer destijds een jonge tiener was en de verdachte zich enkel heeft laten leiden door zijn eigen seksuele behoeftes en daarbij misbruik heeft gemaakt van zijn positie. Hij beschikte immers over een verzorgpaard ‘[naam 1]’ waar het slachtoffer dol op was; zij verzorgde het paard en reed erop. Hoewel zij een leuke tijd met de verdachte heeft ervaren, ging de verdachte steeds verder met ontuchtige handelingen. Dit wilde het slachtoffer niet meer en medio 2010 is zij met de verzorging van [naam 1] gestopt. De verdachte heeft door het plegen van het bewezenverklaarde de lichamelijke en geestelijke integriteit van het (toen nog) jeugdige slachtoffer geschonden en inmiddels kan worden vastgesteld dat dit een ongestoorde seksuele ontwikkeling van het slachtoffer heeft doorkruist. Niet alleen is het algemeen bekend dat jeugdige slachtoffers van dergelijke delicten daarvan later nadelige, psychische gevolgen kunnen ondervinden, maar in het onderhavige geval is daarvan ook daadwerkelijk sprake. In haar slachtofferverklaring is naar voren gebracht dat zij rechtvaardigheid zoekt om alles af te sluiten en een plek te geven. Het hof stelt vast dat aangeefster als slachtoffer behoefte heeft aan genoegdoening voor het haar aangedane leed. Met een bewezenverklaring komt het hof aan die behoefte tegemoet. Daarnaast zal ook een genoegdoening volgen in de vorm van een hierna toe te wijzen schadevergoeding ter compensatie van de schade die de verdachte bij haar heeft veroorzaakt.
Voorts houdt het hof bij de strafmaat ook rekening met het grote tijdsverloop sinds het bewezenverklaarde en de inmiddels bereikte leeftijd van de verdachte van 92 jaar oud. Hoewel de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep niet imponeerde als een fragiele oude man, maar eerder als een strijdlustige vitale man op leeftijd, acht het hof het niet ondenkbaar dat gezien zijn leeftijd sprake is van een broze gezondheid.
Net als de rechtbank en daarmee anders dan de advocaat-generaal, acht het hof het opleggen van een taakstraf – ook van beperkte duur – niet passend. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf acht het hof met inachtneming van al het voren overwogene evenmin aangewezen. Het hof zal daarom beslissen overeenkomstig de rechtbank tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van een aanzienlijke duur. Het hof acht een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één jaar met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.
Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de [benadeelde partij/slachtoffer]
De [benadeelde partij/slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 5.171,00, bestaande uit materiële schade van € 171,00 en immateriële schade van € 5.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het gevorderde totaalbedrag is bij vonnis waarvan beroep volledig toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2010 tot aan de dag der voldoening.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor de volledige vordering, zodat deze in volle omvang ter beoordeling aan het hof voorligt.
De verdediging heeft zich – in geval van een bewezenverklaring – gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 171,00 aan materiële schade (post reiskosten voor 30 ondergane EMDR-sessie), te vermeerderen met de wettelijke rente. De verdachte zal tot vergoeding van deze kosten worden veroordeeld. De wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen vanaf 1 oktober 2021. Uit de ter terechtzitting in eerste aanleg door de advocaat van de benadeelde partij overgelegde brief d.d. 14 september 2022 van GZ-psycholoog - psychotherapeut [naam 2] volgt dat van het psychotherapeutisch behandeltraject van 65 afspraken, dat is gestart in november 2020, 30 afspraken specifiek gericht zijn geweest op de PTTS-klachten van de benadeelde partij gelinkt aan haar ervaringen met verdachte (‘Boer [verdachte]’). Nu de schade, bestaande uit de reiskosten, op 30 verschillende momenten is ontstaan in de periode tussen november 2020 en de datum van de brief (22,5 maanden), bepaalt het hof naar redelijkheid de ingangsdatum van de wettelijke rente na ommekomst van 11 maanden (ervan uitgaande dat daarmee gepaard gingen 15 behandelingen) op 1 oktober 2022.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezenverklaarde ontuchtige handelingen rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Het hof is, gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, van oordeel dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze die haar aanspraak geeft op immateriële schadevergoeding, zoals bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek. Het hof is van oordeel dat op basis van de in eerste aanleg overgelegde brief van voornoemde GZ-psycholoog – psychotherapeut d.d. 18 juli 2022 naar objectieve maatstaven vast kan worden gesteld dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde geestelijk letsel heeft opgelopen. Voorts blijkt uit het politiedossier dat zij in 2012 door de huisarts naar aanleiding van een brief van haar (en haar) moeder reeds is doorverwezen naar een psycholoog vanwege seksueel grensoverschrijdend gedrag van een oude man waar ze een verzorgpaard bij had. Kennelijk heeft die doorverwijzing in 2012 niet kunnen voorkomen dat [benadeelde partij/slachtoffer] tot in ieder geval medio 2022 en blijkens het door haar uitgeoefende spreekrecht in hoger beroep zelfs nog tot op heden last heeft van het bewezenverklaarde. Zoals hiervoor reeds vermeld heeft de benadeelde partij 30 psychotherapeutische behandelingen ondergaan gericht op de PTSS-klachten die zagen op het door verdachte gepleegde seksueel grensoverschrijdend gedrag jegens de benadeelde partij.
Deze schade is aan de verdachte toe te rekenen. Het hof acht het billijk deze immateriële schade – bezien tegen de achtergrond van hetgeen door de benadeelde partij daaromtrent ter onderbouwing van haar vordering naar voren is gebracht – te begroten op een bedrag van € 5.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 november 2009. Deze ingangsdatum is gelegen halverwege de bewezenverklaarde pleegperiode van 11 maanden, rekenend vanaf 1 mei 2009.
De wettelijke rente wordt steeds toegewezen tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt (en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken), tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het [benadeelde partij/slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 5.177,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente als voormeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de
duur van 1 (één) jaar;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde partij/slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.177,00 (vijfduizend honderdzevenenzeventig euro) bestaande uit € 177,00 (honderdzevenenzeventig euro) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij/slachtoffer], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.177,00 (vijfduizend honderdzevenenzeventig euro) bestaande uit € 177,00 (honderdzevenenzeventig euro) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 60 (zestig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 1 oktober 2022 en voor de immateriële schade op 15 september 2009.
Aldus gewezen door:
mr. N.I.B.M. Buljevic, voorzitter,
mr. P.J. Hödl en mr. M.J. Grapperhaus, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.M. Gloudemans, griffier,
en op 12 juli 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.