ECLI:NL:GHSHE:2023:2276

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
20-000054-20 (OWV)
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van drugshandel

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, dat op 24 december 2019 was gewezen. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 49.770,36, dat is vastgesteld op basis van de handel in verdovende middelen door de veroordeelde. De rechtbank had eerder het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 50.494,50, maar de advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat dit bedrag zou worden verlaagd naar € 5.950,00. De verdediging heeft zich achter deze vordering geschaard.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 49.770,36. Dit bedrag is berekend op basis van een gedetailleerde analyse van de handel in cocaïne, amfetamine en hennep door de veroordeelde in de periode van 20 februari tot en met 15 mei 2018. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde gedurende 702 dagen actief was in de drugshandel, met een gemiddelde opbrengst van € 74,93 per dag. De totale opbrengst is berekend op € 52.600,86, waaruit kosten van € 2.830,50 zijn afgetrokken, resulterend in het vastgestelde bedrag van € 49.770,36.

Daarnaast heeft het hof geconstateerd dat de redelijke termijn van artikel 6, eerste lid van het EVRM, is overschreden, maar heeft dit in de ontnemingszaak niet verder bestraft, aangezien het al in de strafzaak was meegenomen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens gold.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000054-20
Uitspraak : 7 juli 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 24 december 2019 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 03-659137-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteplaats] ) op [geboortedag] 1985,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op het bedrag van € 50.494,50 en aan de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling van dat bedrag aan de Staat.
Van de zijde van de veroordeelde is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de veroordeelde naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen, het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel zal vaststellen op € 5.950,00 en aan veroordeelde een verplichting zal opleggen tot betaling van dat bedrag aan de Staat.
De verdediging heeft zich achter de vordering van de advocaat-generaal geschaard.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis zal worden vernietigd omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen zijn opgenomen in de bijlage bij dit arrest.
Schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeling en de wettelijke grondslag
De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 23 juni 2023 (parketnummer 20-003090-18) veroordeeld tot straf ter zake van (kort gezegd) het medeplegen van handel in cocaïne, amfetamine (feit 1) en hennep (feit 2), gepleegd in de periode van 20 februari tot en met 15 mei 2018.
De wettelijke grondslag
Het hof ontleent aan de inhoud van voormelde bewijsmiddelen het oordeel dat de veroordeelde, door middel van het begaan van het onder 1 bewezen verklaarde feit en door middel van het begaan van andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door veroordeelde zijn begaan, voordeel heeft verkregen als bedoeld in artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel
In het dossier is een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel ex artikel 36e, tweede lid, Wetboek van Strafrecht d.d. 15 oktober 2018 opgenomen (hierna: het rapport).
De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft blijkens dit rapport plaatsgevonden naar aanleiding van de verkoop van harddrugs door veroordeelde. Bij de beantwoording van de vraag naar de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt uitgegaan van de uitgangspunten zoals die zijn opgenomen in het rapport, tenzij hierna anders vermeld.
Periode
De veroordeelde is eerder bij politie en justitie in beeld gekomen in een ander strafrechtelijk onderzoek (TGO LBRAB16009). In dit eerdere onderzoek zijn uit afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken die gevoerd zijn met dezelfde telefoon als die gebruikt is in het strafrechtelijk onderzoek waarvoor de veroordeelde is veroordeeld, aanwijzingen naar voren gekomen dat de veroordeelde zich bezig hield met de handel in verdovende middelen. Uit de als bijlage 2 bij het rapport gevoegde tapgesprekken blijkt dat de veroordeelde in de getapte periode tussen 20 juni en 4 juli 2016 veelvuldig telefonische gesprekken voerde waarvan kan worden aangenomen dat deze betrekking hadden op de handel in verdovende middelen.
Aan de hand van de verklaring van getuige [getuige] kan verder worden aangenomen dat de handel in verdovende middelen gedurende een periode van twee jaren voorafgaande aan haar verklaring plaatsvond. Zij heeft bij de politie op 24 mei 2018 namelijk verklaard dat ze al zo’n twee jaar cocaïne bestelde via het nummer dat in die periode door de veroordeelde is gebruikt. Dit herhaalde zij bij de raadsheer-commissaris op 19 december 2022. Gelet op het vorenstaande acht het hof voldoende aanwijzingen aanwezig dat de veroordeelde vanaf 24 mei 2016 (twee jaar voor het politieverhoor van [getuige] ) tot en met 15 mei 2018 handelde in cocaïne. Dit is een periode van in totaal 721 dagen.
Het hof rekent echter de periode van 1 februari 2018 tot en met 19 februari 2018 niet mee, omdat de veroordeelde in de strafzaak van de handel in verdovende middelen over deze periode is vrijgesproken. Zodoende komt het hof uit op een periode van 721-19 = 702 dagen. Het hof acht het aannemelijk dat de veroordeelde gedurende dit aantal dagen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft gehad uit de handel in verdovende middelen.
Frequentie
Aan de hand van de verklaring van [getuige] kan worden aangenomen dat zij gedurende eerdergenoemde periode telkens via hetzelfde telefoonnummer verdovende middelen bestelde. Weliswaar heeft zij tevens verklaard dat zij bij het bellen naar dat nummer meerdere personen aan de lijn kreeg, maar dat doet er niet aan af dat naar het oordeel van het hof kan worden vastgesteld dat het telefoonnummer van veroordeelde ( [telefoonnummer] ) in de gehele periode kan worden aangemerkt als zijnde de ‘dealertelefoon’. Uit de verklaring van [betrokkene] kan worden afgeleid dat de veroordeelde bij de handel een coördinerende rol speelde, zodat mag worden aangenomen dat hij een rol speelde bij alle telefooncontacten met de dealertelefoon, ook als hij zelf niet degene was die de telefoon opnam.
In het aan de strafzaak ten grondslag liggende onderzoek zijn gedurende enkele weken telefoongesprekken afgeluisterd waaraan de veroordeelde deelnam en die gevoerd werden met het hiervoor al genoemde telefoonnummer [telefoonnummer] , de dealertelefoon. Hieruit is gebleken dat er in de periode van 19 maart 2018 tot en met 5 mei 2018 dagelijks klantencontacten waren voor de aan-/verkoop van verdovende middelen. In 48 dagen zijn er 320 afspraken vastgelegd, hetgeen resulteert in een gemiddelde van 6,66 afspraken per dag.
In de eerder genoemde periode in 2016 (van 20 juni tot en met 4 juli 2016) lag deze frequentie zelfs aanmerkelijk hoger, maar het hof gaat, in lijn met de berekening in het rapport, ten voordele van de veroordeelde uit van de frequentie van 6,66 contacten gemiddeld per dag.
Opbrengst
De veroordeelde heeft bij de politie verklaard dat hij cocaïne verkocht in pakketjes van 0,3 gram per keer. Uit het onderzoek is gebleken dat klanten voor deze pakketjes € 20,00 of
€ 25,00 betaalden, zodat de gemiddelde verkoopopbrengst per klantencontact kan worden vastgesteld op € 22,50. Uitgaande van het gemiddeld aantal afspraken van 6,66 per dag, resulteert dit in een omzet van € 149,85 per dag uit strafbare feiten. Uit bestendige rechtspraak kan worden afgeleid dat de minimale winstmarge van de handel in verdovende middelen gesteld kan worden op 50%. Vanwege het ontbreken van een sluitende boekhouding of andere betrouwbare aanwijzingen voor de werkelijke verdiensten per dag wordt daarvan uitgegaan, zodat de gemiddelde dagopbrengst wordt geschat op € 74,93.
De totale opbrengst van de handel in verdovende middelen door de veroordeelde wordt dan ook vastgesteld op 702 dagen x € 74,93 = € 52.600,86.
Inkomenspositie veroordeelde
In aanvulling op het vorenstaande overweegt het hof ten overvloede, dat de inkomenspositie van de veroordeelde, zoals die blijkt uit het ontnemingsrapport, ook een belangrijke aanwijzing vormt dat hij in de eerdergenoemde periode op zijn minst genomen een opbrengst heeft gehad zoals hierboven berekend. Uit het rapport blijkt immers dat de veroordeelde in die periode nauwelijks legale inkomsten had, terwijl zijn uitgaven naar schatting tussen de € 219.000 en € 292.000 hebben bedragen.
KostenBij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel dient acht te worden geslagen op de door de veroordeelde naar voren gebrachte en aannemelijk geworden kosten.
Naar het oordeel van het hof dienen op voormeld bedrag derhalve de volgende kosten, welke in directe relatie staan met de delicten en als reële uitvoeringskosten kunnen worden gezien, in mindering te worden gebracht. Uit onderzoek is gebleken dat mededader [medeverdachte] in de periode van 20 februari 2018 tot en met 15 mei 2018, zijnde 85 dagen, waarin hij actief was als drugskoerier, een bedrag van € 5,00 per levering kreeg. Op de totale opbrengst van de veroordeelde dient derhalve een bedrag van 85 x 6,66 x € 5,00 = € 2.830,50 aan koerierskosten in mindering te worden gebracht.
Vaststelling geschat wederrechtelijk verkregen voordeel
Uit het vorenstaande volgt dat het hof het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vaststelt op: € 52.600,86 - € 2.830,50 = € 49.770,36.
Op te leggen betalingsverplichting
Het hof zal aan de veroordeelde de verplichting opleggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bij de strafvervolging van veroordeelde is de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, geschonden. Het appel is ingesteld op 7 januari 2020. Gemeten vanaf die datum tot de datum van deze uitspraak door het hof is de redelijke termijn van twee jaren met anderhalf jaar overschreden.
Het hof heeft evenwel in het arrest in de strafzaak met deze schending rekening gehouden bij de oplegging van de straf en volstaat om die reden in de ontnemingszaak met de enkele constatering dat de redelijke termijn is geschonden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens gold dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens geldt.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Stelthet bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast
opeen bedrag van €
49.770,36 (negenenveertigduizend zevenhonderdzeventig euro en zesendertig cent).
Legtde veroordeelde de verplichting
optot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 49.770,36 (negenenveertigduizend zevenhonderdzeventig euro en zesendertig cent).
Bepaaltde duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 995 (negenhonderd vijfennegentig) dagen.
Aldus gewezen door:
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. A.J. Henzen en mr. G.C. Bos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. Gras, griffier,
en op 7 juli 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.