In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, dat op 24 december 2019 was gewezen. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 49.770,36, dat is vastgesteld op basis van de handel in verdovende middelen door de veroordeelde. De rechtbank had eerder het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 50.494,50, maar de advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat dit bedrag zou worden verlaagd naar € 5.950,00. De verdediging heeft zich achter deze vordering geschaard.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 49.770,36. Dit bedrag is berekend op basis van een gedetailleerde analyse van de handel in cocaïne, amfetamine en hennep door de veroordeelde in de periode van 20 februari tot en met 15 mei 2018. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde gedurende 702 dagen actief was in de drugshandel, met een gemiddelde opbrengst van € 74,93 per dag. De totale opbrengst is berekend op € 52.600,86, waaruit kosten van € 2.830,50 zijn afgetrokken, resulterend in het vastgestelde bedrag van € 49.770,36.
Daarnaast heeft het hof geconstateerd dat de redelijke termijn van artikel 6, eerste lid van het EVRM, is overschreden, maar heeft dit in de ontnemingszaak niet verder bestraft, aangezien het al in de strafzaak was meegenomen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens gold.