ECLI:NL:GHSHE:2023:229

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
200.310.266_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over hoofdverblijf van minderjarige in het kader van ouderlijke verantwoordelijkheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van een minderjarige, geboren in 2011. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, waarin was bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader zou zijn. De moeder voerde aan dat het in het belang van de minderjarige niet wenselijk was om bij de vader te wonen, en dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar het perspectief van het kind. De vader, verweerder in hoger beroep, stelde dat de minderjarige bij hem wilde wonen en dat de opvoedsituatie bij hem stabieler was. Het hof heeft de argumenten van beide partijen overwogen, evenals het advies van de Raad voor de Kinderbescherming en de GI. Het hof oordeelde dat de minderjarige, die al drieënhalf jaar bij de vader woont, het meest gebaat is bij duidelijkheid over haar hoofdverblijf. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank, waarbij de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader werd vastgesteld. De beslissing is genomen in het belang van het kind, waarbij de rechter de ouderlijke verantwoordelijkheden in acht nam.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 26 januari 2023
Zaaknummer: 200.310.266/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/287783 / FA RK 21-288
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. Pool,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.P.J. Hendriks.
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .
Het hof heeft als informant aangemerkt:
Bureau Jeugdzorg Limburg,
vestiging: [vestiging] ,
hierna te noemen: de GI.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestiging] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (locatie Roermond) van 10 februari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 mei 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het inleidende verzoek van de vader de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] te wijzigen in die zin dat deze voortaan bij hem zal zijn, alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 juli 2022, heeft de vader verzocht het verzoek van de moeder af te wijzen als niet-ontvankelijk, ongegrond, niet bewezen en/of feitelijk onjuist.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 december 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Schietekatte, kantoorgenoot van mr. Pool;
  • de vader, bijgestaan door mr. Hendriks;
  • Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad), vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
De GI is, met kennisgeving, in verband met door de FNV georganiseerde werkonderbrekingen, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 21 december 2021;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 25 mei 2022, ingekomen op 25 mei 2022;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader van 9 december 2022, ingekomen op 12 december 2022;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader van 13 december 2022, ingekomen op 14 december 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van de rechtbank Limburg (locatie Roermond) van 31 februari 2018 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Die uitspraak is op 13 april 2018 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.
Vóór het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [broer 1] , op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ,
- [broer 2] , op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .
Tijdens het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [minderjarige] , op [geboortedatum] 2011 te
[geboorteplaats] ,
- [broer 3] , op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de kinderen.
[broer 2] en [broer 3] hebben hun hoofdverblijf bij de vader.
[broer 1] en [minderjarige] hebben hun hoofdverblijf bij de moeder. [minderjarige] verblijft op basis van een machtiging uithuisplaatsing sinds juni 2019 bij de vader.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader zal zijn.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan.
Het is niet in het belang van [minderjarige] om haar hoofdverblijf bij de vader te hebben.
De moeder onderschrijft dat het weliswaar in het belang van [minderjarige] is om duidelijkheid te krijgen over waar zij zal opgroeien, maar het perspectief van [minderjarige] nog open ligt omdat dit nog onvoldoende is onderzocht. Het uitgangspunt bij de uithuisplaatsing is altijd terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder geweest. In de beschikking van 22 april 2021 heeft de raad aangegeven dat de aandacht eerst dient te gaan naar de omgang met de moeder en het uitbreiden van de contacten zodat het perspectief duidelijk kon worden. Zolang die zaken niet helder zijn en er geen informatie voorhanden is over de vertrouwensrelatie tussen moeder en dochter en de rol van vader daarin, is een definitieve beslissing over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] nog niet aan de orde. Dit is een duidelijke opdracht vanuit de raad, die de rechtbank heeft overgenomen, maar waaraan de GI niet heeft voldaan. De moeder heeft sinds voornoemde beschikking eenmaal één op één contact gehad met [minderjarige] . Daarna heeft de GI alleen nog maar ingezet op gezamenlijk contact met de andere kinderen. Ook heeft de vader het thuisplaatsingstraject van [minderjarige] voortdurend gefrustreerd door de afgesproken contactregeling niet na te komen. De GI heeft verzuimd een deugdelijk perspectiefonderzoek te doen. De moeder heeft sinds het verlenen van de machtiging uithuisplaatsing een positieve ontwikkeling doorgemaakt en de opvoedsituatie bij haar verbeterd.
De moeder is in haar rechtsbescherming geschaad doordat het verzoek van de vader tot wijziging van het hoofdverblijf het traject met betrekking tot de thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder heeft doorkruist. In het kader van de uithuisplaatsing is immers nog niet bepaald dat het perspectief van [minderjarige] niet meer bij de moeder ligt. Bovendien zou de moeder, indien zij bij het in het kader van de machtiging uithuisplaatsing niet eens zou zijn geweest met de uitkomst van een perspectiefonderzoek, op grond van artikel 810a lid 2 Rv de mogelijkheid hebben gehad een contra-expertise te verzoeken. Deze mogelijkheid is de moeder ontnomen door de onderhavige beslissing op het verzoek van de vader tot wijziging van het hoofdverblijf.
De bestreden beschikking is bovendien onvoldoende gemotiveerd doordat niet is onderbouwd waarom de rechtbank het in het belang van [minderjarige] acht om haar hoofdverblijf bij de vader te hebben.
De wijziging van het hoofdverblijf zal er voor zorgen dat [minderjarige] nog meer in een loyaliteitsconflict komt, omdat de vader [minderjarige] onvoldoende toestemming geeft voor contact met de moeder. De moeder geeft deze emotionele toestemming wel aan [minderjarige] in het contact met haar vader, zodat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder moet blijven.
3.6.
De vader voert, samengevat, het volgende aan.
De GI heeft wel degelijk onderzoek gedaan naar het perspectief van [minderjarige] en geconcludeerd dat dit bij de vader ligt. [minderjarige] heeft aan haar ouders, de gezinsvoogd, haar kindercoach en op school aangegeven dat zij bij de vader wil wonen. Alle betrokken deskundigen zijn het er over eens dat de opvoedsituatie bij de vader het meest stabiel is, dat [minderjarige] zich daar het beste ontwikkelt en dat zij zich daar het prettigst en veiligst voelt. Zij wil ook graag bij haar broertjes [broer 2] en [broer 3] wonen, die hun hoofdverblijf ook bij de vader hebben.
De opvoedsituatie bij de moeder is minder geschikt voor [minderjarige] . Moeder is veel afwezig en laat [minderjarige] dan bij haar partner of haar ouders. Zij wordt daar belast met volwassenproblematiek.
[minderjarige] heeft behoefte aan duidelijkheid over waar zij zal opgroeien. Aan deze behoefte is voldaan door de bestreden uitspraak, waarin de rechter niets meer heeft gedaan dan de feitelijke situatie van de afgelopen drie jaar te formaliseren.
De vader betwist dat hij de contacten van [minderjarige] met de moeder heeft gefrustreerd.
3.7.
De raad adviseert het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader te bepalen en in te zetten op een goed contact met de moeder. Door de stappen die de GI heeft gezet is het perspectief van [minderjarige] voldoende uitgekristalliseerd en is verder onderzoek niet nodig en ook niet in het belang van [minderjarige] . Zij heeft er belang bij dat er definitief duidelijkheid komt over haar hoofdverblijf.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.8.2.
Het hof volgt de moeder in de stelling dat in de beschikking van de rechtbank de motivering van deze beslissing ontbreekt. Dit leidt echter op zichzelf niet tot een vernietiging van het dictum van de bestreden beschikking.
In dit hoger beroep ligt enkel de beslissing van de rechtbank om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader te bepalen voor. Aan die beslissing ligt het verzoek van de vader ten grondslag. Dat verzoek ziet op de ouderlijke verantwoordelijkheden als bedoeld in artikel 1:253a BW. De rechter neemt in dergelijke zaken de beslissing die hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De omstandigheid dat er tevens sprake is van een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader en de moeder van mening is dat de GI in het kader van die machtiging uithuisplaatsing niet voldoende onderzoek naar het perspectief van [minderjarige] heeft gedaan, is bij de beoordeling van dit verzoek dan ook niet aan de orde. De vader is als ouder met gezag bevoegd een verzoek tot wijziging van het hoofdverblijf te doen, en de rechter dient daarop in het belang van [minderjarige] te beslissen, daargelaten de vraag of er voldoende onderzoek naar het perspectief in het kader van de machtiging uithuisplaatsing heeft plaatsgevonden. Het hof dient derhalve te toetsen welk hoofdverblijf het meest in het belang van [minderjarige] is. Het hof is van oordeel dat, nu [minderjarige] drieëneenhalf jaar bij de vader woont met een machtiging uithuisplaatsing, zij er nu het meest bij gebaat is haar hoofdverblijf bij hem te hebben. Zij heeft er belang bij dat er duidelijkheid komt over waar zij zal opgroeien, omdat de onzekerheid die zij hierover ervaart, haar in een loyaliteitsconflict plaatst. Het hof onderkent dat de moeder de afgelopen periode een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. [minderjarige] heeft echter zowel aan de gezinsvoogd, als op school als aan haar coach aangegeven dat het haar wens is bij haar vader te blijven wonen, samen met haar broertjes [broer 2] en [broer 3] . [minderjarige] wil ook niet zonder haar broertjes bij de moeder zijn. [minderjarige] heeft ook duidelijk gemaakt dat zij niet bij haar moeder wil slapen als de partner van moeder daar is.
Daarbij komt dat het hoofdverblijf niets zegt over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, nu en in de toekomst. [minderjarige] heeft immers te kennen gegeven dat zij ook graag bij de moeder is. De raad heeft ter mondelinge behandeling geadviseerd om vanuit het hoofdverblijf bij de vader in te zetten op een goed contact met de moeder. Het hof onderschrijft dit advies van de raad. Het hof ziet ook geen aanwijzingen dat het contact tussen [minderjarige] en de moeder van mindere kwaliteit wordt indien het hoofdverblijf bij de vader is. De vader staat er volledig achter dat [minderjarige] graag naar haar moeder gaat en er zijn geen aanwijzingen dat de vader dit contact zal frustreren zodra het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader is.
3.8.3.
Op grond van het voorgaande acht het hof het in het belang van [minderjarige] wenselijk dat zij haar hoofdverblijf bij de vader heeft.
Het hof zal de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg (locatie Roermond) van 10 februari 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, C.N.M. Antens en H.J. Witkamp, en is op 26 januari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier